| |
Gesprekken over het Werk van Gods Geest, in het Hart van den Mensch. Uit het Hoogduitsch vertaald. Te Amsterdam, by J.A. Swalm, 1794. In gr. 8vo. 464 bl.
De Schryver van dit Werk is, volgens eene aankoniging in het Journal für Prediger, de Opper-Consistoriaal-Raad woltersdorf, te Berlyn; een Luthersch Godgeleerde van het Oude Licht, zuiver Orthodox in de Leere der Vaderen; doch, met dit alles, een Man van
| |
| |
bescheidenheid, en zeer verdraagzaam jegens de zulken, die van hem in begrippen verschillen. Op meer dan ééne plaats, in dit Werk, herdagten wy, met verontwaardiging, aan de vinnigheid en scherpheid, met welke veele Godgeleerde Schryvers de geschilstukken eertyds gewoon waren te behandelen; terwyl wy, hoe zeer, in veele opzigten, van den Opper-Consistoriaal-Raad verschillende, niet konden nalaaten, den tol onzer hoogagtinge te betaalen voor eene gantsch tegengestelde wyze van behandelinge, die hem de les des Apostels steeds doet in agt neemen, door het geen hy zelve voor waarheid houdt te betragten in liefde.
Het Werk verschynt onder de gedaante van Zamenspraaken: eusebius en philalethes zyn de spreekende persoonen. Niet meer dan drie in getal, zyn de Gesprekken van eene onnatuurlyke lengte. Wanneer een Schryver zyn Opstel in zulk eenen vorm verkiest te gieten, is het ons altoos voorgekomen, dat het vermaak en nut des Leezers meest worden bevorderd, door hem, met niet zeer lange tusschenpoozen, van tyd tot tyd, eene rustplaats te geeven. De behandelde onderwerpen laaten zich aldus beter onderscheiden, en, naa volbragte leezing, gemaklyker aan het geheugen vertegenwoordigen.
Daar de bekwaame Vertaaler de moeite heeft genomen, om den inhoud des geheelen Werks in een kort bestek ineen te trekken, vinden wy geen beter middel, ter onderrigtinge van het Publiek aangaande de verhandelde zaaken en beweerde stellingen, dan dat wy, op onze beurt, ons de moeite getroosten, om dien inhoud in ons Maandwerk over te brengen. Leezers van onderscheidenen smaak en denktrant zullen hier door worden uitgelokt, om in het Werk zelve de ontvouwing der aangestipte hoofdzaaken te zoeken.
Van het eerste Gesprek, voerende tot algemeen opschrift: Over de natuur en den oorsprong der bevindingen, benevens het middel, waar door, en de wys, hoe ze gewerkt worden, en over derzelver waardy en oogmerk, zyn de volgende onderwerpen de hoofdtrekken: ‘De Godgeleerde onderzoekingen zyn nuttiger dan de Natuurkundige, door dien dezelve meer onmiddelyk het geluk van den Mensch bedoelen. Men heeft daar by voor geene vervolgingen te vreezen; de Symbolische Boeken of Formulieren van eenigheid hinderen daar in
| |
| |
ook niet, het geweeten word door dezelve onder geen slaafsch juk gebragt: het is alleen derzelver oogmerk, de eensgezindheid omtrent de Grondwaarheden van den Godsdienst te bewaaren.
Deeze Grondwaarheden worden over 't algemeen in de Protestantsche Kerk, op eene nuttige wys, voorgedragen, - zommigen zeker maaken de waarheden van Geloof en Bekeering enkel bevindelyk, maar anderen wederom vervallen tot een tegenövergesteld uiterste, het geen tot een naauwkeurig onderzoek verplicht, wat men door die bevindingen te verstaan hebbe.
De bevindingen of gewaarworwordingen, in de Bekeering, kunnen even als alle gewaarwordingen beter ondervonden als beschreeven worden; dit echter is op zich zelven geen bewys haarer Godlykheid. Even zo min maakt de hevigheid eener bevinding in de Bekeering derzelver Godlykheid uit: men moet hier vooral op de bron derzelve letten, om voor zelfsbedrog bewaard te worden. Om dit zelfbedrog voor te komen, zou het verkeerd zyn, de bevindingen geheel en al uit te schrappen, en enkel op kennis en daarmede overeenstemmende daaden te dringen; tusschen beide moeten noodzaakelyk bevindingen of gewaarwordingen plaats hebben.
