Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
De Rechten van den Mensch in Frankryk, geen gewaande Rechten in Nederland, of Betoog, dat die Rechten by het Volk van Nederland in volle kragt genooten worden, en iets over de Vryheid en het Patriotismus, door een Patriot. Te Amsterdam, by W. Brave, 1793. In gr. 8vo. 452 bl.
| |
[pagina 297]
| |
Wel bekroop ons, by de ontvangst en het doorleezen, de lust, om onze pen te versnyden tot het ontdekken der Drogredenaarye, waar mede een en ander Werk doorzaaid is; doch het voldoen aan dien lust zou ons zeker zeer kwalyk bekomen zyn: wy bedwongen dien. Thans zyn, door de jongste Omwenteling, de zaaken zodanig veranderd, dat wy denzelven vry zouden mogen botvieren, die beide Werken ontleeden, en ons deswegen met volle vryheid uitlaaten. Eene hervatte leezing - dan de lust, om aan deeze eerst opgekomene begeerte te voldoen, verging ons daarop te eenemaal. Eene geheele ontleeding van het eerstgemelde Werk zou daar toe noodig geweest zyn; naardemaal het, van den beginne tot het einde, van drogredenen zamenhangt. Terwyl de Heer kluit, in het eerstgenoemde Werk, zonder zynen Naam in 't licht gegeeven, zich zelven onophoudelyk bewierookt, en daar door dikwyls duizelig wordt. Men zie bl. 26. 28. 68. 114. 200. 358. Om zyn plan te voltooijen, gaat hy de Artykelen van de Regten van den Mensch, in Frankryk vastgesteld, na, en weet, op den trant der Drogredenaaren, te bewyzen, dat elk deezer, die de eer heeft van hem te behaagen, in ons Vaderland daadlyk genooten wordt. Te midden van deezen arbeid vaart hy uit tegen de Schriften van eene price, priestley, en, gelyk hy ze noemt, ‘andere Politieke Vrygeesten of Politieke Dweepers,’ en hest ten Hemel wat een van de spiegel deswegen schreef, in zyne Historie der Satisfactie van de Stad Goes, waarin die Ex-Raadpensionaris zeker zeer veel fraais gezegd heeft, doch 't geen hier slinksch wordt bygebragt; uitbundig is hy in zynen lof toe te zwaaijen aan den Heer meerman, over zyn onlangs uitgegeeven Werkje: De Burgerlyke Vryheid in haare heilzaame, de Volksvryheid in haare schadelyke, gevolgen voorgesteld, inzonderheid met betrekking tot ons GemeenebestGa naar voetnoot(*). Hoe | |
[pagina 298]
| |
groot is de koelheid, met welke hy, bl. 25, gewaagt van de Meesterstukken, over de Gelykheid, van cras en brown. Met hoe veel ophefs, om dit aan te stippen, vermeldt de Heer kluit het openlyk behandelen, en schielyk in druk geeven, der Nouvelles, Memorien en Resolutien! Is hem onbekend, of vergeeten, of diende het niet in zyn kraam, het Verbod, naa de Omwenteling in 1787 gegeeven, om Staatsstukken in de Couranten te plaatzen? Weet hy niet, hoe een onzer voornaamste Boekverkooperen te Amsterdam heeft moeten boven komen, en zich verantwoorden wegens de uitgave van zommige Staatstukken? - En de openbaarmaaking heden ten dage beschaamt, met vollen dag, de hier zo breed uitgemeetene openbaare behandeling der Lands- en Staatszaaken. Bezwaarlyk kunnen wy hem geloof geeven, als hy schryft, bl. 205: ‘Ik had, by den aanvang deezer Verhandeling, my niets minder voorgesteld, dan om, van onze Landzaaken spreekende, de vroegere gebeurtenissen op te haalen; de loop myner denkbeelden brengt my dieper in 't voorledene; met dit alles ben ik niet voorneemens hier eenig verhaal, zelfs geene schets, te geeven van 't geen, onder den naam van Vaderlandschliefde en van Vryheid, in onze Republiek, tot aan September 1787, gebeurd is.’ Men zal hem, naa de leezing zyner Aanmerkingen ten opzigte van veele, de woorden kunnen terug kaatzen: ‘men schikke dat gebeurde zo fraai op, als men kan; men verschoone; men plooie; men verdonkere,’ enz. Beurtlings greep ons lachen en verontwaardiging aan, op het leezen van dit verdraaide gedeelte des Geschryfs. Op hoe veele plaatzen zou men 's Schryvers ‘Magtspreuken, indien zy iets afdeeden, kunnen omkeeren:’ bl. 351. Hoe rustig beantwoordt de Heer kluit, naa dat hy het afschudden van het Graaflyk Juk onder de buitengewoone gevallen gerangschikt, en op zyne wyze goedgekeurd, hadt, de Vraagen: ‘Zyn de Burgers, in eene geregelde Constitutie, zo als de onze is, bevoegd hunne. Regenten af te zetten? Kunnen zy dit laaten doen door nieuw aangestelde Committées? Kunnen die de Vroedschappen afzetten, die Collegien vernietigen? de Staatsvergaderingen afschaffen? Kortom, Kunnen de Onderdaanen zelf, zonder medewerking hunner Overheden, | |
[pagina 299]
| |
zonder toestemming der Staaten, by eenpaarige besluiten van alle de leden, en zonder overstemming, de eenmaal vastgestelde Staatsregeering, met een Stadhouder aan het hoofd, veranderen? - Welaan dan Burgers! als hier kans toe is, te wapen! Wapent u Burgers! Uwe Rechten, uwe verlooren Rechten, terug gehaald! Gy zyt zelve de Souverain. Uwe Souverainiteit is maar representatief. En uwe Souveraine Volksrepresentanten zullen dan uwe nederige, maar gewapende, verzoekschriften en aanmaatigingen wel involgen. Zo stondt de zaak in 't Jaar 1787.’ - Zo schreef kluit in 1793. Hoe hy denkt in 1795, laaten wy aan zyne plaats; maar hy kan niet wel nalaaten zich deeze Aanmaaningen, zo uitjouwend voorgesteld, te herinneren. Wy laaten de toepassing aan hem en zyne Soortgenooten over. Neemt de Heer kluit ‘het nimmer kwalyk, dat iemand van hem verschille;’ schoon wy, het gansche Werk door, blyken van die kwalykneeming gevonden hebben; wy hebben zo min als hy ‘kunnen nalaaten ernstig te worden, als wy zo stout en opzettelyk Onwaarheden hooren voordraagen.’ - Onwaarheden, van welke dit Boekdeel krielt, en 't geen wy ter zyde leggen, om het tweede, hier boven aangeduide, dat met 's Schryvers Naam pronkt, op te vatten. Een brokkeliger, en op een vreemder trant geschreeven, Werk is ons, in den langen loop onzer Letteroefeningen, zo veel ons voorstaat, uit geen op schryven afgerigte pen onder het ooge gekomen. Dan de Schryver geeft 'er reden van op, in zyn Voorberigt aan den Leezer; of ze voldoende zyn, laaten wy hem over te beoordeelen, en slaan den vreemd ingerigten Schryfarbeid open, tot welks uitgave de Schryver zich aangemoedigd vondt, door de groote graagte, waar mede het zo even door ons ingeziene Werk ontvangen en geleezen was by den Nederlander - by die van zekeren stempel; die ook ongetwyfeld hier vergast zullen worden, al is het een Mengelmoes: waarin Engelschgezindheid het hoofdïnmengzel uitmaakt. Het Americaansche Vryheids-euvel, bl. 145, wordt als een besmetlyke kwaal tegengegaan - Frankryk gedoemd - Engeland hemelhoog gepreezen - de Stadhouder gevleid: en vinden wy diens Vrouwe, bl. 33, met den tytel van Vorstinne en Stadhouderesse, door de pen der vleijerye, vereerd. Geene woorden zyn | |
[pagina 300]
| |
