Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 417]
| |
De Oppermagt des Volks, of de Voortreffelykheid van eenen Vryen Staat; door Marchamont Needham. Verrykt met Aantekeningen van J.J. Rousseau, Mably, Bossuet, Condillac, Letrosne, Montesquieu, Raynal, en anderen. Uit het Fransch vertaald. Eersie Deel. Te Utrecht en Rotterdam, by G.T. van Paddenburg en Zoon en J. Meyer. In gr. 8vo. 190 bl.Menschen, die door het woord Nieuwigheid een schrik aangejaagd worden, heeft men, by het ontglimmen van de eerste sprankels der Vryheid in ons Gemeenebest, voor eenige jaaren, met dien schrik zoeken te vervullen, door de Schriften, welke voor de Volksvryheid en Menschenregt yverden, als het werk van Nieuwigheidzoekers uit te kryten. - Men heeft niet nagelaaten dit geschreeuw te herhaalen by derzelver vermenigvuldiging, zo wanneer zy uit Inlandsche pennen vloeiden, als wanneer zy uit het Fransch, Engelsch of Hoogduitsch, in onze taal verscheenen. - Dan, ter goeder trouwe, die Nieuwigheid is slegts een Bullebak om onkundigen en kleinverstandigen, groote Kinderen, te vervaaren; en wanneer, (gelyk dit te meermaalen gebeurd is,) die Bullebak werd voorgehouden door lieden van meerder kunde, gaven zy blyk van een ondeugend hart, blyk dat zy tegen hun beter weeten spraken. Nu eens moest by hun een rousseau en voltaire, dan eens een price en priestley, voorhouden, om van laateren niet te spreeken, of te gewaagen van de zydlingsche smaadlyke blikken, op teyler's Godgeleerd Genootschap geworpen, wegens de opgehangene en bekroonde Prysvraage over 's Menschen Gelykheid, Regten en Pligten. Men scheen niet te weeten wat een milton, sidney, een locke, deswegen geschreeven, en in de laatst voorgaande Eeuwe in 't licht gebragt, hadden; of althans men geliet zich zo, om het Schrikbeeld Nieuwigheid alle vervaarlykheid te laaten behouden. Behalven die meer bekende Vryheids-Voorstanders, bloeide en schreef, in den Jaare MDCLVI, m. needham; het Eerste Deel van wiens Werk, de Oppermagt des Volks, of de Voortreflykheid van eenen Vryen Staat, wy thans aankundigen. Eene Fransche Vertaaling, van dit Engelsche Werkje vervaardigd, en verrykt met de Aan- | |
[pagina 418]
| |
tekeningen der op den Tytel vermelde Schryveren, dagt men den Nederlander niet te moeten onthouden, in een tydGa naar voetnoot(*), dat men zorg droeg om het Vuur van Vryheidsmin, door geweld belet op te blaaken, egter leevendig te houden, met den Vaderlander Schriften, daar toe betrekkelyk, in handen te stellen. En, in de daad, het Werk is daar toe recht geschikt, bovenal voor denkende Leezers, en die niet over de oppervlakte heenenglyen; terwyl de eenigzins dorre schryftrant des Engelschmans eene verlevendiging krygt door de veelvuldige Aantekeningen, uit de pen der gemelde laatere Fransche Schryveren gevloeid, als mede uit die des Franschen Vertaalers, en des Nederduitschen Overzetters. Wy hebben het met genoegen geleezen, en bewonderd, hoe de Engelsche Schryver, in 't midden der voorgaande Eeuwe, meest alle de byzonderheden, nu in zo veele Werken, dit Onderwerp betreffende, voorkomende, aanstipt of uitwerkt. Aan zyn licht hebben veelen hun licht ontstooken. - De wyze van inkleeding der voorgestelde begrippen verschilt wel van de hedendaagsche, voornaamlyk in de bybrenging van voorbeelden uit de oude en laatere Geschiedenissen; de begrippen zelve blyven daarom dezelfde. Kortlyk dit Deel geschetst. De Inleiding, die vry breedvoerig is, schetst de Lotgevallen der Vryheid. De Eerste Afdeeling dient om de waarheid te staaven, ‘dat het Volk, of liever die geenen, die uit deszelfs midden verkooren worden, om hetzelve te verbeelden, de beste Bewaarders en Beschermers der Vryheid zyn.’ Hier toe brengt needham de volgende redenen by: - 1. Het Volk is nimmer bedagt, om op de regten van anderen eenigen inbreuk te doen; het heeft zyne aandagt alleen gevestigd op de middelen, waar door het de zyne kan staande houden. - 2. Agt hy het Volk den besten bewaarder van deszelfs Vryheid, wyl het dit alleen is, het welk 'er belang by heeft, dat men een waakend oog houde, ten einde het Gezag voor die geenen, die daar mede bekleed zyn, veeleer een last, | |