Deze bevindingen werkt de Geest niet onmiddelyk, maar middelyk. Door welke werkende kracht van den Geest, men niet moet verstaan die kracht, welke byzonder aan de Waarheden eigen is, maar eene afzonderlyke werkzaamheid van den Geest, met die Waarheden verbonden. Deze bepaaling is noodzaakelyk, want was het eerste waar, dan zoude het gansche werk der Bekeering in niets anders bestaan, als in het voorhouden der Waarheden en derzelver beweeggronden; het welk niet genoegzaam is om de hinderpaalen tot Bekeering, uit het natuurlyk verderf voortvloeijende, weg te neemen. Dit verderf moet men niet verkleinen, het is zeer groot en bestaat in eene heerschende zinnelykheid! 'Er is onderscheid tusschen een uitwendig zedig en een openbaar Godloos, en tusschen een natuurlyk en onbekeerd Mensch. Alle Heidenen kan men van de bewerking van den Geest niet uitsluiten. Deze byzondere werkzaamheid van den Geest strydt niet met de zedelyke
| |
| |
Vryheid van den Mensch, noch heft het verband in de veränderingen der zedelyke Waereld op.
De wys, hoe de Geest werkt, is onbegrypelyk. Door den invloed van Gods Geest op den mensch, kan men het geweeten niet verstaan; en ook even zo min kan men stellen, dat de werking van Gods Geest zich maar alleen tot dat geweeten bepaale; en dat, door dien indruk op het geweeten, alle andere gewaarwordingen of bevindingen in de Bekeering gewerkt worden, Van de Goddelykheid zyner bevindingen kan men uit derzelver aanwezen, en uit den Bybel, overtuigd worden.
De werkingen van Gods Geest kan men zo wel in de hoogere als laagere gewaarwordingen der ziel van derzelver gewoone werkingen onderscheiden. Zynen Genadestaat kan men niet alleen uit de bevindingen, noch alleen uit de daaden, maar uit beiden, opmaaken.
Elke bevinding, die 's Menschen zaligheid maar eenigzints bevordert, is een Werk van Gods Geest, al word ze dan uit de beschouwing der natuur geboren; 't geen het onderscheid tusschen Natuur en Genade niet weg neemt, noch den Christelyken met den natuurlyken Godsdienst in eenen gelyken rang plaatst. De Waarheden van den natuurlyken Godsdienst moeten even zo wel als die van den Geöpenbaarden voorgesteld worden; mits men daar by eene heilzaame hartsverändering van den mensch bedoele, - welke by de Leerder bevindingen ook vooräl het oogmerk zyn moet; ten welken einde men zich voor uiterstens, waar in men by dit stuk vervalt, moet wachten.’
Het tweede Gesprek, getiteld: Over die bevindingen in de Bekeering, welke tot zaligheid noodig zyn, en als werkingen van den Geest kunnen gekent worden, behelst de volgende zaaken: ‘In het onderzoek, welke bevindingen tot zaligheid noodig, en als een Werk van Gods Geest te kennen zyn, moet men met voorzigtigheid te werk gaan. Vooräf moet bepaald worden, welke de bestemming van den mensch zy: - deze is het genot eener waare zaligheid. Deze zaligheid is alleen te verkrygen langs den weg van Geloof en Bekeering, om welke deelachtig te worden eene leevendige kennis der Zonden, en van Gods Genade in Christus moet vooräfgaan. Alle bevindingen uit zulk eene kennis
| |
| |
en overtuiging voortvloeijende, zyn Werkingen van Gods Geest.
De bevindingen, uit de kennis der Zonden voortvloeiende, zyn afkeer, droefheid en gevoel van Gods toorn. Waar by men niet aan eene persoonlyke verbittering van God te denken hebbe. Dit gevoel verdooft nooit de liefde tot God, of het moet uit verkeerde bronnen voortvloeijen. Den angst over de Zonden moet men niet zoeken te verwekken, door op eene gewaarwording van Gods toorn alleen te dringen; maar men moet zich ook tot de oorzaaken van dien toorn, het bederf van den mensch, bepaalen; welk bederf de mensch noodzaakelyk leevendig moet kennen, echter is die kennis niet altyd even groot. Hier uit volgt, dat de bevindingen ook onderscheiden zyn, naar maate de kennis is. Het oogmerk dier smertelyke bevindingen is niet, om dezelve tot eene genoegdoening voor de Zonden te doen verstrekken; maar om door dezelve den mensch tot eene onberouwelyke Bekeering tot zaligheid te brengen. Deze smertelyke bevindingen moeten voortkomen, niet alleen uit een vrees voor Gods straffende rechtvaardigheid, maar ook tevens uit een gevoel van eigen strafwaardigheid. Zulk een recht gevoel van angst zal den mensch niet wanhoopend maaken. De bevindingen in de Bekeering, zo wel de aangenaame als onäangenaame, duuren, zo als alle gewaarwordingen, een zekeren tyd, echter zou men te ver gaan, als men hier voor vaste regels wilde maaken. Om die smertelyke bevindingen niet noodeloos te vermeerderen, moet men de Leer der Verzoening uit het rechte oogpunt voorstellen, - en daar by God niet beschouwen als zulk een, wiens gramschap eerst door den dood van zyn Zoon gestild is, maar als een Heilig en Rechtvaardig God, die buiten voldoening geene zonden kon vergeeven.
