Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 573]
| |
Twee Redevoeringen, of zoogenaamde Voorleezingen, veelal in Hollandsche Spreekwoorden, gedaan in het Letterlievend Genootschap Doctrina et Amicitia, in den Jaare 1790 en 1793, binnen Amsterdam. Te Amsterdam, by W. Wynands, 1795, 46 bl. in gr. 8vo.Wy waren de plank geheel niet mis, toen wy vaststelden, dat deeze twee Redenvoeringen uit de pen vloeiden van denzelsden geestigen Schryver, wiens Verhandeling over den Oorsprong en Lotgevallen van het Liedeken wilhelmus van nassouwen wy onlangs aankundigdenGa naar voetnoot(*): deeze, schoon in tyd van Uitgave vroeger, was ons laater in handen gekomen; en vinden wy in de openbaare Aankundigingen vermeld, dat wy ze aan 't zelfde Vernuft te danken hebben. - Borg durven wy 'er voor tekenen, dat men ze met geen minder genoegen, dan de even gemelde, zal leezen. De Opdracht aan vier Vrienden is van een zelfde gehalte. In dezelve stelt hy de redenen voor, waarom hy het hudje met mudje geeft, en den geheelen santekraam van zyne Spreekwoordelyke Redenvoeringen, bestaande in twee stuks. Onder andere geeft hy zynen Vrienden de geruststelling: ‘Deeze stukken zyn door my uitgesprooken in de fraaije dagen van Olim, niet toen de Duivel een klein kind was, maar toen Willem Friso, bygenaamd de Vde, in een Engelsche Almanach, voor Koning van Holland wierd uitgekreeten, ik wil zeggen uitgeroepen, en de Aristocratie, onder een Oranje dekmantel, den grooten Heer speelde, tegen allen en een iegelyk, die niet naar haare pypen wilde dansen, nog met het Staatkundig tydgeloof overeenkwam, het geen dan ten gevolge had, dat de vryheid van spreeken sommigen myner goede kennissen is bekomen als de hond de worst, Adres op de Heilige weg en over de Plantagie, zonder dat 'er by my ooit of ooit een haan na gekraaid heeft, veel min een Christenziel, hoe genaamd, my immer, direct of indirect, dieswegens een rechterlyk compliment gemaakt, posito sed non concesso, dat 'er in ons midden een Afstammeling van den Burger JudasGa naar voetnoot(†) was geweest, die gemeend had den Drommel dienst te doen met 'er kwaad uit te zuigen, en zulks ter plaatze des Gezags getrouwelyk, of wel ongetrouwelyk, over te brengen en dat, Nota Bene, niet tegenstaande, gelyk u bewust is, onze | |
[pagina 574]
| |
zeer dierbaare Overheden in de laatste dagen van hun lieslyk aanweezen het genoegen hebben gehad, om, zonder redenen te geeven, want dit is juist niet de liefhebbery van een Despoot of Inquisiteur, op ons vriendschaplyk en leerzaam gezelschap de plak te leggen: zoo dat van dien kant geen gevaar.’ - In deezen trant gaat de Redenaar voort met reden te geeven van zyn in 't licht zenden deezer twee Redenvoeringen. In de eerste Redenvoering, aanvangelyk, getoond hebbende, dat 'er niets nieuws is onder de zonne, zegt de Redenaar: ‘Ik zal Ul. voorleezen een aantal Hollandsche Spreekwoorden, die ik hier en daar met een enkel woord zal zamenhegten, zodanig, dat daar uit een totum quid, een geheel, zal gebooren worden. Denkt egter niet M.H. dat gy in my Frans Baltes zult zien herleeven. Neen, wy verschillen zoo veel van een als het machtig Amsterdam van 't nederig Amstelveen. Wanneer Gylieden de nagelaatene schriften van dien Held hebt ingezien, zult gy zekerlyk verstaan hebben de woorden, maar geenzins den zin der woorden; doch by my zult gy verstaan en de woorden en den zin, schoon Gylieden, zoo min als ik, het verhandelde zult begrypen. Niet te min verbeeld ik my dat gy 'er meer van zult wegdraagen, als van eenen onsterfelyken