| |
| |
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.
Proeve over de geneigdheid tot naavolging, en de uitwerkzels daar van, geduurende 's menschen leeven.
(Naar het Engelsch.)
Gy zult de Menigte tot booze zaaken niet volgen.
mozes.
Het is eene dikwyls gemaakte, en door 't veelvuldig gebruik als versleetene, aanmerking, dat de Mensch hulploozer dan eenig ander Schepzel ter wereld komt. Hy is, desgelyks, vóór dat hy zich zelven kan helpen, en jaaren lang, enkel een Naavolgend Schepzel, niets van zich zelven doende, maar alles verrigtende wat hy in anderen ziet.
In welk een tydperk zyns leevens houdt hy op dus van anderen af te hangen? Hy vleit zich zelven dat hy vry vroeg zyn eigen meester worde, voor zich zelven denke, en zyne eigene daaden bestuure. Maar tast hy hier in niet deerlyk mis? Eenigen, in de daad, schynen het vermogen van denken zeer vroeg te verkrygen; doch verre de grootste hoop verkrygt geen zulk vermogen in 't geheel.
Men zou, desgelyks, mogen vraagen, of de verstandigsten gelegenheids genoeg hebben om op te merken en onderscheid te maaken tusschen 't geen zy van zich zelven doen, of wat zy doen uit Naavolging? Wanneer het onderwys, 't geen wy in onze vroegste jeugd ontvangen, voorby is, (en in dat onderwys heeft de Naavolging een zeer groot deel), worden wy opgeschreeven (mag ik die uitdrukking bezigen) onder zekeren rang, of wy worden leden en medegenooten van een gezelschap, van een kring vrienden en kennissen, wier leevenstrant wy ongemerkt overneemen, uit hoofde van eene geneigdheid tot Naavolging, welke wy niet altoos voelen: en wy bekommeren ons zelden om de voegelykheid en welgepastheid naa te gaan van 't geen wy, op deeze wyze, doen; maar houden
| |
| |
ons te vrede met te handelen zo als anderen handelen, en gelyk te zyn aan hun met welken wy leeven, die wy agting en ontzag toedraagen.
Wanneer wy eerst in de Menschlyke Maatschappye rondsom zien, vinden wy eenige zaaken, die ons verbaazen, andere die ons vermaaken en onze genegenheden trekken, en veele dingen van welke wy geheel onkundig zyn. Wy ontmoeten zekere Wetten, Schikkingen en Vaststellingen, tot regeling der leevenswyze bepaald; welhaast worden wy daar mede gemeenzaam; derzelver juk schynt zagt, derzelver last ligt: want niets valt zeer bezwaarlyk voor een jonge en wakkere gesteltenisse. 't Geen onze verbaazing verwekte, wordt voor ons allengskens van die hoedanigheid beroofd en ons gemeen, en wy speelen onze rol in de Maatschappy, enkel door te zien hoe anderen dezelve volvoeren.
Met eenen verderen voortgang in jaaren, beginnen wy, nogthans, gebreken te ontdekken, en wy vangen aan met zwaarigheden te maaken, en verbeteringen voor te stellen; doch wy kunnen zeldzaam onszelven geluk wenschen met een gelukkig slaagen. Het is het werk van jaaren, de grondstellingen des vooroordeels om te keeren, en werkzaamheid voor gemak te verwisselen. Schielyke omwentelingen grypen plaats in alle dingen, behalven in de Leevenshebbelykheden: een Regeeringsvorm, by voorbeeld, kan in een twintigste gedeelte van den tyd ingevoerd worden, welke noodig zou zyn om het Uur des Middagmaals te veranderen, of het draagen van een driekanten Hoed in stede van een ronden in te voeren: Aan de heerschzugtige voorschriften van de Mode onderwerpen wy ons, of omdat wy geen verstand van de zaak hebben, of om dat wy te vreesagtig en te omzigtig zyn, om ons begrip tegen dat der menigte aan te kanten. Een zugt tot gemak, en een afkeer van voor zonderling gehouden te worden, beweegt ons, om ons te schikken, gelyk anderen vóór ons zich geschikt hebben; en wy vervoegen ons, in het aanheffen van een geslaagen toon, zonder vooraf den zang te leeren.
