| |
Grondbeginzelen der Zedelyke Wetenschappen, door James Beattie, LL. D. Hoogleeraar in de Zedelyke Wysgeerte en Redenkunde in Marischal-College, te Aberdeen. Met Byvoegzels vermeerderd door Joh. Fred. Hennert, Hoogleeraar in de Wiskunde. Uit het Engelsch. Eerste Deel, Eerste en Tweede Stuk. Te Utrecht, by W. van Yzerworst. In gr. 8vo. 229 en 344 bl.
Al ware de naam van den schranderen beattie niet reeds van elders, hier te Lande, met lof bekend, daar de Utrechtsche Hoogleeraar hennert zich wel heeft willen verledigen, het thans aangekondigde Werk met Byvoegzels te vermeerderen, moet zulks eigenaartig, ten behoeve van hetzelve, een zeker gunstig vooroordeel inboezemen. Want, hoewel de Wiskunde meer onmiddelyk 's Mans zaak is, mag men, egter, van de proeven van zeer veel meer dan gemeene bekwaamheid, in dat Vak der Weetenschappen gegeeven, niet t' onregt tot genoegzaame vordering in de hier behandelde Onderwerpen besluiten, om, uit hoofde zyner aanpryzinge, het Geschrift van den Schotschen Hoogleeraar, als leezenswaardig en nuttig, by onze landgenooten te doen bekend worden. 't Is, intusschen, niet het Professoraal gezag, (want gezag, op zich zelve genomen, doet by ons niets af,) 't welk ons beattie's Werk doet hoogwaardeeren. Orde, volledigheid en klaarheid: deeze zyn de hoofdvereisch ten, welke inzonderheid gevorderd worden in de behan- | |
| |
deling van Onderwerpen, zomtyds droog, althans voor de eerstbeginnenden, en die, gevolglyk, om de beoeffening van dezelven smaaklyk te maaken, door de manier van uitvoeringe, en de wyze van behandelinge, moeten veraangenaamd worden. Gerust durven wy verzekeren, dat al wie, met voegzaame belangneeming, en met de noodige oplettendheid, zich tot het leezen deezer Grondbeginzelen nederzet, omtrent de gestelde vereischten zich zal voldaan vinden.
Niet meer dan één Hoofdstuk bevat het Eerste Stuk. Het handelt over de Zielkunde. Naa vooraf eenige kunstwoorden, van welke de Schryver, in 't vervolg, zich zal bedienen, verklaard te hebben, handelt hy, in de eerste plaats, over het Spraakvermogen, en over de weezenlyke deelen der Taale. Het gewaarworden, Perceptio, en het bewust zyn of overweegen, Reflection, vervangen die beschouwing, om vervolgens dezelve te vestigen op het Geheugen, de Verbeeldingskragt en de Droomen. Met een tafereel van eenige min voornaame gewaarwordingen, van de Sympathie en van den Smaak, wordt het Eerste Stuk des Eersten Deels beslooten. Voorstellings-Vermogens hadt de Heer beattie alle de bovengemelde eigenschappen of werkzaamheden der menschlyke Ziele genoemd. In het Tweede Stuk gaat hy voort tot andere hoedanigheden, welke hy, omdat ze zich meer uitwendig vertoonen, met den naam van Werkzaame Vermogens betitelt. 's Menschen vrye handelingen, en de beginzels van dezelve; Natuurdrift, Hebbelykheid, Begeerte; Hartstogten en Gemoedsbeweegingen, met naame ook zo als deeze zich in de gelaatstrekken en gebaaren vertoonen: deeze zyn de Onderwerpen, welke beattie onder die klasse rangschikt. Met nog twee Hoofdstukken, en een Aanhangzel, onder den titel van Natuurlyke Godgeleerdheid, de eerste handelende over het bestaan en de eigenschappen van God, - het ander over de onlichaamlyke natuur en de onsterflykheid der menschlyke Ziele, wordt de Verhandeling van den Heere beattie in dit Tweede Stuk beslooten. De Byvoegzels van Professor hennert, agter dit Deel geplaatst, behelzen deels eenige nadere ontwikkelingen der denkbeelden van den Schryver, deels eene aanwyzing van Geschriften, in welke, 't geen door beattie slegts kort, en in de grondbeginzelen, kon worden
aangeweezen, uitvoerig en opzettelyk is behandeld: eene moeite, die zekerlyk
| |
| |
haare nuttigheid heeft voor de zulken, die eenig hier behandeld Onderwerp dieper wenschen naa te spooren.
