Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRomeinsche Geschiedenissen, door M. Stuart. Met Kaarten en Plaaten. Vierde Deel. Behelzende de Geschiedenis van het Gemeenebest van den Inval der Galliërs tot aan het tweede Verbond met de Samniten. Te Amsterdam, by J. Allart, 1794. In gr. 8vo.By den overgang deezes Werks in de handen eens anderen Boekhandelaars, zien wy 'er voor geplaatst eene Naamlyst der Intekenaaren, welker aantal, in twee Colommen klein gedrukt, 22 bl. beslaat. Een overtuigend bewys, dat de Nederlander een oorspronglyk Werk op zyne waarde weet te schatten. In de Uitvoering is het Werk, by die verandering, volmaakt hetzelfde gebleeven. Desgelyks mogen wy zeggen, dat de Burger stuart in deezen arbeid van zo langen adem niet bezwykt, maar zichzelven volmaakt gelyk blyft. Het tegenwoordig afgeleverd Deel behelst vooreerst het Vervolg van het Tweede Boek, en beschryft, in het IX Hoofdstuk, de Verovering en Ontruiming van Rome door de Galliërs. De onpartydigheid des Geschiedboekers verpligt hem, by de Beschryving deezer Verlossinge van Rome, niet te verheelen de verschillende en strydige gevoelens der Geschiedboekeren; en, terwyl hy elk zoekt recht te doen, moeten wy blyven vraagen, wat is waarheid? Ten einde van dit Tydperk gekomen, verheft zich de Schryver als op eene hoogte, en ziet alles over. Laaten | |
[pagina 513]
| |
wy eenige oogenblikken daar by hem toeven. ‘Wanneer wy, (dus onderhoudt hy ons,) na het afloopen van dit tweede tydperk der Romeinsche Geschiedenissen, een vluchtig oog laaten gaan over de veelvuldige gebeurtenissen, welken 'er als 't ware elkander in verdrongen hebben, dan doen zich verscheide bedenkingen aan onzen geest op, welken de doorgaande loop des geschiedverhaals geene plaats kon vergunnen. Laat ons daarom even stilstaan om van dezelven een enkel woord te zeggen. Hoe veelvuldige veranderingen Rome's Regeeringsvorm in de honderd drie-en-veertig jaaren van dit tydperk ook onderging, en van welke hevige woelingen alle die veranderingen telkens vergezeld waren, de geschiedkundige oprechtheid heeft ons echter nimmer vryheid gelaaten, om het Volk daarom van te groote lichtzinnigheid of toomlooze oproerigheid te verdenken. - Alle die veranderingen waren oorspronglyk uit de willekeurige en onnatuurlyke onderscheidingen der leden van denzelfden Burgerstaat, welke onverdraaglyk waren voor een Volk, 't welk dagelyks voor de onafhangelykheid streed, en in de school der mannelyke dapperheid, by de toenmaalige wyze van man tegen man te vechten, de volmaaktste gelykheid oefende. Zulk een Volk kon nog dulden, dat één alleen zich boven de overigen verhief; maar dat een gansche reeks van onderscheidene geslachten zich een bevoorregten rang aanmaatigde, en denzelven door alle de onderdrukkingen eener onmaatige Adelregeeringe aan den geringen burger deed gevoelen, dit kon een Romeinsch Volk zoo weinig verduuren, dat deszelfs geschiedenis in ons oog een verdichtzel zyn zou, indien dezelve niet vol van rustlooze woelingen tegen deeze verkrachting der burgerlyke Gelykheid geweest was. - De algemeene vooroordeelen dier tyden, het blinde bygeloof en eene staatkunde, welke nimmer verlegen was in de keuze van haare middelen, waren de eenige oorzaaken, dat het gansche zamenstel der onderdrukking en heerschzugt niet eensklaps omvergerukt werd, maar van tyd tot tyd slechts, en telkens met hevig gewoel, door de tegenkanting ontstaan, een gedeelte verloor. Verscheide stukken zagen wy van 't zelve reeds afrukken, waar door nu het overschot alle ondersteuning en zamenhang mist. Het gebrek aan waare Volksverlichting by de Romei- | |
[pagina 514]
| |
