en met eene bescheidene onderwerping van zyne meeningen aan het beter oordeel van anderen.
Hy bestrydt, naamelyk, niet alleen het gevoelen van grotius, ligtfoot, hammond, en anderen, die deze geheimzinnige Voorzeggingen, immers meerendeels, te huis brengen op de Verwoesting van Jerusalem door de Romeinen; maar ook dat van coccejus, vitringa, en een aantal hunner Navolgeren, die alles volgens de zoogenaamde zeven Perioden verklaaren, en in de Openbaaring de geheele Kerkelyke Geschiedenis, vooral die der Westersche Kerk, in eene Prophetische gedaante voorgedraagen, meenen te vinden. Hy is van oordeel, dat de vervulling dezer Voorspellingen te vinden zy in de geduchte oordeelen, welke de verhoogde Middelaar, over de vyanden der Christenen, heeft uitgeoefend, en nog verder zal uitoefenen; en dat 'er van de lotgevallen der Christen Kerk niet rechtstreeks gesproken worde, maar alleen in zo verre, als zy met de straffen der vyanden in verband staan, en daar op betrekking hebben. Hy verklaart dus de geheimzinnige vertooningen, welke joannes, by het openen der zes eerste Zegelen, gezien heeft, van de oordeelen, over de vyanden van christus Koningryk, tot den tyd van constantyn den Grooten; terwyl de zeven Bazuinen, volgens hem, den inhoud van het zevende of laatste deel des verzegelden boeks uitmaaken.
Wy vermeeten ons niet, de gegrondheid of ongegrondheid dezer onderstelling, of van de daar op gebouwde verklaaringen van byzondere plaatzen, te toetzen. De bedoeling van de zoogenaamde Openbaaring blyft voor ons raadzelachtig, en wy zien geene mogelykheid om door den donkeren nevel, welke dezelve bedekt, heenen te dringen. En even dit, wy moeten dit vrymoedig bekennen, wekt by ons geen gunstig vooroordeel voor het Godlyk aezag van dit Boek. Onze Schryver zegt op bl. CXXXIX: ‘Zelvs behoort men de Goddelyke Wysheid daer in te eerbiedigen, dat 'er, in de Heilige Schrivten, byzonder in de Openbaering, veele dingen gevonden worden, welke zwaer zyn om te verstaen, zo dat zy den kundigsten Uitlegger niet alleen stof tot een moeilyk onderzoek geeven, maer hem zelvs verleegen maeken, zonder te weeten, wat hy zal kiesen en vaststellen. Immers was alles zo duidelyk, dat elk eene byzonderheid terstond, by de