Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVerhandeling over den Oorsprong en Lotgevallen van het Liedeken Wilhelmus van Nassouwen, gedaan den 2 April 1793, in het letterlievend Genootschap Doctrina & Amicitia, binnen Amsterdam. Te Amsterdam, by W. Wynands, 1795. In gr. 8vo. 26 bl.Een recht satyrische geest straalt in deeze Verhandeling door. De Redenaar, een liefhebber van Spreekwoorden, ontleent zyne Inleiding van het Spreekwoord: Elk Vogeltje zingt zo als het gebekt is; en verdeelt zyne Redenvoering, om in dezelve eenige orde te houden, dus, in drie Hoofddeelen: Vooreerst, zal ik myne Toehoorders het Lied zelve voorleezen. - Ten tweeden, onderzoeken op wien, by welke gelegenheid, en door wien, het gemaakt is - en, eindelyk, spreeken over deszelfs gebruik. Wat het Iste betreft, hierby zullen wy ons niet ophouden, en verzenden onze Leezers tot de Redenvoering zelve. In het Onderzoek, voor zyn IIde Deel geschikt, blykt, dat niemand anders het voorwerp van dit Lied kan weezen dan willem de I; dewyl 'er veele zaaken in voorkomen, die van niemand anders dan van deezen Prins gezegd, en op niemand anders dan op hem kunnen toegepast, worden. - De gelegenheid lydt even min twyfel; in den twist over den Maaker, wraakt hy het ge- | |
[pagina 392]
| |
voelen van brandt, die 'er dirk volkertz koornhert voor houdt, en denkt liever aan philippus van marnix. Aller opmerkelykst is het IIIde Lid der Verhandelinge, over het gebruik deezes Lieds. De Redenaar verzoekt zyne Toehoorders verlof om hun mede te deelen wat hy, roerende dit belangryk stuk, in zyne huislyke Bydraagen tot de Vaderlandsche Geschiedenis, van tyd tot tyd, heeft opgetekend. Wy zullen, zonder onze Leezers verlof te vraagen, hun daar uit het een en ander mededeelen, ter Vaderlandsche Stigtinge. ‘Naauwlyks was de Maar der heuchlyke Omwenteling van zaaken, in den Jaare 1787, den Volke bekend geworden, of ziet, onder alle de zigtbaare vreugdetekenen was men aanstonds gereed met het aloude Wilhelmus; het geen men vóór dien tyd wel hier en daar, doch onder 't kruis, of, gelyk de Regtsgeleerden zeggen, by gehengen en gedoogen, gezongen hadt. Maar nu was 'er geen gehugt, geen dorp, geen vlek, geen stad, of het was overal Wilhelmus van Nassouwen; de straaten, de graften, de steegen, de sloppen, de openbaare wegen en velden, grimmelden van Zangers en Zangeressen; men hoorde het opdeunen, van wagens, karren, schuiten en jachten, allen naar vereisch van zaaken glanzig opgecierd; ja, 'er waren geene gezelschappen, geene byeenkomsten van echte Vrienden des doorlugtigen Huizes, of myn Wilhelmus sloeg den boventoon; zo dat men van dit Gezang, in eenen Oosterschen sentimenteelen styl, zeggen kan: Gelyk eene rooze onder de leliën; of gelyk een diamant onder de edele gesteentens; alzo is dit Loflied onder de Lofliederen van Nederland. En dit M.H. is nog maar een klein stukske der zaake, dit is maar het algemeen gebruik geweest, dan nu kom ik tot byzonderheden, die ons tevens zullen leeren, in hoe verre een heilige yver den sterveling vervoeren kan. Want niet alleen werd het gezongen en gespeeld als een Zegezang, maar wy hoorden het, en zeer dikwyls hooren wy het nog, gebruiken als een Marsch voor den dapperen Militair en den stedelyken Schutter by het betrekken hunner wagten en posten; ook in geval van Brand, kondigt de schelle Trom- | |
[pagina 393]
| |
pet van den waakzaamen toornwagter, met het speelen van dit Lied, ons aan wanneer de Brand gebluscht is. Zelfs op de danspartyen, die 'er in die dagen van vreugde gehouden wierden, dansten onze Jongelingen en jonge Dogteren Wilhelmus van Nassouwen, als een Contradans. Waant niet M.H. dat het daar by bleef, neen, oirsprongelyk was het geestelyk, en derhalven moest het ook nu en dan wederom als een geestelyk stuk ten voorschyn treeden. Immers, zo de vernuftige Schryver der Haagsche Nieuwstydingen waarheid meldt, en waarom zouden wy hem niet gelooven, zyn geschryf is wel eer te berde gebragt als een ontegenzeggelyk bewys van gepleegde vrolykheden. Ik zeg byaldien hy waarheid meldt, dan heeft, volgens zyne beschryving, het lang in onbruik geraakte, maar nu wederom in gebruik gebragte, Lied gediend in plaats van eenen Psalm, ter gelegenheid dat hunne Hooghedens, in den Jaare 1787, hunnen eersten openbaaren Godsdienst in de groote Kerk in 's Hage wederom verrichteden; terwyl eenige weeken na dien tyd, toen 'er in dit zelfde Tempelgebouw een geestlyk Zangspel, of, gelyk de wereld zegt, een Opera, gehouden werd, onder het bestier van een der Heeren Kerkleeraaren, en medewerking der eerwaardige Armbezorgers, wel gestrikt en gekwikt, is dit Gezang, zelfs gevarieerd, met zeer veel aandacht en aandoening des harten, by het lieflyk geluid van verscheide Instrumenten der Muzyk, ter eere van die Hooghedens, eenstemmig opgeheven. Ja, in den Jaare 1791, werd het gebezigd als een Inwydingslied voor het nieuwe Tempelgesticht te Loosduinen, in de nabuurschap van het Vorstlyk 's Gravenhage. En eindelyk heeft dit zelfde Nieuwspapier ons geleerd, dat, op den 16 December van het afgeloopen Jaar, dit Lied, binnen de Stad Venlo, der Roomsche Kerkgezangen op eene plechtige wyze is toegevoegd, by de viering der geboorte van den Zoon van den Erfprins van Oranje. Voorat wierd 'er eene hooge Misse, door eenen Bisschop in pontificalibus, gecelebreerd, vervolgens het Te Deum Laudamus, en, zegt de Couranten-Schryver, het zyn 's Mans eigene woorden, dit alles werd be- | |
[pagina 394]
| |
slooten met het zo verheven Zangstuk Wilhelmus van Nassouwen, in heerlyk Muzyk gebragtGa naar voetnoot(*).’ In deezer voege het gebruik deezes Lieds voorgesteld hebbende, gaat de Redenaar over om het misbruik daar van te toonen: dan wy moeten onze Leezers tot het kleine Stukje zelve wyzen, om hunne zeker gaande gemaakte graagte te voldoen. |
|