[pagina 419]
| |
dan wel een weezenlyk voordeel zy, en dat deezen daar by slegts zulke geringe voorregten genieten, dat deeze geenzins geschikt zyn om immer den nyd gaande te maaken. - 3. Behoudt het Volk zyne Vryheid, en is in staat dezelve te beveiligen, door middel van eene geduurig herhaalde keuze van deszelfs Plaatsbekleeders in zyne groote Vergaderingen. - 4. Niet alleen komt de afwisseling van hun, die men het Opperste Gezag heeft aanvertrouwd, allen bederf en omkoopingen voor; maar deeze verhindert teffens de zamenspanningen, die pesten van een Gemeenebest, welke zich afzonderlyke belangen, geheel strydig met die van den ganschen Staat, durven vormen. - 5. De Vryheid bestaat hier in, dat men het Oppergezag niet vertrouwe dan aan zodanige Plaatsbekleeders, die telkens van nieuws door het Volk verkooren worden; naardien deeze geduurige opvolging een hinderpaal is, die aan de staatzugt van byzondere Persoonen wordt in den weg gelegd, en hun verhindert voornaamlyk hunne eigene belangen te bevorderen. - 6. Een vrye Staat verdient zeer verre de voorkeuze boven zodanig een, die door deszelfs Grooten of wel door Vorsten bestuurd wordt, en men moet het Volk als den besten Bewaarder van zyne Vryheid beschouwen; wyl het oogmerk van elken Regeeringsvorm geen ander is of weezen moet, dan het heil en de rust der Burgeren, en de zekerheid dat zy by hunne Regten zullen gehandhaafd worden, zonder eenigen dwang of onderdrukking te moeten gevoelen. - 7. De geduurige Vergaderingen des Volks, by welken het Opperste Gezag berust, zyn de beste middelen om de Vryheid in aanweezen te houden; dewyl, onder andere Regeeringsvormen, die geenen, die tot het behandelen van Staatsbelangen worden toegelaaten, juist de zodanigen zyn, die zich zeer gereedlyk naar den wil, ja zelfs naar de minste grilligheden, des Vorsten voegen; of als mededeelneemers of ondergeschikte Bedienden, tot eenen magtigen aanhang toetreeden. - 8. Niet dan de Volksvergaderingen alleen zyn in staat om de Vryheid staande te houden; naardien het alleen het Volk is dat belang by deszelfs Vryheid heeft. - 9. Een vrye Staat verdient daarom de voorkeur; wyl het Volk onder zodanig een Regeeringsvorm minder aan de Weelde overgegeeven is, dan die Natiën, welke zich onder de heerschappy van Vorsten, of wel van hunne Aanzienlyken, bevinden. - 10. De Volksregeering verdient zeer verre de voorkeur, boven elke | |
[pagina 420]
| |
andere Staatsgesteldheid; naardien het Volk zelve onder deeze veel meer vlyt en werkzaamheid, veel meer grootheid van ziel, veel meer verhevenheid van gevoelens, en eene veel edeler geaartheid, dan onder eenig ander steeds voortduurend Gezag, aan den dag legt. - 11. Daar in eenen vryen Staat de Raadsbesluiten geene kragt erlangen, dan alleen door de Toestemming des Volks, bevindt het zich hier door buiten het bereik der poogingen, welke de Dwinglandy mogt aanwenden, en boven de willekeurige schikkingen van een aangemaatigd en wetteloos gezag. - 12. De gesteldheid van eenen vryen Staat is meest overeenkomstig met de Menschlyke Natuur en de Rede. - 13. Een vrye Staat verschaft minder gelegenheid om het Volk te onderdrukken en te