nen van den afgeloopen tydkring bepaalde zich evenwel het meeste tot den Godsdienst en den Staat, daar wy reeds blyken vonden van algemeene zorg voor dezelve in de openlyke schoolen, welke door de ongelukkige virginia bezogt werden; en van de aanmerkelyke vordering in zekere kunst, welke thands zelfs maar aan weinige ervarene meesters in dezelve wordt toevertrouwd. Ik bedoele het inzetten en vastmaaken van tanden met gouden stiften, waar mede ons eene der wetten van de twaalf tafelen heeft bekend gemaakt, en 't geen wy als algemeen in zwang by de huismoeders omtrent haare kinderen door oudheidkundigen opgegeeven vindenGa naar voetnoot(*). - Het begraaven der Lyken buiten de Stad zou zelfs in onze dagen een zeer sterk blyk hunner vergevorderde verlichting kunnen geeven, doch zulks zou voor ons, die hier tegen geheel byzondere vooroordeelen kennen, welken by hun nimmer heerschten, misleidend zyn. Schoon wy nog geene blyken van byzonderen smaak voor de schoone kunsten ontdekten, moeten wy echter uit de Wetten tegen de verkwistingen by de Lykplegtigheden besluiten, dat de weelde, welke deezen meestal pleegt te vergezellen, reeds zekere hoogte in dit tydperp moet bereikt hebben: en hoe schaars het goud ook te Rome zyn mogt, zagen wy echter de voornaamste Burgeressen reeds in staat, om uit haare eigene optooizelen den Staat in deeze behoefte te hulp te komenGa naar voetnoot(†). Nog immer bleef de akkerbouw in deszelfs welverdiende waarde. De voornaamste Burgers beoefenden dien, en de mindere classen leerden even zeer op haare kleene Landhoeven, dat de mensch alleen van de Voorzienigheid en van zyn eigen arbeid afhanglyk behoeft te weezen. Dezelfde arm, die alle nabuuren aan Rome hielp onderwerpen, onderwierp ook den geërfden of gewonnen grond aan ploeg en spade, en de legers, die toen van tusschen de Koornakkers te veld trokken, om voor het Vaderland te stryden, maaken nog den laster beschaamd, die den eerlyken boerenstand alleen geschikt voor 't juk durft noemen.’ | |
[pagina 515]
| |
Het Derde Boek, het Tydperk bevattende van het herbouwen van Rome, tot den eersten Carthaagschen Oorlog, stelt ons, in het Eerste Hoofdsluk, voor oogen, de Herbouwing van Rome, tot aan de Gemeenmaaking van het Consulschap tusschen den Raadsheerlyken en den Burgerstand. ‘Dubbel aangenaam,’ schryft de Burger stuart, ‘is ons de verzekering van livius, dat de Geschiedenis thands een veel zekerer en helderer licht op haaren weg vindt. Behalven dat de opkomst aller volkeren duister en door veelerleie verdichtzelen en vergrootingen schier onkennelyk is, verloor Rome zeer veele gedenkschriften der voorige dagen by deszelfs verwoesting, en nam de onzekere overlevering het gezag aan der vernielde gedenkstukken van den ouden tyd. Volgden wy nu met genoegen den slingerenden weg reeds, dien zich de geschiedkunde by het schemerlicht der vroegste gebeurtenissen zogt, welk eene verlustiging belooft ons dan de heldere dag niet, waar in wy haare zekere en grootsche schreden kunnen volgen, en tevens met meerdere gerustheid in de omliggende velden der Staatkunde en Wysbegeerte rondzien?’ - Troostlyk vooruitzigt, in de daad; dan hoe dikwyls het nog beneveld wordt door onzekerheden, kan dit eigenste Boek ons op veele bladzyden leeren. Doch de Geschiedboeker vindt de aangetekende gebeurtenissen dikwyls strydig verhaald; waar hy het wikkend oordeel moet te hulp roepen, 't geen soms, doch niet altoos, aanwyst, werwaards de schaal moet overslaan. Dus een nevel van twyfel blyft, by voorbeeld, hangen over het Character van m. manlius, veroordeeld om van de Terpejische Rots op het Capitolium te worden afgestort; een doodvonnis, 't welk hy zonder verwyl onderging. Het luisterryk tooneel van de roemryke dapperheid werd het schandelyk schavot zyner misdaadige oogmerken tegen den Staat. Men haalde zyn huis op het Capitolium omver, en besloot geen Patricier ooit weder op den burg te laaten woonen; zelfs verboodt men aan zyn gansche geslacht, dat iemand ooit, na hem, m. manlius zou genoemd worden. ‘Dus liep het,’ schryft onze Geschiedboeker, ‘met eenen Man af, wiens naam eene roemryke vereeuwiging zou verdiend hebben, indien hy geen burger van een vry Gemeenebest was geweest. Zyne verdiensten by het Vaderland waren groot, en gaven hem recht op | |