De aangenaame bevindingen, uit eene kennis van Gods Genade in Christus voortvloeiende, zyn verlangen naar de zaligheid, en toeëigening derzelve, berusten daarïn, èn een vrede des gemoeds. Het Geloof in Jesus, als Verlosser, bestaat niet enkel in eene zinnelyke liefde, maar in een leevendig toepassend vertrouwen, dat Hy de Verlosser zy: - welk geloof echter, omtrent den Zaligmaaker, niet zonder het gebruik der inbeeldings-kracht kan verkeeren. Een werk- | |
| |
zaam verlangen des Geloofs naar de Gerechtigheid, door Christus aangebragt, is een genoegzaam kenmerk van het waare Geloof; zulk een verlangen verzwakt het gevoel van schuld niet, noch beschouwt de Bekeering als min noodzaaklyk; echter is het verkeerd, eerst na de Heiligmaaking te willen staan, en dan eerst naar die Rechtvaardigheid te verlangen: - om beiden moet een Zondaar ten sterksten aanhouden. De spreekwys om Genade bedelen, wel verstaan, is niet verwerpelyk. Het geloof heeft hinderpaalen, men kan het door eigene kragten niet verkrygen, maar moet het van God afwachten. God geeft het aan elk, die 'er op de rechte wys om werkzaam is; echter niet aan elk in de volste maat: de bevinding van vreugd, uit het Geloof voortvloeiende, is dus by elk niet even groot: - met die vreugd moet men alleen niet te vreeden zyn. Het kunnen opgeeven van den dag en het uur zyner Bekeering is geen noodzaakelyk vereischte.’
Onder den titel: Over onderscheidene Stukken, betrekt onze Schryver, in het laatste Gesprek, de volgende byzonderheden: ‘Hun, die van ons verschillen, moet men zo niet terstond Ketternaamen geeven, noch hun boosaartige oogmerken te last leggen. - Het vasthouden aan de Leer der Kerk, het gebruiken van eenige gemoedelyke spreekwyzen, is, op zich zelven genomen, even zo min een bewys van braafheid; als het afwyken daar van, een bewys van oordeel en oprechtheid. - De Leer der bevindingen te verdedigen, om daar door achting te verkrygen, is even zo verfoeilyk, als daar van uit vrees te zwygen. - Rechtschapene Leeraars stellen de hoofdzaak van het Christendom niet in de bevindingen alleen; noch zoeken de waare Euangelische Deugd in minachting te brengen. - De Bekeering op een doodsbed, schoon by uitstek moeilyk, is echter niet onmogelyk. - 'Er zyn trappen in de zaligheid. - De goede Werken, schoon allernoodzaakelykst, hebben echter geene verdienende kragt, dezelve staan met het Geloof in het naauwst verband. - De goede Werken zyn kenmerken van den staat der Genade, mits ze uit het geloof en de liefde tot God, en Christus, voortvloeijen: - alle bevindingen, zullen het waare geestelyke zyn, moeten ook uit dat geloof haare oor- | |
| |
sprong neemen. - Het prediken van Jessus Christus, den gekruisten, moet de hoofdzaak van alle Leerredenen zyn: verklaaring, hoe men zulks te verstaan hebbe. - Het verwekken der hartstochten in het Werk der Bekeering heeft zyne nuttigheid; mits men zich ten dien einde niet van een enkel zinlyk voorstel, maar van weezenlyke Waarheden, bediene. - De eisch, dat men in zyne oogen steeds meer en meer een Zondaar moet worden, is niet ongerymd.’ Crito is in deeze laatste zamenkomst een derde Zamenspreeker.
Geenzins twyfelen wy, of deeze opgave zal menig eenen onzer Leezeren uitlokken, om nadere kennis te maaken met een Geschrift, 't welk, hoe ouwerwetsch een voorkomen het voor veelen ook moge hebben, zich aanpryst door de bevallig-bescheidene manier van voordragt, en de aanmerkingen, ginds en elders voorgedraagen; welke, zo zeer men ook, in andere opzigten, van den Schryver moge verschillen, eenen vry algemeenen byval zullen ontmoeten. Ons bestek gedoogt niet, dit Uittrekzel verder te rekken. |
|