Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijRapport van de Gecommitteerden tot de zaaken van de Oost-Indische Compagnie, aan de Provisioneele Representanten van het Volk van Holland, ingeleverd den 15 Juny 1795. In 's Haage, ter 's Lands Drukkery van Holland, 1795.Een Brief van den zesden Maart des verstreeken Jaars, van Heeren Gecommitteerden, wegens Zeeland, tot de zaaken van de O.I. Compagnie, stelde den toestand van dezelve voor, als, met de Maand July diens Jaars, in zulk een staat van agteruitvaart, dat men de hoop om dezelve staande te houden, als 't ware, moest opgeevenGa naar voetnoot(*). Dezelve is egter nog in stand, doch in eenen zeer wankelen, gelyk dezelve, zints Jaaren, ongelukkig verkeerde, terwyl de vooruitzigten van Herstel hoe langs hoe meer verdonkerden. Het heeft niet ontbrooken aan voorgeslaagene, en deels aangewende, Redmiddelen; doch dezelve hebben geene baate toegebragt in een steeds toeneemende agteruitvaartGa naar voetnoot(†). | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 389]
| |||||||||||||||||||||||||
In het Verslag hier voorhanden, dat alzins de blyken draagt van Kunde, van Vaderlandsliefde, en Zugt voor de Oost-Indische Maatschappye, ingediend aan de Provisioneele Representanten van Holland, door de Burgers b. van der velden, j. du tour, g. titsingh en c. van berestein, aan welken dit Onderzoek was opgedraagen, vinden wy de vier volgende zaaken, op eene treffende wyze behandeld, en ontbloot van een' sluyer, die dezelve deels voorheen dekte, of slegts, met schroom, aan deeze en geene slip werd opgeligt. De opgave van de taak, welke zy zich voorstellen, geeven zy in deeze woorden op: ‘In de eerste plaats, Burger-Representanten! zullen wy U doen zien, welk een steun deeze Maatschappy is van het Vaderland, zelf te midden van haaren tegenspoed, zo wel met opzigt tot 's Lands magt naar buiten, als deszelfs Finantieel bestaan, en het waare belang der Ingezetenen; en by die gelegenheid onderzoeken, of ook die zelfde voordeelen op eene andere wyze zouden kunnen behaald en behouden worden. Wy zullen, in de tweede plaats, voor Ulieden niet verbergen, maar openleggen, den staat, in welken wy deeze voortreflyke Maatschappy (welke, na het doorstaan van zo veele schokken en schuddingen, geduurende byna twee Eeuwen, en van zo veele mishandelingen van vyand niet alleen maar van vrienden, egter nog niet geheel is bezweeken,) tot ons leedweezen bevonden hebben, en hoe zeer ook de ondervinding door alle tyden moge geleerd hebben, dat waarheid haat baart, verkiezen wy liever, Uw eigen voetspoor, ten opzigte van 's Lands toestand, drukkende, met getrouwheid en naar waarheid, dien der Comp. opentlyk aan den dag te leggen, dan Ulieden te misleiden in het oordeel, 't welk Gy zult meenen ten beste van het Vaderland te moeten vellen, in vertrouwen, dat onze voorstellen daar door te meer ingang zullen vinden by de deugdzaamen en wyzen, welke wy, met voldoening aan ons eigen geweeten, alleen zoeken te behaagen. Wy zullen, in de derde plaats, aan Ulieden niet onthouden, wat al in de geduurig toeneemende veragtering van de Comp., nopens de oorzaaken daar van, en de middelen daar tegen, aan het bewind is voorgesteld, welk gebruik daar van door 't zelve is gemaakt, en wat wy meenen, dat, na dat de zaaken nu tot dat deerlyk verval | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 390]
| |||||||||||||||||||||||||
gekomen zyn, beproeft zoude kunnen worden, om dezelve niet alleen daar uit te redden, maar, onder den Godlyken zegen, weder in bloei te brengen, en te doen strekken tot een steun voor 't Vaderland, en zegen van deszelfs bewoonders. Eindelyk zullen wy, in de vierde plaats, Ulieden voorstellen, wat wy noodig oordeelen tot een beter Organisatie van het Bewind, en de middelen, om het aantal van Bedienden, hier benoodigd, tot een naauwkeurige betragting hunner pligten te verbinden.’ Het loopt geheel buiten onze taak, alle de stukken, hier voorkomende, na te gaan, en te beoordeelen; dan in dezelve valt iets te zeggen van de wyze van voordragt, en mogen wy, ten dien aanziene, dit Rapport voorbeeldlyk noemen. Taal en Styl zyn naar het onderwerp geschikt; de eerste is meestal gezuiverd van die zogenaamde Stadhuiswoorden en Spreekwyzen, welke Staatsstukken meestal verveelend en soms voor veelen onverstaanbaar maaken; dat 'er een enkele, een zeer enkele, Latynsche Spreuk invloeit, welke wel hadt kunnen agterblyven, is, zo 't ons voorkomt, aan te merken als een blyk dat de Steller uit het hart schryft, of schryft gelyk hy gewoon is te spreeken. - De Styl is naar het onderwerp geschikt, verre van het laage, en even zeer verwyderd van dat zwellende, welk laatste wy, van tyd tot tyd, thans in Staatsstukken aantroffen, en, ten minsten genomen, valsche welspreekenheid moet heeten. Hier mede zouden wy onze Aanpryzende Beoordeeling besluiten, was het niet, dat wy het onverschoonlyk keurden, eene Vaderlandsche Daad, door den Burger van der velden, naa dit Rapport, opgehaald, te verzwygen. Zulke daaden verdienen, zo veel mogelyk, gekend, en ten prikkel van naavolging voorgesteld, te worden. Het betreft een Man, die zich in veele opzigten verdienstlyk gemaakt heeft by den Vaderlande; die veertig jaaren lang de zaaken der Compagnie, met eene byzondere bevlytiging, behartigd heeft, en daar over gesprooken en geschreeven toen anderen zweegen. De Burger van der velden spreekt de Burger-Representanten dus aan: ‘Gy hebt zo even hooren voorleezen, dat de Commissie niets hadt onbeproefd gelaaten om Penningen tot bystand van de Compagnie te bezorgen, niets is waarachtiger, en de Boeken van de Compagnie kunnen het getuigen; maar, daar zy zwygen van de wyze, waar op | |||||||||||||||||||||||||
[pagina 391]
| |||||||||||||||||||||||||
dit, onder anderen, is geschied, en Gylieden niet onverschillig zyt over daaden die lof verdienen, mag ik Ulieden niet verbergen, dat ons Medelid, de Burger titsingh, by de onophoudelyke werkzaamheid, die hy zich voor het behoud der Maatschappy geduurig blyft geeven, nog heeft gevoegd eene daad van belanglooze Menschlievenheid, wanneer hy naamlyk uit zyn eige middelen, zonder daar voor eenigen Intrest of Pand te vorderen, aan de Compagnie heeft opgeschooten eene aanmerkelyke somme Gelds, zo, om in den guuren Winter het arme Arbeidsvolk, zo lang doenlyk, in het werk te houden, als ter betaaling van eenige behoeftige Crediteuren, en zulks voor zo lange als hy die Penningen eenigzins zou kunnen missen, of dat dezelve aan hem, uit inkomende Penningen, door de Compagnie zouden kunnen worden terug gegeeven.’ |
|