[pagina 516]
| |
alle erkentenis zyner medeburgeren; maar geenzins op den afstand hunner vryheid. Zyne milddaadigheid jegens de armen was edel, wanneer zy uit menschliefde voortkwam, maar hoogst misdaadig, wanneer zy ten oogmerk had dè ondersteunde armoede af te trekken van de liefde des Vaderlands tot eene blinde gehechtheid aan zyn persoon; en zyne schitterendste daaden, als kunstgreepen eener gevaarlyke eergierigheid beschouwd, verdienden zelss eer bestraffing dan belooningGa naar voetnoot(*).’ Het Tweede Hoofdstuk des Derden Boeks loopt van de Gemeenmaaking van het Consulschap tot aan den Samnitischen Kryg. Hier kunnen wy niet naalaaten stil te staan by het Character van camillus, wiens sterven aan eene Pestziekte nog in 't algemeen ontydig genoemd werd, schoon hy een meer dan tachtig jaarig leeven eindigde. | |
[pagina 517]
| |
‘Hy was, zegt livius, waarlyk een eenig Man in alle de lotverwisselingen des leevens. Hy was vóór zyne ballingschap de grootste man in vrede en in oorlog, en deeze ballingschap vergrootte zynen roem, het zy men om zyn gemis in Rome denkt, het welk, zonder hem veroverd, hem ootmoedig om redding smeekte, het zy men om zyn weêrgaloos geluk denkt, van met zyne herstelling in zyn Vaderland tevens zyn gansche Vaderland hersteld te hebben. Zulk eene bedwelmende eer hield hy vyf en twintig jaaren staande, en maakte zich nimmer den naam van den tweeden romulus onwaardig. Gaarne brengen wy ook iet ten offer aan de nagedachtenis van eenen Held. Zulk een weezen is toch nog geheel iet anders dan een dapper en kundig Krygsman. Wenschlyk zelfs ware het, dat de een met den anderen niets gemeen behoefde te hebben. - Het krygsbeleid van camillus, het welk hem niet éénen veldslag deed verliezen, maar veelen herstellen, en, schoon ze reeds hooploos voor Rome scheenen, deed winnen, zy grootsch, zy schitterend in de oogen van hun, die vaak der menschen grootheid berekenen naar de grootheid van derzelver vernieling hunner medebroederen - ons hart yst van bebloede laauweren, wanneer zy den schedel omringen van kunstmaatige moordenaars, en dezelfde hand, waarmede wy onze geringe gaven thands offeren op het dankaltaar voor de nagedachtenis van camillus, zou dan de klem van alle haare spieren zamentrekken, om het heiligschennige altaar van den bekwaamen moordenaar omverre te rukken. - Camillus, die voor zynen eigen voorspoed beefde, en ootmoedig aan de Goden dacht, eer hy Veji veroverde; - camillus, die Falerii niet begeerde ten kosten der ouderlyke tederheid, maar den doemwaardigen verraader het rechte loon zyner schelmagtige daad gaf; - camillus, wiens hart allen wrok vergaf, toen hy zyn Vaderland kon redden; - camillus, die geen druppel menschenbloed vergoot, dan om meerder menschenbloed te spaaren - dien camillus komt alleen de hulde van ons hart toe. - Aan zulke deugden vergeven wy gaarne andere zwakheden. - Een wraakzuchtig gebed in het oogenblik der hevigste drift maakt hem in | |
[pagina 518]
| |