de lover in zyne wezenlykheid der dingen. - Welaan, ik steek van den wal af, en begeef my langzaamerhand in zee, hoopende op uwe goedgunstigheid; want onder zulk een zeiltje is goed roeijen, hoe zeer ik byna niet weet, hoe ik de spillen by een zal krygen, hoe ik de enden by elkander zal houden, of in wat vorm ik dit stuk gieten zal: dewyl het zeker een heet hangyzer is om aan te tasten; naardemaal men gevaar loopt van den Os op den Ezel te springen; evenwel al doende leert men, 'er is geen begin of 'er komt een einde: een gestadige jaager wint veld. Het is my in deezen tot een goeden ruggesteun, dat schoon Keulen en Aaken niet op eenen dag gebouwd zyn, kome egter met den tyd Harmen in het wambuis, en alle dagen een draadje word het een hembdsmouw in 't jaar: niet te min leert my de Voorzigtigheid, de moeder der fyne bierglazen, dat men niet alles zeggen moet wat ons voor den mond komt, aangezien aan de eene zyde het kwaad kerssen eeten is met groote Heeren, en waarom niet met geletterde? en aan de andere zyde moet, in zulk een gezelschap als dit, het kind zynen Meester niet willen leeren, dat zou te passe komen als het vyfde rad aan den wagen.’ Op deezen spreekwoordlyken trant tot het einde voortvaarende, gispt hy veeler Staats- en Regeeringsgedraagingen op eene allergeestigste wyze. De tweede Redenvoering, vooral niet minder dan de eer- | |
[pagina 575]
| |
ste, slaat op het zelfde aambeeld: en verzoekt de Redenaar verlof, om zyne Hoorders ‘wederom te mogen onthaalen op een aantal gemeenzaame Hollandsche Spreekwoorden, die, hoe zeer van elkander afwykende, echter, aaneengeschakeld zynde, eene Redevoering zullen uitmaaken, eene Redevoering nogthans, niet ongelyk aan het gelapte kleed van den Prins des Italiaanschen Tooneels.’ Wy zullen 'er een brokje uit afschryven; onze Leezers herinnerd hebbende, dat deeze tweede Redenvoering in den Jaare 1793 gedaan is. ‘Men moet somtyds lachen, dat men werk heeft ('t zy met oorlof gezegd) zyn buik vast te houden, wanneer men de menschen ziet zich in allerlei bogten wentelen en draaijen; kunnen zy met een leeuwenhuid hun oogmerk niet bereiken, dan doen zy een vossenvel aan: want zo als de juffrouw danst, danst ook haar hondeke. Neemt eens, is de zon, die zy aanbidden, Caesarsgezind, dan wordt Caesar straks een Gideon, een Josua, een grenzen grendel, een Keizer als tweepaar Keizers, het kan niet beter, Saturnus Eeuw herleeft, Vivat de Prins! De Romeinen moesten in dien tyd ter degen mores leeren, zy hadden het van den onguuren gemaakt, en dagten dat het volk de Baas was, en de Regenten niet meer dan hunne Representanten; ja, in dit wanstallig geloof verkeerende, hadden zy de Koninglyke Waardigheid voor altoos gedaan gegeeven, en hunnen laatsten Koning juist niet geguillotineerd, (dit werktuig was toen nog niet in viridi observantia, in een groen dat is leevendig gebruik) maar echter zonder veel pligtpleegingen weggejaagd en gebannen; vervolgens hadden diezelfde Romeinen het gebied zoo wat gesmaldeeld, tusschen den Raad en het Volk, met twee Burgemeesteren aan 't hoofd, en reutelden dus jaaren lang van Senatus Populusque Romanus, ten blyke dat het volk ook iets in de melk te brokken had; maar in tyds veranderden Burgemeesteren zich zelven in Burger-meesteren, en zoo vervolgens zagtkens aan in Keizers: ten minsten Burgermeester Caesar wierd Keizer, en toen lag de geheele Kersnacht des Volks aan stukken: hun gezag en invloed gingen om zeep, Coesar boven! was veelal de klok, de oude Constitutie, dat is de eenhoofdige Regeering, stak het