Daar nu deeze Godgeleerde Weetenschap onder den invloed staat van den meerderen of minderen trap van Beschaafdheid, in onderscheide tydperken zo zigtbaar, zo volgt, by de wettigste gevolgtrekking, dat het Onderwys op de Hoogeschoolen, naar gelange hiervan, behoort ingerigt te worden, zal en Onderwyzer en Leerling vrugten, naar tydsgelegenheid, plukken. Ten naderen bewyze brengt hy by, hoe de groote calvinus, in zyn Onderwys van den Christlyken Godsdienst, breedspraakig handelt over veele zaaken, ten tyde der eerst opdaagende Hervorming betwist, en die, by verandering van tyden, zo zeer niet in aanmerking komen; de dagen van socinus en arminius bragten andere stukken ter baane, en hunne Tegenstanders richtten daarvolgens hunne Leerwyze in.
Aan het verzuim deezer noodwendige, op den aart der zaake steunende, en door voorbeelden gewettigde, Verandering des Schoolschen Onderwys in de Godgeleerdheid, naar Tydsomstandigheden, schryft de Redenaar toe, de veragting, waarin de Godgeleerdheid, bovenal de Leerstellige Godgeleerdheid, gekomen is, en ongelukkig aanleiding geeft tot het openlyk bestryden van den Godsdienst. Tegen dit kwaad pryst de Hoogl. de schikking naar de behoeften des tyds, als het boste hulpmiddel, aan.
Dit afgehandeld hebbende, bleef nog verre het zwaarste gedeelte der opgenomene taake aan den Hoogl. over. Hy kwyt zich in de volvoering zodanig, dat het ons moeit slegts de hoofdzaaken te kunnen aanstippen.
Naa de Voorzigtigheid, eenen Godgeleerden zo hoogst noodig, aangepreezen te hebben, wil onze Redenaar, vooreerst, dat men eene keuze doe van de min of meer gewigtige deelen dier Weetenschap: dit heldert hy met voorbeelden op.
Als eene volstrekte behoefte, op de tegenwoordige Beschaaving gegrond, pryst de Heer heringa, ten tweeden, aan, een naauwkeurig Onderwys in alles wat de Godgeleerde Weetenschap vordert; zodanig, dat zy putten uit de zuivere bronnen, en niet uit beroerde beeken, en den Leerlingen niets overleveren, dan 't geen zy zelve wel onderzogt hebben. Dit behoedt den Onderwyzer voor gevaarlyke onstandvastigheid; dit brengt den Leerling om te beproeven, niet wien, maar wat, zy hooren, of leezen; waar door zy vervolgens niets den Volke voordraagen,