keren gemeen, is vry als de natien; geen donderklooten gonzen meer langs haare vlakte, nog geen bloedvlag spiegelt zich in haare baaren, eeuwige vrede woont op haar, en vriendschappelyke Hoezeên, die de volken elkander toeroepen, klinken langs haare afgronden!’......
Alles egter is niet in dien overdreeven styl: alle Redenvoeringen hebben 'er tog wat en de meeste te veel van. Min beredeneerd is daar door dikwyls de voordragt. De Vaderlandsliefde, dat schoon Onderwerp, deelt in deeze misvormingen. ‘Wy zullen,’ zo hooren wy daar den Redenvoerder, ‘de Vaderlandsliefde van eenen anderen kant, en wel als een ingeschapen trek, beschouwen, die aan alle volkeren gemeen is. Ja zich zelf tot de redenlooze Dieren, en zelfs tot de beweeglooze Planten, uitstrekt.
Wenden wy onze oogen op de woeste gewesten der Aarde, waar eeuwig ys de stroomen bevloerd, onsmeltbaare sneeuw de bergen bedekt, en onafgewisselde dorheid in de valeien heerscht, schouwen wy op de bewoonders van deeze Gewesten, de vreugd blinkt uit hun oogen, en het vergenoegen schenkt hun de rykste schatten, en vergoed dubbel hun door de Natuur misdeelde Luchtstreek. Spreekt hen van gewesten, waar onafgewisselde vrugtbaarheid woont, waar zich Hemel en Aarde vereenigen om een Paradys te scheppen, spreekt hen van die Gewesten, en poogt hen met u derwaards te troonen. Ziet dan de schimpende glimlach op hun gelaad, zy verachten uwe aanbiedingen, en zyn met hun bemind Vaderland, hoe woest en onvrugtbaar, dubbeld te vreden, en gereed dat tegen iederen aanval van buitenlandsche geweldenaars te verdeedigen, ja dikwyls dapperder te verdeedigen, dan de inwoonders van eeuwig vrugtbaare gewesten, hunne Paradyzen en Lusthoven ... of ... wenden wy ons na de dorre Zandwoestynen, waar de zon den schedel en het brandend zand de voetzoolen van haare bewoonders verzengt, waar vrugtbaare regen nog verkwikkende daauw nimmer de wildernissen verfrischt, en vraag den kroeskoppigen Moor of hy u volgen wil, zyn antwoord zal u beschaamd maaken, en meenigen ontaarten Vaderlander doen bloozen.’ - Wy zullen hier op geene aanmerkingen maaken, en laaten stil aan zyne plaats het jammerhartig be-