hoofd wederom op, en sloeg der Vryheid ten eenemaal den bodem in. - En zulks te regt, voegt 'er myne vleitong by, wat weet het Volk van die dingen? De Heeren moeten regeeren, en het Volk is in de waereld geschopt om dienaar onderdaanig te speelen: zelfs, indien het gewed was, en gy zoudt 'er een duit aan verhooren, zouden deeze luiden, enkel en alleen om de Mynheer de schoenen van de voeten te dienen, en zichzelfs niet te vergeeten, 't geen eigenlyk de ziel van de zaak is, by kris en by kras zweeren, dat de tiende Penning ten tyde van den | |
[pagina 576]
| |
Hertog van alba nooit was ingerigt geweest om des Stadhouders beurs en die van zyne Zoonen te vullen, nog om, met den tyd, onze Voorvaderen in witte kielen te doen loopen; maar eenvouwdig als een zoet en zagt huismiddel om hunne Gemeenelands Obligatien, welke onder het Graaflyk Bestier machtig naar de kelder waren gegaan, op te zetten, en onder dien dekmantel, want onder een zeiltje van dien aart is goed roeijen, die goede menschen, welke toen al van Vryheid begonden te droomen, en dat schynt hier te Lande een oud zwak te zyn, een caperson op de neus te zetten en onder sim te houden; op die wyze hun bewaarende by eene lydelyke, dat is billyke, gehoorzaamheid, met de gevolgen en aankleeven van dien: waar uit zy dan asleiden dat onze Voorouderen elendig met den kop waren gebruid, of liever verregaande gezondigd hebben, wanneer zy hunne duiten aan den genadigen Heer niet aanslonds wilden opdokken, en deezer heilzaame belasting een spaak in het wiel te steeken. En dit beweeren zy niet zoo maar in 't honderd, neen, neen! zy hebben voor zich een krachtig argument tegen de Sociniaanen, het geen, schoon laater uitgedacht, echter, naar hunner inzien, werkt voor het voorledene, het tegenwoordige en het toekomende, en dus een pleister is op allerlei wonden: namenlyk een hoogverlichte Seraphische uitspraak van de schranderste Leeraars der Sorbonne, ten behoeve van den goeden lodewyk den XIV, Koning van Frankryk, gegeeven, ter gelegenheid dat zyne Allerchristelykste Majesteit zoo iet of wat in zyn binnenste voelde kloppen (in de wandeling noemt men dat ding Conscientie) over zekere zwaare belasting, zyne geliefde Franschen Allerchristelykst opgelegd. Die Hoogeerwaardighedens waren van advys, dat de Koning over deeze zaak geen de minste complimenten met zyn gewisse behoefde te maaken; dewyl de eigerdommen der Onderdaanen persoonlyk de eigendommen der Vorsten zyn. - Op het zelfde aambeeld sloeg zeker Bisschop in zyn antwoord aan jacobus den I, Koning van Engeland, toen deeze hem raadpleegde of hy geene Belasting mogt leggen zonder toestemming van het Parlement, och ja Sire! zeide deeze Godvrugtige Prelaat, zou U zulks niet vry staan, Gy zyt de Adem onzer neusgaaten! By deeze bewyzen van Christen Godgeleerden hebben zy nog een Heidensch bewysje aan de hand. 't Geen, om dat het van een Vorst komt, by hun alles afdoet, naamlyk de tegenwoordige Keizer van Marocco, en die man zou 'er immers niet om liegen? Keizers en Koningen liegen nooit, ten zy het in hunne kraam te passe komt. Ik zeg deeze Keizer, die volgens de laatste brieven nog respireert, hadt niet lang geleden de Eer om in een Barbaarsch Manifest de Nationaale Vergadering der Franschen te berigten, alles het geen de Souverai- | |
[pagina 577]
| |
nen gedaan hebben en doen, is de wille Gods. - Dus afgedaan. Zoo dat in dit stuk is het by hun een ronde O; die het geheel behoort, behooren ook deszelfs deelen: en dit weeten zy is eene Mathematische, dat is eeuwige, Waarheid.’ |
|