Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijNatuurlyke historie der onweersvogelen.
| |
[pagina 15]
| |
PeintadesGa naar voetnoot(*) gezien, die ik Petrels Antarctiques, of Zuiderpoolkrings Onweersvogels, noemde; dewyl zy Inboorelingen scheenen van dit Gewest. Zy zyn, in alle opzigten, van gedaante als de Peintades, van welken zy niet verschillen dan alleen in de kleur: de Kop en het voorste gedeelte des Lyfs van deezen zyn bruin; en het agterste van den Rug, den Staart, en de uiterste tippen der Vleugelpennen, zyn witagtigGa naar voetnoot(†).’ Op eene andere plaats schryft hy: ‘terwyl wy Ys verzamelden, vingen wy twee Zuiderpoolkrings Onweersvogelen; dezelve van nader by beziende, bleeven wy in het gevoelen, dat zy tot het Geslacht der Onweersvogelen behoorden. Zy hebben bykans de grootte van een groote Duif. De Veeren van den Kop, van den Rug, en voor een gedeelte boven op de Vleugels, zyn ligt bruin; de Buik en het benedenste gedeelte der Vleugelen zyn wit, maar bruin aan 't einde. Ik merkte op, dat deeze Vogels digter gevederd waren dan eenige die wy tot nog gezien hadden; zo zeer heeft de Natuur zorge gedraagen om ze te kleeden naar de Lugtstreek waarin zy zich onthouden: deeze soort van Onweersvogels hebben wy niet dan by het Ys aangetroffenGa naar voetnoot(‡).’ Niettemin verdweenen deeze Onweersvogels, zo veelvuldig onder de dryvende Ys-eilanden, even als al het ander Gevogelte, by het naderen aan het vaste Ys, welks vervaarlyke bedding zich wyd en verre uitstrekt in de Poolgewesten van het Zuiden. Dit leert ons die groote Reiziger, de eerste en laatste misschien der Stervelingen, die moeds genoeg gehad en betoond heeft om aan dat Ysgewest te naderen! ‘Naa dat wy in 't midden van het Ys kwamen,’ zegt hy ‘zag ons oog geen een enkele Zuiderpoolkrings OnweersvogelGa naar voetnoot(§).’ De Witte Onweersvogel draagt ook zeer gepast den naam van den Sneeuw - Onweersvogel, niet alleen uit hoofde van de Witheid zyner Pluimadie, maar ook om dat men dien steeds in de nabuurschap van het Ys aantreft, en daar van, om zo te spreeken, een droeve Voorbode is in de Zee aan de Zuidpool. Capitein cook, dezelve | |
[pagina 16]
| |
nog niet van naby gezien hebbende, beschreef ze alleen onder de benaaming van Witte VogelenGa naar voetnoot(*); doch naderhand hieldt hy ze, van wegen het maakzel van den Bek, voor eene soort van Onweersvogelen. Zy hebben de grootte van een Duif; de Bek is donker blaauw, de Pooten zyn blaauw, de Pluimadie is geheel witGa naar voetnoot(†). ‘Toen wy,’ schryft de Heer forster, de kundige en arbeidzaame Reisgenoot van den onsterflyken cook, ‘aan een breeden strook van vast Ys naderden, namen wy aan den Gezigteinder een witte schinstering waar, welke men, op de Groenlandsvaarders, gewoon is Ysopdoeming te heeten: weshalven wy, op het vertoon van dit verschynzel, ons verzekerd hielden, dat wy, naa weinig mylen gezeild te hebben, Ys zouden ontdekken; ten dien zelfden tyde zagen wy, zeer algemeen, vlugten van Witte Onweersvogelen, van grootte als Duiven, die wy den naam van Sneeuw - Onweersvogelen gaven, en met de daad Voorboden van Ys zynGa naar voetnoot(‡).’ Deeze Witte Onweersvogelen, gemengd met de even gemelde Bruine, of Zuiderkeerkrings, Onweersvogelen, schynen bestendig deeze moedige Zeehelden vergezeld te hebben op hunnen tocht en onderscheide streeken door hun bezeild, te midden van de Ys-eilandenGa naar voetnoot(§), tot in de nabyheid van het onmeetbaar Ysveld aan de Zuidpool. - De vlugt deezer Vogelen boven de baaren, en de beweeging van eenige Walvisschen in die Ys-zeeGa naar voetnoot(**), zyn de laatste en eenigste voorwerpen, welke een overblyfzel des Leevens vertoonen op het tooneel der Natuure, die, in deeze ontzettend barre streeken, den geest schynt uit te blaazen. De Blaauwe Onweersvogel ontleent zyn naam van zyne | |