Eene gelykheid van leevenswyze is een doorgaand merkteken van de Jeugd. Wat de een doet, doet de ander mede; en, om eene schets te geeven van den algemeenen leeftrant, in dit tydperk des leevens, is het veelal genoeg, een enkel persoon uit te kippen als een voorbeeld van allen. Hier op mogen uitzonderingen weezen, naar geene Uitaondering kan een Regel omver stooten.
| |
| |
In een verder gevorderd Tydperk des leevens, wanneer, gelyk men zegt, zich iemand in de wereld nederzet, is het hem nog niet vergund, een Plan voor zichzelven te ontwerpen. Het staat niet aan hem, in een laagen kring om te zwerven, of vermaardheid te verkrygen door de vrugtbaarheid zyns vernufts. Men zegt hem, dat hy niet grootlyks kan dwaalen, indien hy handelt gelyk anderen. Buuren gelyk is de geheele Pligt van den Mensch. Hy heeft Voorbeelden ter Naavolginge in overvloed, welker voetstappen hy bezwaarlyk kan naalaaten te drukken; hy vindt Wetten, welke hy oordeelt gemaklyker te volgen dan te veranderen. Wat zyne Buuren doen, volgt hy, wat den grooten omtrek betreft althans, indien niet tot de minste byzonderheden; hy is 'er zo weinig op gesteld om zich te onderscheiden, dat hy zich te vrede houdt met den stroom des leevens af te zwemmen, als een niets beduidende drop in de menigte des waters.
Het Menschdom (door welk woord ik het gros des Menschdoms verstaa) bestaat uit zulke zagte characters, uit Menschen, van welke de verdere wereld niets weet, die geheel zich bepaalen tot hun eigen vriendenkring, aaneen verbonden met den band van onderlinge weinigbeduidendheid en wederzydsche Naavolging, en wier Naamen, met hun, zouden verlooren gaan, werden zy niet, ook volgens Gewoonte, zomtyds uitgehouwen in een Marmersteen op een Kerkhof. En zelfs hier, waar iemand veelligt zou denken eenige onderscheiding van character aan te treffen, wandelen wy onder eene eenzelvige verzameling van tedere Vaders, liefhebbende Huisvrouwen, gehoorzaame Kinderen; en het meeste, dat een naavorschende Naakomelingschap daar zou kunnen leeren, is, dat zy - allen behoorden tot die Parochie!
Dezelfde eenpaarigheid van Character en Leevenswyze zullen wy bevinden dat ook den Ouderdom vergezelt, op deszelfs onderscheidene trappen, en in deszelfs naajaagingen. En, wie zich der moeite wil getroosten, om met aandagt de onderscheidene Tydperken des Menschlyken Leevens naa te gaan, zal ten vollen overtuigd worden, dat de kragt en de neiging ter Naavolginge, zo zigtbaar in de Kindschheid, ons nimmer verlaat; en dat het gros der Menschen, hun geheele leeven lang, onder de Naavolgers moet gerangschikt worden, schoon veele denken en voorwenden, dat zy in al hun doen als vrywerkende Weezens handelen, en te werk gaan naar hunne
| |
| |
eigene verkiezing; terwyl zy in waarheid niets doen dan 't geen anderen behaagt.