ons oog niet verachtlyk, die om geene wraake denkt, wanneer de nood zyns Vaderlands hem hier toe de gelegenheid aanbiedt, wanneer zyne eigene herstelling hem hier toe de magt in handen geeft: die weinige woorden, welken hy by zyn vertrek in ballingschap uitsprak, zyn ons slechts blyken zyner menschlyke zwakheid, welke zyne volgende grootmoedigheid des te meer veredelen. Meer stuitte ons zyne gehechtheid aan alle de voorrechten des Adels; en zyne gemaatigdheid, in dezelven zoo lang mogelyk te verweeren, zou niet genoegzaam geweest zyn om ons van deeze zyde in camillus den Held, den Grooten Man, niet te doen verliezen, indien wy ons niet uit strenge rechtvaardigheid verplicht gevonden hadden, om de denkbeelden der menschlyke gelykheid van dien tyd geenzins te vergelyken met dien van den onzen, en nog minder om daar naar eenen Man te beoordeelen, wiens geboorte en opvoeding hem onvrywillig met eenen geest bezielde, die in onze dagen met alle waare grootheid van hart onvereenigbaar is. - Maar ook dien dwaazen geest van onderscheiding overwon camillus: de verdeeldheid van den staat griefde zyn welwillend hart te sterk, om op de vooroordeelen van zyne geboorte te blyven staan; hy wenschte ten laatsten de burgermin hersteld; hy deed plegtige beloften voor zulk eene vereeniging, schoon zy den Adel kostbaar viel; hy zelfs eindelyk had en erkende het geluk, van zynen openlyken loopbaan te sluiten met de vereeniging van de beide rangen in de weezenlykste betrekking, en heeft dus, ook in dit opzicht, recht op het offer, aan waare verdiensten verschuldigd.’ Hoe zeer wy ons aangelokt vinden om de keurige aanmerkingen over de Invoering der Tooneelspelen, die eene aangenaame afwisseling in het Werk maaken, over te neemen, moeten wy onze hand hiervan te rugge houden. Het Derde en laatste Hoofdstuk deezes Deels, van het Begin van den Oorlog met de Samniten, tot aan het tweede Vredeverbond met dit Volk, levert eene aaneenschakeling van Krygsbedryven op, schaars afgewisseld: meer beduidende dan de voorige Oorlogen. Immers, om met den Schryver in den aanvang te spreeken, ‘zyn wy thands tot het tydperk genaderd van het welk | |
[pagina 519]
| |
Rome's grootheid met recht mag afgerekend worden. De menigvuldige, eenzelvige en verveelende, Oorlogen met zwakke of onstaatkundige nabuuren, en met trouwlooze of wederspannige bondgenooten, zullen onze nieuwsgierigheid naar de belangryke Geschiedenissen van dit Gemeenebest niet langer pynigend rekken.’ - Wy neemen 'er niet uit over dan des Schryvers Aanmerking over het Character van papirius cursor, die in veele bedryven eene hoofdrol speelde. - ‘Wanneer hy een leeven eindigde, het welk voor 't Gemeenebest zoo belangryk geweest was, vinden wy by onzen livius, die reeds in voorraad hem eene lofreden geschonken hadtGa naar voetnoot(*), noch by iemand anders vermeld. Zeer zeker was hy een der bekwaamste Veldheeren van zynen tyd: en wanneer maar eigene eerzucht geen te groot deel gehad heeft aan zyn gedrag tegen fabius, toen die, als Onderbevelhebber onder hem, zich aan de ondergeschiktheid vergreepen had, dan heeft zich zyn overige character by die gelegenheid in eene houding vertoond, welke men, hoe onwillig ook, verplicht is te vereeren. Te weinig kwam hy anders, dan als Krygsman, ten tooneel, om hem in eenig ander licht te kunnen kenmerken, en de grieven, welke hem van tyd tot tyd door den Raad in het aandringen op eens anders Dictatorschap schynen aangedaan te zyn, kunnen uit zoo veele laage beginzelen der heerschzucht of der wangunst zyn voordgekomen, dat het allergevaarlykst zyn zou derzelver verdiensten in hem te veronderstellen, en daar naar zyn hart te berekenen. Met ontzag beschouwen wy den aftred deezes Krygsmans, die de loopbaan der oorlogseer thands overlaat voor fabius, den anderen Consul des volgenden jaars, en wy onderschryven gaarne het oordeel der Fransche Geschiedschryveren catrou en rouille, over beide deeze Persoonen; “dat, indien het waar is het welk livius beweert, dat papirius eenen alexander uit Italie gekeerd zou hebben, fabius zelfs een alexander zou geworden zyn, indien hy als Koning een geheel afhanglyk heir hadt te gebieden gehad: wyl de een gebooren scheen ten | |
[pagina 520]
| |
steun van zyn Vaderland, de ander om voor 't zelve een snel en onvermoeid veroveraar te wordenGa naar voetnoot(*).”’ |
|