mishandelen dan eenige andere Regeeringsvorm. - 14. De Volksregeering, waar by het Gezag aan de hooge Vergaderingen, welker Leden gestadig afwisselen, wordt toebetrouwd, verdient boven alle andere zeer verre de voorkeur; naardemaal, onder zodanig een Regeeringsvorm, elk een, die deel gehad heeft aan het Staatsbestuur, zo dra de tyd zyner Bedieninge is ten einde geloopen, voor het Volk aanspraakelyk is, omtrent het gedrag door hem in zynen post gehouden; en de Gezagvoerder, daar hy dus weldra tot den stand van een gewoon Burger wederkeert, zich aanstonds van nieuws aan alle mogelyke gestrengheid van de Wetten onderworpen vindt. Uit deeze oogpunten het stuk beschouwd, beredeneerd, en met veele voorbeelden opgehelderd, hebbende, tragt de Heer needham de Staatsgesteltenisse, by hem boven alle andere gesteld, te ontheffen van de bezwaarende Tegenwerpingen, daar op ingebragt. De eerste is: ‘dat zodanig een Regeeringsvorm alle Menschen volkomen aan elkander gelyk stelt, en dus natuurlyk strekken moet om alle Standen en Klassen van meer en min vermogenden volstrekt met elkander te verwarren.’ - De Heer needham, deeze Verdraaijing, welke men ook in onzen tyd opgewarmd en weder opgewarmd heeft, tegengaande, merkt op: ‘Indien wy deeze Uitdrukking - volkomen aan elkander gelyk gesteld worden, in eenen al te ruimen zin neemen, zal deeze ons even haatlyk schynen, als zy het dus ook in waarheid is. Want als dan maakt zy alle menschen, in de daad, volmaakt gelyk, en wat hunne bezittingen | |
[pagina 421]
| |
betreft, stelt zy alles onder allen ten volsten gemeen; ja vernietigt het regt van eigendom, en doet een algemeen gebruik van alles, wat elk in het byzonder bezat, onder allen, plaats grypen. - Dan zoude zodanig een denkbeeld niet veeleer eene boosaartige en lasterende uitlegging moeten geoordeeld worden; dan dat men het als een weezenlyk begrip der zaake beschouwen konde - als eene uitlegging, welke om geene andere reden daar aan gegeeven wordt, dan, wyl de vyanden van deezen Regeeringsvorm, die deeze hebben uitgevonden, denzelven veel meer, dan eenige andere Staatsgesteltenis, op het onverzoenlykste haaten; naardien het Volk, wanneer het eenmaal in het bezit van zyne Vryheid hersteld werdt, en alle de voordeelen, die daar uit voor het zelve konden voortvloeijen, genoegzaam leerde kennen, alle hoop op eenige verdere voorregten aan de begunstigers der Dwinglandy natuurlyk gansch en al ontrukken moest? De Gelykheid zeker, ware het kragtdaadigste middel, om zich tegen de wederinvoering van het eenhoofdig gezag te verzetten; daar elk, die op de Gelykheid eenige aanspraak maakte, nimmer de minste poogingen zoude in het werk stellen, om zich een belang te vormen, het welk van het algemeene welzyn slegts eenigzins onderscheiden was, waar door deeze vyanden der Vryheid, dus ganschlyk ontwapend, ja, in een eeuwig stilzwygen, met hoon en schande bedekt, zich zouden moeten verbergen. Dan, een Vrye Staat van dien aart, of weezenlyke Volksregeering, waar by het gezag in de algemeene Vergaderingen berust, wel verre van eene haatlyke Gemeenschap van goederen in te voeren, moet, in tegendeel, als het eenige middel, om het Regt van Eigendom ongeschonden te bewaaren, worden aangemerkt. De rede hier van is zeer eenvoudig. Het is niets minder dan waarschynlyk, dat een zo wel gekoozen lichaam, als dat der Persoonsverbeelders van een Volk, immer zouden willen zamenspannen, om de Belangen en Regten hunner Natie geheel en al het onderst boven te keeren, te vernietigen. Dan, daar, aan de andere zyde, alle de Raadsbesluiten van geen de minste uitwerking zyn, dan in zo verre zy door de algemeene toestemming bekragtigd werden, kan het dus niet an- | |