Ik heb tot hier toe alleen van de Leevenswyze gesprooken: en het zou eene zaak van weinig beduidenis weezen, als onze Leevenswyze altoos dus geregeld werd door Wetten, die men erflyk, of Wetten van Overlevering, zou mogen noemen. Maar het verband tusschen Leevenswyze en Zeden is zo groot, dat het zeer moeilyk valle deeze van een te scheiden, of te voorkomen dat de eene op de andere niet werke. En het word een stuk van zeer ernstigen aart, of wy niet zeer veel verliezen door onze zinnen en bekwaamheden naar de zinlykheid van anderen te schikken, en onze eigene kragton niet te voorsohyn te roepen. Daar is grond om te denken, dat de bekwaamheid van het hart van elk Mensch veel grooter is dan hy betoont, en dit is een hulpmiddel, waar van wy, hoe zeer ook tot onze Geluksbevordering strekkende, geen voordeel kunnen trekken, als wy ons vergenoegen met eene slaafsche Naavolging van anderen.
Wy behooren te bedenken, dat wy niet altoos in gezelschap kunnen weezen, en dat wy uit dien hoofde zodanige inwendige bronnen van genoegen moeten zoeken, als ons in eenzaamheid en ziekte kunnen verkwikken. - Wy behooren desgelyks te overweegen, dat, indien wy ons altoos in 't gewoel der zamenleevinge bevonden, wy, door eene onveranderlyke Naavolging der Leevenswyze, die onverschilligheid ten aanziene der Zeden zullen verkrygen, welke, maar al te dikwyls, ons verblindt voor de afzigtigheid der Ondeugd, en het naderend gevaar van Zedebederf. Het is schoon gezegd van Dr. johnson, ten aanziene van zynen Vriend gilbert walmsley: ‘dat hy eerst Geregeld en vervolgens Godvrugtig wierd.’ Geregeldheid van Leevenswyze is van weezenlyk aanbelang voor Zedelykheid; en niemand was immer groot of goed, die bestendig en onasgebrooken den weg opsloeg, welke Gebruik, of Gewoonte, hem afbaakende.
Hoe meer wy het Voorbeeld van anderen volgen, zouder in staat te weezen om reden te geeven voor 't geen wy doen, hoe meer wy aftrekken van onze waardy als denkende Weezens. Hoe meer wy verwaarloozen, de Leevenswyzen der wereld, waarin wy ons geplaatst vinden, na te gaan en te onderzoeken, des te meer verzuimen
| |
| |
wy een der gewigtigste Leevenspligten: wy doen afstand van onze vryheid, om in onzeonkunde te verblyven, en, met de volkomene bekwaamheid om te bevatten, en den moed om wederstand te bieden, worden wy slaaven, die vrywillig den nek krommen onder de laagste dwaasheden en de schadelykste ondeugden.
Veel is 'er in dit alles, waar over wy niet kunnen naalaaten ons te schaamen, wanneer wy ons een oogenblik tot naadenken verledigen. De Mensch, die het vermogen van voor zichzelven te denken vaaren laat, en, by gevolge, hot voorregt van eigen werkzaamheid, zal nooit een hoogëerwaardig of nuttig Character verkrygen. Eene zelfde zaak kan niet teffens gelyk en uitsteekend zyn. Wat gemeen is, is enkel Naavolging, en Naavolging gaat gemaklyk toe; wat groot is en verheeven, is Vinding, en tot Vinding behoort Vernuft.
De Mensch, dit moet men erkennen, is een gezellig Weezen, en Verkeering is een der grootste zegeningen: maar, om dezelve een zegen te maaken in den volkomensten trap, om dezelve hoogst vermaaklyk te doen worden, en een voorwerp van Smaak zo wel als van Nuttigheid, moet dezelve niet eontoonig weezen. De Menschen moeten niet denken on doen als op het Bevelgeevend woord. Zy moeten verre zyn van te veronderstellen, dat de eenige te passe komende onderscheidingen des leevens die zyn van Rang en Rykdom: want deeze leveren geen onderscheiding hoe genaamd op aan een oog, op het schilderagtig schoon in Zedekunde afgerigt.