[pagina 17]
| |
ligt graauwe Pluimadie, Bek en Pooten van die zelfde kleurGa naar voetnoot(*). Men ontmoet deeze allermeest in de Zeeën aan de Zuidpool, van de acht en twintig of dertig Graaden, en hoogerop na de Pool toeGa naar voetnoot(†). Capitein cook werd door deeze Vogelen vergezeld van de Kaap de Goede Hoop tot één en veertig Graaden, te gelyk met de Kaapsche OnweersvogelenGa naar voetnoot(‡), die, by het verheffen der hooge Zee en het opsteeken der winden, scheenen te vermenigvuldigenGa naar voetnoot(§). Vervolgens zag hy de Blaauwe Onweersvogelen op nieuw, van de vyf en vyftig tot de acht en vyftig GraadenGa naar voetnoot(**), en ongetwyfeld worden ze gevonden op alle hoogten tuschen de twee gemelde, in deeze Zeeën. Het geen men allerzonderlingst vindt in deeze Blaauwe Onweersvogelen is de verbaazende wydte van den Bek en de dikte van de Tong. Zy zyn een weinig grooter dan de Witte OnweersvogelenGa naar voetnoot(††). In de ligt graauwe Pluimadie, welke het geheele boven Lyf dekt, ziet men een veel donkerder streep, die over de Vleugelen en het benedenste van den Rug doorloopt; het uiterste van den Staart is desgelyks van dezelfde donker blaauwe kleur, de Buik en het onderste der Vleugelen zyn ligter blaauwGa naar voetnoot(‡‡), de Pluimadie in 't geheel is digt en dik. ‘De Blaauwe Onweersvogels’ schryst forster, ‘welke men in deeze ongemeete Zee ziet, (tusschen America en Nieuw-Zeeland,) zyn niet min tegen de koude beschut dan de Pinguins; twee vederen, in stede van één, komen uit denzelfden wortel voort; zy leggen op elkander, en vormen een zeer warm dekzel: naardemaal zy zich steeds in de lugt onthouden, zyn hunne Vleugels zeer sterk en zeer lang. Wy hebben ze tusschen Nieuw-Zeeland en America op meer dan zeven honderd mylen van land gevonden: eene ruimte welke zy niet konden overvliegen, indien hunne beenderen en spieren geene verbaazende sterkte hadden, en zy niet geholpen werden door lange vleugelen. | |
[pagina 18]
| |
Deeze zeebouwende Vogels, mag ik ze zo noemen,’ vervolgt de Heer forster, ‘leeven misschien een geruimen tyd zonder voedzel.... Onze ondervinding bevestigt, in eenige opzigten, deeze veronderstelling. Wanneer wy eenigen deezer Onweersvogelen sloegen en kwetsten, spoogen zy op 't eigen oogenblik eene verbaazende hoeveelheid van lymerig voedzel uit, niet lang geleden ingeslokt, welke stoffe anderen met een zo groote greetigheid opaten, dat wy 'er uit opmaakten dat zy lang gevast hadden. Het is waarschynlyk, dat op deeze Yszeeën veele soorten van aas by schoon weêr dryft, waar op deeze Vogels aazenGa naar voetnoot(*).’ Die zelfde Waarneemer vondt deeze Onweersvogelen in grooten getale in Nieuw-Zeeland, vergaderd om te nestelen, ‘eenigen vloogen, anderen waren in 't midden van het bosch in holen, onder de wortels der boomen, en in rotsspleeten, waar men ze niet kon krygen; hier broeden zy buiten twyfel. Het geluid, 't welk zy slaan, heeft veel van het gekwak der Kikvorschen; geen deezer Vogelen vertoonde zich over dag; doch zy vloogen in menigte by nagtGa naar voetnoot(†).’ Deeze Blaauwe Onweersvogels behoorden tot die met een wyden Bek; maar Capitein cook schynt eene andere soort aan te duiden, als hy vermeldt: ‘Wy doodden verscheide Onweersvogelen van de Blaauwe soort; maar zy hadden geen wyden Bek, als die van welken ik gesprooken heb; de uiteinden van den Staart waren wit, in stede van donker blaauw. Onze Natuurkundigen verschilden met elkander, of die gedaante van den Bek en die kleurverscheidenheid enkel ter onderscheiding van het Mannetje en Wyfje diendenGa naar voetnoot(‡).’ Het is niet waarschynlyk dat 'er zich zulk een groot verschil opdoet tusschen het Mannetje en Wyfje van één en dezelfde soort; het schynt dat men hier twee soorten van Blaauwe Onweersvogelen moet plaats geeven, de eerste met een wyden Bek, de tweede met een naauwen, met witte Staartpunten. De Groote Onweersvogel. Deeze wordt by de Spanjaarden bestempeld met den naam van Quebrantahuessos, 't geen zo veel zegt als Beenbreeker. Eene be- | |
[pagina 19]
| |
naaming ongetwyfeld betrekkelyk op de kragt van den Bek deezes grooten Vogels, die men wil dat in grootte de Albatrossen naby komtGa naar voetnoot(*). Wy hebben dien nooit gezien; maar de Heer forster, een zo kundig als naauwkeurig Dierbeschryver, duidt die grootte aan, en rangschikt hem onder de OnweersvogelenGa naar voetnoot(†). Elders zegt hy: Wy vonden, op Staaten- Eiland, graauwe OnweersvogelenGa naar voetnoot(‡) van gestalte als de Albatrossen, van die soort, welke de Spanjaarden den naam van Quebrantahuessos, of Beenbreekers, geeven. Onze Matroozen noemden dien Vogel Merecaray; zy aten 'er van, en vonden ze zeer goedGa naar voetnoot(§). Een natuurlyke trek, die deezen Vogel op de Onweersvogelen doet zweemen, bestaat hier in, dat ze bykans nooit by de Schepen komen, dan als 'er slegt weêr op handen is; dit wordt verhaald in de Histoire Generale des Voyages; waar men, ten aanziene van deezen Vogel, eenige beschryving geeft, die wy voor rekening des Opstellers laaten, en hier byvoegen. ‘Zy, die de Zuidzee bevaaren, hebben, zints langen tyd, waargenomen, dat, wanneer de Noordewind zal opblaazen, men één of twee dagen te vooren, aan de zyden en rondsom de Schepen, eene soort van Zeevogelen ziet, die zy Quebrantahuessos, dat is Beenbreekers, noemen; zy vertoonen zich op geen anderen tyd; zy stryken neder, houden zich aan 't wand vast, zonder zich van het Schip te verwyderen, voor dat het weêr bedaard is. Het is waarlyk zeer vreemd, dat zy zich buiten die tyden nooit op 't water of op 't land vertoonen, en dat men niet weet welke de wykplaatzen zyn, waaruit zy zo stipt te voorschyn komen, wanneer een natuurlyk Instinct hun doet bemerken, dat het weêr zal veranderen. - Deeze Vogel is een weinig grooter dan een Eendvogel, hy heeft een dikken Hals, die kort en een weinig geboogen is; de Kop is groot, de Bek breed en lang, de Rug hoog, de Vleugels zyn groot, de Pooten klein; deezen hebben eene witagtige Pluimatdie met donker bruine plekken; anderen hebben den ge- | |
[pagina 20]
| |
heelen Krop, het binnenste gedeelte der Vleugelen, en het benedenste gedeelte van den Hals en den geheelen Kop, volkomen wit; maar de Rug, het bovenste der Vleugelen, en den Hals, donker bruin, op 't zwart trekkende; zy worden onderscheiden door den naam van lomos prietos (zwartruggen). Men houdt deeze Vogelen voor de zekerste Aankondigers van zwaare StormwindenGa naar voetnoot(*).’ |
|