den Schryver te vergald om Frankryk, geene te gezuikerd om Engeland, te beschryven. Des Schryvers pen, diep gedoopt in den inkt der Oranje vleijerye, zoekt door te schrappen wat zelfs in vroegeren tyde de Geschiedenis niet gunstig voor dat Huis boekte. Het zeggen wegens anna de Gouvernante, door haaren Geheimraad, dat het voor de Gouvernante een point d'honneur geworden was, niet te bewilligen in de Equipagie ter Zee, zonder eene vermeerdering van Troepen, wordt als een Vertelzeltje, door den Schryver van 't Vervolg op wagenaar's Vaderlandsche Historie in zyn Werk ingeslansd, gebrandtekend. Doch, behalven dat men dit Vertelzeltje in de Jaarboeken gemeld vindt, zou men nog leevende Persoonen deezer Commissie by den Ex-Hoogleeraar kunnen brengen, die het met eigen ooren hoorden. Hier gelden 's Schryvers eigene woorden, ten opzigte van iets anders, bl. 103, gebezigd: De zaak is toch waar en kan nagevraagd worden! Welk eene waarheidsliefde! Doch hy schynt zeer gebeten op den Schryver van dit Vervolg; 't welk hy, onder andere, om het niet vermelden van eene byzonderheid in de by hem zeer geliefkoosde Memorien van rendorp, als veel te vroegtydig en voorbaarig uitgegeeven aanmerkt: doch het schuilt daar niet. Wy laaten het aan dien in dit Werk zo dikwyls beledigden Schryver over, om zich tegen deezen Kamper te verdedigen; doch gelooven niet, dat hy des lust zal hebben: anders, 'er is veel vats op zulk een Tegenwryter. Zo veel in 't algemeen gezegd hebbende, moeten wy een staaltje van den styl en de schikking deezes Werks bybrengen. Opgehaald hebbende, welke gouden bergen men zich uit den Oorlog met Engeland dorst belooven, of zich laaten wysmaaken, vervolgt hy: ‘Schoone woorden voorzeker! waar door de Gemeentens misleid werden; dan die by blaauwboekjes en schriften greetig geloofd werden! Kostlyke vooruitzichten, in een Land, waarin Schepen en Wapentuig en Volk ontbraken, en alles in de uiterste tweespalt verzonken lag, en niets gespaard werd, om de klem der zaaken, die in zulk een tyd in 't Eminent Hoofd der Republiek moet gesteld en gezogt worden, Hem uit de hand te wringen, de Stadhoudersgezinden te ontmoedigen, en het bestier los te maaken, 't welk die party, die zich den naam van Patriotten by uitstek toeschreef, meesterlyk gelukte. | |
[pagina 301]
| |
En zie daar den oorsprong en aanvang van alle de verdere gevolgde rampen, onheilen, en verliezen der Republiek overgekomen. Had men toen door het Americaansche Vryheidseuvel, of liefst door de Philosophische denkbeelden van overdreevene Volksregeering niet besmet, naar het voorbeeld onzer Voorvaderen handen in een geslagen, daar was mogelyk nog iets goeds gewrocht; ten minsten Engeland schynt ras tot zich zelf gekeerd te zyn. Maar de stap was daar gedaan. Aanm. Immers als de Regenten zelfs ééns zyn, kan onze Republiek wonderen verrichten. En dan eerst kan 'er Activiteit zyn. [Aanm. 1793. En dit bleek in 't Jaar 1793. Een Jaar van wonderen van Activiteit, toen alle Regenten één ziel en zin, een' enkele aandrift hadden, om, met den Stadhouder, handen in een te slaan, en toen alle de voorstellen, om het Land tegen een verwoestenden inval van Fransche rooversbenden te beschermen, zo haast gedaan, zo haast toegestemd, zo haast uitgevoerd wierden: waar door de vyand met den hemeltergenden du mouriez aan 't hoofd, tegen