Ligt begrypt de Leezer, dat het Werk van den Heere beattie, van welks hoofdzaaklyken inhoud wy eene opgave niet ondienstig oordeelden, voor een doorloopend berigt niet wel vatbaar is. Het naauw bestek, waaraan wy bepaald zyn, verbiedt zulks. De Verhandeling over de weezenlyke deelen der Taale beveelen wy ter aandagtige leezinge van alle de zodanigen, die met een wysgeerig oog tragten in te zien, hoe veelerlei soorten van woorden 'er vereischt worden om eene Taal te vormen; als mede, welke de natuur van elk deezer soorten in 't byzonder zy, en hoedanig een gebruik van dezelve moet gemaakt worden.
Over het Geheugen handelende, en over de verbetering of te hulpkominge van hetzelve, schryft beattie, onder andere, het volgende: ‘Onze gedachten hebben meestal verband en samenhang; zodat die gedaehte, welke thans juist in de ziel is, voor een gedeelte afhangt van die, welke voorafgegaan is, en gedeeltelyk dient, om de volgende voort te brengen. Daar door herdenken wy het best die dingen, wier deelen in zekere orde op elkander volgen, en die onderling in verband staan. Een samenhangend en geregeld gesprek maakt een duurzaamer indruk op den hoorer, dan een reeks van afzonderlyke spreuken, en geeft aan zyne redelyke vermogens een heilzamer oefening. Dit kan ons toonen, hoe nuttig het voor ons is, onze letter-oefeningen, en alle onze zaaken, overëenkomstig een geregeld ontwerp of leerwyze in te richten. Wanneer dit niet geschiedt, geraaken onze gedachten en bezigheden, byzonder indien zy in zekeren trap wat ingewikkeld zyn, heel ligt in verwarring.’
Elders geeft beattie den volgenden raad: ‘Het geen wy door twee zinnen te gelyk waarnemen, kunnen wy te gemaklyker ons herinneren. Van hier brengt overluid, langzaam, en met juistheid, lezen, als men er aan gewoon is, zeer veel toe aan het geheugen. En het geen wy met eene goede hand, zonder verkortingen, met goeden zwarten inkt, nauwkeurig gespeld en met de onderscheidings-tekens getekend, schryven, als wy rechte regels maaken, met behoorlyke tusschenruimte tusschen dezelve, en netjens verdeeld in zinsnydingen, zoo als het onderwerp kan vereischen, dit
| |
| |
kan beter herdagt worden, dan het geen wy verward onder een werpen. Want, door alle deze omstandigheden, wordt de aandacht bepaald, en het geschrevene maakt, dewyl het beter verstaan wordt, een dieper indruk. Ook die dingen, welke in twee of meer opzichten betrekking op elkander hebben, kan men zich ligter herïnneren, dan die slechts in één opzicht op elkander betreklyk zyn.
Daarom kunnen de meeste menschen gemaklyker verzen dan onrym in 't geheugen houden, uit hoofde, dat de woorden zoo wel in de maat als in den zin onderling betrekking hebben; verders ligter rymende verzen, dan zulken, die niet rymen, dewyl de woorden niet alleen in zin en maat, maar ook door gelyke klanken, en het einde der regels, onderling betreklyk zyn.’
In de Afdeeling, handelende van den Smaak, beschryft beattie denzelven als een vermogen, waar door de menschen in staat zyn, om vermaak te scheppen in het geen schoon, sierlyk of uitmuntend is, in de Werken van Natuur en Kunst. Die in dit alles geen vermaak vindt, heet een man zonder smaak; zulk een, die ingenomen is met het geen gebrekkig is in de Werken van Natuur en Kunst, is een man van een slegten smaak; hy, eindelyk, die, naar maate van uitmuntendheid of van slegtheid, genoegen of misnoegen ondervindt, is een man van goeden smaak. De volgende zyn, volgens beattie, de vereischten of kenmerken van een goeden smaak. Eene leevendige verbeeldingskragt, als eene geschiktheid geevende, om de meening van eenen Schryver of Kunstenaar gereedelyk te bevatten, ‘het verband van zyne gedagten op te spooren, en de dingen uit het zelfde gezichtpunt te beschouwen, waar uit deze ze beschouwd heeft.’ Een klaar en onderscheiden begrip van zaaken is eene andere, en eene derde vereischte van een goeden smaak is ‘eene schielyke gewaarwording of eene geschiktheid, om ligt en vermaaklyk aangedaan te worden door zulke voorwerpen, die de inwendige zinnen streelen, byzonder door verhevenheid, schoonheid, harmonie en navolging.’ Als een middel ter verkryginge of aankweekinge van deeze vereischte, pryst de Hoogleeraar aan, ‘het bestudeeren der Natuur en der beste Werken van Kunst; de Deugd zich meer en meer eigen te maaken; en zich op eenen afstand te houden van al wat ruw en onwelvoeglyk is in boeken en verkeering, in zeden en in taal.’
