| |
| |
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.
Handbybel voor Lydenden, door Johann Caspar Lavater, Leeraar in de Pieters-Kerk te Zurich. Uit het Hoogduitsch. Met eene aanpryzende Voorrede uitgegeven door Jacob van Loo, Predikant te Ootmarsum. Twee Deelen. Te Amsterdam, by M. de Bruyn. In gr. 8vo. Te zamen 451 bl.
Niet voor alle Leezers is dit Boek berekend. Lieden van een luchtigen inborst, die de waereld van haare schoonste zyde beschouwen, en, door een gelukkig temperament, van de gewoone, hoewel zomtyds onaangenaame, lotgevallen geen zeer drukkend gevoel hebben, zullen, by het eerste inzien en doorbladeren van lavater's Geschrift, hetzelve ter zyde leggen. Anderen, van eenen meer ernstigen inborst, zullen de zaak uit een ander oogpunt beschouwen; althans indien zy behooren onder die klasse van Christenen, welke de gewyde Schriften naar verdienste hoogwaardeeren. De persoonen, voor welken dit Boek van lavater berekend en geschikt is, kunnen wy niet duidelyker aankondigen, dan met de woorden uit de fraai gestelde aanpryzende Voorrede van den geagten, kundigen Uitgeever. Om vatbaar te zyn voor den waaren troost, (dus schryft de Eerw. van loo) moet men niet alleen lyden, niet alleen zyn lyden pynlyk gevoelen, maar ook eene lovendige, diepe overtuiging hebben, dat men iets anders ter geruststelling, ter bemoediging en ter vertroosting nodig hebbe, dan de geheele Natuur rondom ons, met alle hare zigtbare goederen, in staat is op te leveren. Zin voor een hoger goed, dan de aarde geeft, verlangen en behoefte daarnaar, eene zekere smartelyke onvoldaanheid over alles, een pynlyk rusteloos streven naar rust - waar dit gevonden wordt, daar zyn de ontdekkingen van den Godsdienst welkom; daar staart het, door weenen beneveld, oog naar het weldadig, het verkwikkend, licht van het Christendom;
| |
| |
daar luistert het oor naar deszelfs bemoedigende, vreugdverbreidende leeringen; daar is het hart geöpend voor den verzagtenden balsem der vertroosting, dien het in de bloedendste wonden giet; daar worden de tranen van onrust, van droefheid en hopeloosheid, vervangen door tranen van dank en stille hope, van bedaarde onderwerping en vrede.
Zulke menschen (vervolgt van loo) zyn eigenlyk bevoegd, en geschikt, om de hoge waarde eener leer te gevoelen, die eene geheel eigen, Goddelyke, kragt heeft, om lydenden te vertroosten, en de menigvuldige wederwaardigheden, die in de korte levensdagen van sterflyke menschen zyn ingeweven, verdragelyk te maken. Hoe talloos, hoe groot, hoe verschillend ook de kwalen zyn, die zy torssen, deze voortreffelyke leer ontsluit bronnen, waaruit zy voor alle rampen den werkzaamsten, duurzaamsten en versterkendsten, troost kunnen putten. - Dit is geene bloote magtspreuk, (schryft van loo verder) maar men weet dit uit de ondervinding. 'Er zyn menschen geweest, die, door storm op storm belopen, lang rondzworven op eene holle zee, en niet eer rust, vrede, kalmte en vermindering van alle bezwaarnissen des levens vonden, voor dat zy in de haven van het Christendom hun anker lieten vallen. 'Er zyn menschen geweest, welker leven eene aaneengeschakelde keten van de grootste, de smartelykste wederwaardigheden was, en die dezelve met een onbezweken moed niet alleen verdroegen, maar zig ook, door de verheven vertroostingen dezer Godlyke leer, zoo gesterkt gevoelden, dat zy, van onder den nederdrukkenden last hunner lydingen, hunne lydende medebroeders op de roerendste wyze tot geduld vermaanden, en troost inspraken.’
Om aan dit oogmerk te voldoen, zo veel een Geschrift kan uitwerken, daar het de gepaste gemoedsgestalte aantreft, is voorwaar lavater's Boek by uitsteekendheid berekend. Want, om ons nogmaals van des Voorredenaars woorden te bedienen, ‘overäl spreekt het warme, hartelyke medegevoel van den, met lyden vertrouwden, broeder; die zig in de 'zwakheid van den zwakken, de moedeloosheid van den moedelozen, de kommervolle bangheid van den van God verwyderden, en evenwel naar God smagtenden, niet met geweld behoeft te verplaatsen, om dat hy die toestanden der
| |
| |
ziele by ondervinding kent. De lydende vindt overal een vriend, die hem verstaat', al kan hy niet spreeken, die hem voorkomt, uitlokt, vertrouwen inboezemt door liefdevolle deelneeming in zyn lyden, die met hem schreit, met hem klaagt, die met en voor hem bidt, en die geen troostmiddelen voorschryft, dan die hy zelve beproeft heeft.’
In 't geheel bevat dit Werk driehonderd-en-vyftig Overdenkingen. Een Schriftuurtext, aan het hoofd geplaatst, dient tot grondslag of aanleiding van iedere Overdenking. Aan het einde des Tweeden Deels ontmoet men eene Lyst der Schriftuurplaatzen, die ten grondslage der Overdenkingen gelegd, en daardoor zaaklyk zyn opgehelderd; en vervolgens nog eene andere Lyst, behelzende de Opschriften of den korten Inhoud der byzondere Overdenkingen.