Het geen den eenen Mensch boven den anderen verheft, is meerderheid van Verstand, 't zy natuurlyk, 't zy verkreegen. Wat onderscheiding brengt Rykdom aan? Deeze mag iemand een hooger zitplaats in een vertrek doen verwerven; hem doen ryden als een ander wandelt; doch dit zyn louter kunstige onderscheidingen; de eerbiedenis, welke zy die onderscheidingen afprachen, is enkel werktuiglyk, bestaande in zekere lichaams- gebaaren, waarin de ziel geen deel heeft; of een zeer slegt, indien beginzels van nvd daarin opwellen. Indien Rykdom een Mensch tot weezenlyke onderscheiding verheft, kan het alleen dan zyn, wanneer hy zyne schatten gebruikt om het geluk zyner Medeschepzelen te bevorderen; maar, zelfs in dit geval, kan de Man, schaars van Middelen bedeeld, zich zo zeer onderscheiden als hy die onnoem- | |
| |
lyke schatten bezit. Uit het voorbeeld van het Penningsken der arme Weduwe, merkt de Bisschop wilson op, ‘hebben de Armen dit voordeel boven den Ryken, dat zy hunne Milddaadigheid kunnen overtreffen.’
De eenpaarige wyze, op welke het gros des Menschdoms leeft, elk eens anders voorbeeld volgende zonder naadenken, en elkanders gevoelens onbedagt naaklappende, opent, daar dezelve eigenaartig strekt tot verzwakking van het stelzel der Zedekunde, een ruim veld voor de zodanigen, die op zich genomen hebben het menschdom te onderwyzen. De Zedeleeraar en de Godgeleerde, de Geneesheer en de Wetgeever, zyn, van onheuchlyke tyden af, bezig geweest om der strekkinge van een kwaad voorbeeld tegen te werken, en de menschen aan te zetten om voor zichzelven te denken. - Men zou een voorbeeld kunnen aanvoeren, waarin alle deeze Onderwyzers noodig zouden weezen. 't Geen men een Leeven naar de groote Wereld heet, bestaat in eene aaneenschakeling van Bedryven, die de Zeden bederven, de Beginzels des Christendoms verwoesten, de Gezondheid schaaden, en dikwyls aanleiding geeven tot Misdryven, strafbaar by den Wereldlyken Regter. Indien wy dit Leeven naar de Ton wat naderby bezien, ja zelfs indien wy het oppervlakkig beschouwen, zullen wy bevinden, dat het gelegen is in eene onredelyke Naavolging van zekere Gebruiken, welke men veronderstelt tot Geluk op te leiden, en geschikt te zyn om onze Agting te verzekeren; doch, met de daad, de bronnen van 's Menschen geluk vergiftigt, en voor geen oogenblik den toets van beoordeeling kan doorstaan.
Geenen loopen meer gevaars om door bedagtlooze Naavolging te lyden dan de Jeugd. De begeerte om te behaagen, en zonderlingheid te vermyden, in een leeftyd, wanneer men het een misdryf rekent zonderling te weezen, stelt dezelve ten gereeden prooi van slegte voorbeelden. Hoe veelvuldiger hunne Inwilligingen zyn, hoe meer het hun aan wederstand biedend besluit en moed hapert: ‘Een jong Heer,’ verklaart een onzer Zedeschryveren, ‘moet ten minsten drie of vier jaaren te Londen geweest zvn, eer hy Neen durft zeggen;’ en heeft hy hier toe zo veel tyds noodig, dan staat het te dugten, dat hy dit Besluit duur gekogt heeft. ‘Een jong Heer,’ voegt hy er nevens, ‘schroomt den eenen te weigeren met hem in een Herberg 's middags te
| |
| |
gaan eeten; en, als hy daar zich ryklyk goed gedaan heeft, met een ander gezelschap daar den Avondmaaltyd te houden, of een stout glas te drinken, of na eene andere plaats zich te vervoegen, tot het pleegen van alle verdere voorgestelde ongebondenheid. De vreesom voor gierig gehouden, of voor iemand aangezien te worden die geen geld heeft, of dat hy zou schynen onder een te streng bedwang te staan van Ouders of Vrienden, belet hem zyn eigen verstand te gebruiken, of vrymoedig de waare reden te zeggen; dat hy een afkeer heeft van het geen men hem voorstelt. Kon men deeze slaassche Gereedheid te boven komen, het zou veelen behouden by hunne cerste intrede in de wereld.’