zyne verwachting, klakkeloos werd afgeslaagen, en zulks door Wapeningen en Inundatien. Eene Verlossing zo zigtbaar door de Godlyke Voorzienigheid begunstigd, dat zelfs sommige zogenaamde Patriotten en onder hen de zodanigen, die den Franschman gaarne in het Land gezien hadden, geene andere oorzaak van den verhaasten aftocht van du mouriez hebben weeten op te geeven, of willen erkennen, dan dat du mouriez, door kragt van Hollandsch goud herwaards gelokt, ook nu door Engelsch of Stadhouderlyk goud zoude omgekogt zyn om van de Republiek af en weêr terug te trekken, en zyne overwinningen eensklaps te laaten vaaren; welke ongerymdheden zy zelfs onder de hand aan oprechte, doch onkundige of ligtgeloovige, Vaderlanders, ook aan de zulken, die de Constitutie oprecht zyn toegedaan, trachteden in te boezemen: terwyl andere braave Nederlanders, en wy met hun, daar in erkennen en eerbiedigen de zichtbaare hand van Gods goedheid, dat hy de middelen van Verdediging heeft willen zegenen. De uitgegeeven. Brieven van de Correspondentie tusschen den Generaal miranda met du mouriez, enz. over de Verovering van Holland, toonen de zaak klaar genoeg aan. Indien 'er toen zodanige Verdeeldheden in de Republiek geweest waren, als 'er | |
[pagina 302]
| |
1780 en 1781 in alle de Raadzaalen, Staatsvergaderingen, Vroedschaps-Collegien, plaats hadden, die destyds tot langduurige Deliberatien, strydige Advisen, Remonstrantien, Protestatien, en daar uit gereezene Resolutien aanleiding en oorzaak gaven; gewis! de Republiek ware onherstelbaar verlooren geweest: eenige kwaadwilligen hadden hun zin gehad; en duizenden andere, doorzichtige, Patriotten, goeden en kwaaden, zouden gedeeld hebben in de algemeene rampen en onheilen. - Ik weet wel dat men in zekere aanzienlyke Stad der Republiek eenige Leden noemt, die, by de Deliberatien over de Verdediging en Inundatie, den moed zodanig hebben laaten zakken, dat zy van gedachten waren, en zulks by Protesten verklaarden, dat men zich maar zo goed mogelyk, door opofferingen, 't zy van geld, of goed, of eer .... met den vyand verdraagen moest, en die daarom tegen de middelen ter Verdediging stemden; doch ik ben verzekerd dat zy thans tot betere gedachten gekomen zyn; dat zy mede God danken, dat de vyand is tegengehouden, en ik vertrouw, dat zy de zaak zelve zo kwalyk niet gemeend hebben, en die Protesten terug zullen neemen].’ Wy oordeelen het onnoodig, in 1795, deezen Text van 1793 te commentarieeren. 't Is alleen ten staal van 's Mans schryfwyze in dit vreemd geschikte Boek. Wat 's Heeren kluit's Aanmerkingen betreft over 's Lands Koophandel, ten aanziene zo van deszelfs aanmerklyke Opkomst, toeneemend Verval, en de aangewende middelen van Herstel; het goede, 't welk daarin voorkomt, is breeder en beter te vinden in de twee bekroonde en bekende Verhandelingen over dit gewigtig Onderwerp, door de Heeren van den heuvel en rogge, in de Werken der Hollandsche Maatschappy der Weetenschappen te Haarlem. - Wy zullen geene stukken bybrengen, geene Aanmerkingen maaken; tot welke laatste dit laatste gedeelte zo veel aanleidings geeft. Toont hy zich alzins ook hier een Leerstoel in de Drogredenkunst waardig, de plaats van Hoogleeraar in den Koophandel, zo immer in ons Land daar voor een Hoogleeraar worde aangesteld, verdient hy door dit Geschryf niet. |
|