Over de manier van uitvoeringe zal de Leezer best kunnen oordeelen uit een en ander staal, welke wy ter proeve zullen aanvoeren.
| |
‘Rom. VIII:15.
Abba! lieve Vader!
Dit woord: abba! lieve vader! is my liever dan veel duizend stukken goad of zilver. Zoo dit woord niet myne vertroosting ware, moest ik vergaan, in myne ellende. - Vader aller menschen! die u erbarmt over alle uwe Werken! abba! lieve vader! - Vader van allen, inzonderheid van hun, die in den Zoon gelooven, dien gy gezonden hebt! Door hem onze Vader, gelyk gy zyn Vader waard en zyt; door hem en in hem bemint gy ons; - bemint gy ons, gelyk gy uwen Eenigboren bemindet en bemint! abba! lieve vader! De Geest des Zoons geve aan mynen geest getuigenis, dat ik uw kind zy, alhoewel gy my ook tuchtigdet; alhoewel my ook lyden zonder getal omgave; alhoewel ook de wereld my bespotte - als of gy my vergeten hadt; alhoewel ook de vyand der waarheid my dikwyls poogde te ziften als de tarwe, en myne ziel te beangstigen door te zeggen: Zyt gy Gods kind, zoo help u zelven! - Is God uw God, zoo toone hy zulks! Dan nog kan uw Geest aan mynen geest getuigenis geven, dat ik uw kind hen, en dat gy myn lieve Vader zyt! En als ik maar - | |
| |
abba! lieve vader! zeggen kan - zoo ben ik zalig in al myn lyden; want myn lieve Vader weet, wat ik behoef - en zal, boven bidden en denken, zich over my erbarmen. Ach! dat ik alleen eene kinderlyke gezindheid bezitten moge! - Voor de openbaarmaking van uwe vaderlyke gezindheid hebbe ik niet te vreezen.’
In de 198ste Overdenking, naar aanleiding van Ps. LI:19, peinzende over de Offerande, die Gode behaagt, gaan in het gemoed van den vroomen lavater de volgende Alleenspraaken om: ‘Keer tot uzelven in, myn harte, en vorsch naauwkeurig uit, of gy geen reden hebt, om u voor uwen God te verootmoedigen, om hem een offer van berouw te brengen, dat hem aangenaam is, door Jezus Christus; dat hy hoger schat, dan alles wat gy zoudt kunnen onderneemen om hem aan te bieden. Wat mensch, die zyn hart kent, schaamt zich niet over zyn verval, over zyne menigvuldige afwykingen, van dat geene, dat hy voor recht en goed hield? Wie schaamt zich niet, over zyne meenigvuldige wederstreving, tegen de stemme van zyn geweten, die elk nadenkende voor de stem van God in zich erkennen moet? - Wie siddert niet vaak, wanneer hy een opmerkzaam oog op de bron vestigt, waaruit dikwyls zyne beste daden voortvloeien? ô God! hoe dikwyls is alleen myn uiterlyke handel zuiver, onberispelyk, Christelyk! Hoe zelden ben ik zoo, dat gy, ô Alwetende! in het binnenste kunt inzien, zonder dat myn hart reden heeft om daar voor te schrikken! En gy begeert reinheid van binnen, en niet slechts van buiten! Gy begeert eenen goeden boom, die goede vruchten voortbrengt, en niet eenen kwaden boom, die alleen bladeren, of vruchten die maar van buiten goed schynen, voortbrengt!
Maar hoe gemakkelyk zal het my niet wezen, mynen God een offer aan te bieden, dat hy niet verachten kan? Hoe natuurlyk volgt niet al het overige, wanneer eens de eerste schrede, de voornaamste, die der zelfkennis, zelfsveroordeeling gedaan is? En hoe wel is het my niet altyd na den eersten stryd! Hoe zeer gevoel ik het niet, dat zulk eene gemoedsaandoening den Erbarmer in den hemel behagen moet, beter behagen moet, dan een trotsch zelfsgevoel, dan een farizeeuwsch, “ik danke U, ô God! dat ik niet ben gelyk de- | |
| |
ze en die; dat niet dit en dat kwaad in my tot gewoonte geworden is.”
Neen! Gy veracht het niet, het verbroken en verslagen hart. Gy wyst hem niet zonder troost, zonder rust van u weg, den verslagen geest van den ootmoedigen en rouwvollen Zondaar, die zoo zeer gevoelt wat hy is, en wat hy zyn kon, en zyn moeste. Maar gy begeert evenwel den angst niet, om des angsts wille, maar angst, op dat hy in zuivere vreugde verkeere. Het offer van ootmoed is u aangenaam, om dat de verootmoedigde zich voor uwe verhoogende genade vatbaar maakt.’
Kort en in een gedrongen zyn verscheiden van lavater's Overdenkingen. Tot een staal daar van zullen wy nog aanvoeren de volgende:
| |
‘248.
Het eene Noodige.
Lukas X:42.
Een ding is noodig.
Het oog op u! De gezindheid voor u! Het geloof in u! Het opzien tot u! De ernstige wil, u niet, gy somme aller voortreflykheid en aller volmaaktheid, Christus, u niet uit het oog te verliezen! - Die u heeft, heeft alles. U te erkennen is u te hebben. - U te erkennen en zich over u in lyden te verblyden, is een en het zelfde. Alles berust op de gelovige erkentenis van uwe eenigheid en algenoegzaamheid, op de eenvouwdigheid van onze gezindheid, op het vereenigen van alle onze krachten en de richting van dezelve op een punt.’ |
|