Daar is, nogthans, een ander uiterste, waarin de Menschen loopen, 't geen wy niet moeten verzwygen: te weeten, eene gemaakte Zonderlingheid, en eene Hebbelykheid om zich aan te kanten tegen alles wat de gewoone Leefwyze wil. Dit gedrag, schoon het niet algemeen kan worden, is hoogstaanstootelyk als wy 't zelve ontmoeten. Een Man van die geaartheid is de onaangenaamste medgezel, en een nutloos Vriend. Inschiklykheid in zaaken, welke geene zedenlooze strekking hebben, of in onverschillige dingen, is een der pligten, welke wy verschuldigd zyn aan de Maatschappye, van welke wy zo veel voordeels ontvangen, en aan welke wy het onze moeten toebrengen. Rechtschaape Beleefdheid bestaat in de zodanigen, met welken wy verkeeren, gelukkig te maaken, voor zo verre zulks van ons afhangt. Dit kunnen wy doen, zonder eenig beginzel van weezenlyk aanbelang los te laaten, of eenige daad van erkende slegtheid te bedryven.
Menschen, integendeel, die op het Zonderlinge en Kleinigheden gesteld zyn, en eene hooge maate van wysheid in Beuzelingen willen vertoonen, verraaden doorgaans eene ziel, op geenerlei wyze geschikt tot het volvoeren van groote en manlyke bedryven.
Met uitzondering van deeze gemaakte Zonderlingheid, zal men het een pligt van zeer groote aangelegenheid vinden, nooit de daaden van anderen als voor erkend goed aan te zien, of ons te schikken wanneer Geweeten of ernstig naadenken ons de noodzaaklykheid aanwyst om wederstand te bieden. - Wanneer de Leevenswyzen veranderen, flaan zy doorgaans van het eene tot het
| |
| |
andere uiterste over; een gewisse proef voorwaar van de bedagtloosheid, waaraan de thans heerichende Leevenswyzen den oorsprong verschuldigd zyn. Den middenweg tusschen deeze twee uitersten te vinden zal voor niemand moeilyk vallen, en dien te bewandelen zal ons tot geene oneere strekken. Buitenspoorigheid in Kleeding of Leevenswyze, schoon door de Meerderheid aangenomen, kan niet lang stand houden; als dezelvealgemeen wordt, krygt men 'er afkeer van; maar welvoeglykheid en gemaatigdheid zyn bestendig, en kunnen nimmer versmaadend uitlachen ten doel strekken.
Zelden worden Kleederdragt en verdere Leevens-toestel, enkel op zichzelven aangemerkt, voorwerpen van ernstig overleg. De kleur van een Lint, het fatsoen van een Kleed, zyn, in de daad, zaaken van weinig of geene aangelegenheid; doch, wanneer de Gebruiken der Wereld op de Zeden invloed hebben, krygen zy gewigts genoeg om onze ernstigste overleggingen gaande te maaken. En wy zullen luttel voordeels trekken van de kragt of de bekwaamheden onzes verstands, en nog min te boogen hebben op onzen moed en onafhanglykheid, als wy, in zaaken van deezen aart, ons te vrede houden met ons te onderwerpen aan de grilligheid van den onkundigen, den loshoofdigen, of ongevoeligen.
Waarlyk, den zodanigen, die geene andere verschooning weeten by te brengen voor hunne bedryven, dan de jammerhartige, dat anderen hetzelfde doen, zal het nooit aan verschooning ontbreeken van eenige dwaasheid, hoe belachlyk, om eenig misdryf, hoe snood, te vergoelyken. |
|