[pagina 422]
| |
ders weezen, of het algemeen belang moet noowendig tegen alle willekeurige schikkingen op de beste wyze verdedigd zyn.’ Breedspraakiger is deeze wederlegging; doch wy kunnen, uit plaatsgebrek, niets meer overschryven. Eene tweede Tegenwerping, hier bygebragt, is: ‘dat eene Volksregeering altoos een Oorzaak van Onrust en Verwarringen kan genaamd worden, ter oorzaake van het Regt, dat elke Burger bezit, om zyne stem in de groote Vergaderingen des Volks te mogen uitbrengen, en teffens door dat van zelve op zyne beurt tot alle Ampten van Staat verkiesbaar te zyn.’ - Eer de Heer needham hier op antwoordt, maakt hy eene onderscheiding die opmerking verdient, te weeten, of een Regeeringsvorm wel ingerigt zy, en bestaat uit welgezinde Leden: dan of een Gemeenebest, naa het eindigen van eenen Burgeroorlog, nog in zyne opkomst zy; of de puinhoopen der voorige Staatsinrigting nog werkelyk te vinden zyn; en, eindelyk, of men nog eene menigte van Burgers aantreft, die zich als Vyanden van deezen slegts even ingevoerden Regeeringsvorm verklaaren. In het eerste geval lydt het Regt van te mogen kiezen en verkiesbaar te zyn geen tegenspraak - dan in het tweede oordeelt hy, ‘dat men niet alleen eenen zeer grooven misslag tegen de goede Staatkunde zou begaan; maar tevens zyn toevlugt neemen tot het allerzekerst middel om dit Gemeenebest te verwoesten; ja zou men door eene gedrogtelyke vermenging van de tegenstrydigste belangen de verwarring, welke uit de regeeringloosheid gebooren wordt, doen voortduuren, en de oneenigheden, welke de Dwingelandy zo zeer begunstigen, nog gestadig vermeerderen, wanneer men, zonder eenige uitzondering te maaken, ook tevens dat gedeelte des Volks, het welk zich slegts nog onlangs en met weêrzin onderwierp, het stemmen by het verkiezen zyner Plaatsbekleederen, en te gelyk ook dat, van zelfs verkiesbaar te zyn, wilde toestaan.’ Eene derde beantwoordde Tegenwerping komt hier op neder: ‘dat 'er tot het behandelen van zaaken een gesleepen oordeel en groote ondervinding vereischt worden; dan dat men deeze van die nieuwe Leden, die telkens by iedere verkiezing de groote Vergaderingen uitmaaken, met geene mogelykheid verwagten kan.’ | |
[pagina 423]
| |
De ongegrondheid hier van aangeweezen hebbende, komt hy tot de vierde Tegenwerping: ‘dat in een Vryen Staat het algemeen zich het meest aan de verschriklykste onheilen, aan Opschuddingen, aan Burgertwisten en Oneenigheden, ziet blootgesteld.’ - Om den klem aan deeze te ontleggen, gaat onze Schryver de oorzaaken deezer Beroerten naa, en vindt 'er de ontknooping. Hy schroomt niet, eene vyfde Tegenwerping, waarin men zeer veel stelt, onder de oogen te zien: ‘dat 'er naamlyk onder eene Volksregeering weinig waare Veiligheid voor den meest gegoeden rang van Burgeren te vinden zy, uit aanmerking der vryheid, welke het Volk by dusdanig eene Staatsgesteletenis heeft, om hun te beschuldigen en haatlyk te maaken.’ Aan de wederlegging hier van hegt hy eindelyk die van eene zesde Tegenwerping, daar aan zeer na verwant: ‘dat het Volk gewoonlyk oproerig, wispeltuurig, en tevens ondankbaar van aart is.’ Door deeze Opgave des Inhouds zullen onze Leezers, gelooven wy, zien, wat de Heer needham reeds omtrent dit gewigtig stuk opmerkte en doorzag. - De Vertaaling heeft ons maar zeer maatig bevallen, en het Werk is vol Drukfeilen, bovenal in eigen Naamen en de Latynsche Aanhaalingen. De Nederduitsche Overzetter heeft, op voorgang des Franschen, ten Aanhangzel, uit hoofde van zekere aanhaaling, 'er bygevoegd, het Zevende en Achtste Hoofdstuk uit het Werk van nicolaas machiavel, getyteld: de Vorst. |
|