| |
| |
De Sympathie, of eene spoedige verplaatzing van ons zelven in den toestand van onze Natuurgenooten, 't zy dezelve aangenaam of smartlyk zy, wordt als eene vierde, en daarnaa als eene vyfde vereischte van den goeden smaak vermeld een goed natuurlyk Verstand, als de hoofdzaak en alle het voorgaande in zich bevattende. Voorts is deeze smaak, volgens beattie, algemeen, by kinderen zo wel als by volwassenen; gelyk blykt ‘uit het vermaak dat zy vinden in zingen, vertellingen, vernuft en boert, prenten en andere navolgingen.’ Doch dezelve kan door verscheide middelen tot volkomenheid gebragt worden. Hier toe behooren, het beoefenen der Geschiedkunde en Geometrie, en van die deelen der Wysbegeerte, welke klaare denkbeelden verwekken, en met genoegzaame duidelykheid verbonden zyn; voorts het bestudeeren der Natuur, en der beste Werken van Kunst: waar mede naauw verknogt is het leezen der fraaiste Schriften, zo van vroegere als van laatere tyden; en eindelyk, ‘de onderhouding en vermeerdering van alle edelmoedige, welwillende en Godvruchtige gemoeds-aandoeningen, en het onderdrukken van hovaardy, boosheid, nydigheid, en alle andere eigenbatige en snoode hartstogten. Deugd (gelyk 'er wordt nevens gevoegd) is de volmaaking der schoonheid; en de liefde tot de deugd kan en moet misschien, als weezenlyk voor waaren smaak, gemeld zyn.’ In zyne Aantekening op deeze Afdeeling noemt hennert eenige Schryvers, die, ter verbeteringe van den smaak, verder kunnen geraadpleegd worden.
Tot hier toe van de Verstandlyke Vermogens der Ziele hebbende gesproken, gaat beattie over tot de behandeling van 't geen men meer bepaaldlyk Werkzaame Vermogens noemt: waaromtrent, volgens hennert, hier alles is gezegd, wat tot 's menschen zedelyke natuur betrekking heeft. 't Geen beattie hier voordraagt aangaande de beweeggronden, en in hoe verre dezelve 's menschen wil bepaalen, oordeelen wy der overneeminge niet onwaardig. ‘248. Onze Ziel en Lichaam (dus schryft hy) worden in beweging gebracht door den wil; en de Wysgeeren hebben gezegd, dat de wil bepaald wordt door beweeggronden, voornemens, oogmerken, of redenen. Alhoewel ik nu aanneme, dat dit waarheid is, kan ik echter niet toegeven, dat de wil door zoodanige beweeggronden of oogmerken noodzaaklyk be- | |
| |
paald wordt. Het is de wil, of het zelf-bepaalend vermogen der Ziel, zelf, die aan beweeggronden dat gewigt en invloed geeft, waardoor de wil bepaald wordt; met andere woorden, het hangt van ons zelven af, of wy handelen willen uit hoofde van dezen of van eenen anderen beweeggrond. By voorbeeld, iemand komt in verzoeking, om te steelen. Zyn beweeggrond, om deze misdaad te begaan, is in dat geval liefde tot geld; maar aan den anderen kant is de beschouwing van zynen pligt voor hem een beweeggrond, om de misdaad niet te begaan. Wanneer hy nu zich zelven door den eerstgemelden beweeggrond laat bepaalen, is hy een dief, en verdient straf; maar luistert hy naar den laatsten, dan doet hy wel. Nu weet en gelooft de geheele Wereld, en de Wetten van alle Landen onderstellen het, dat hy het in zyn vermogen heeft, om overëenkomstig den éénen of den anderen beweeggrond te handelen; dat is, dat hy het in zyn vermogen heeft, om aan éénen van dezelven den invloed te geven, welke zyn gedrag kan bepaalen.
249. Laat ons (dus vervolgt beattie) deze zaak nog in een ander licht beschouwen. Alle handeling onderstelt beweging; waar derhalven geen vermogen is, om een begin aan de beweging te geven, daar kan geene handeling, maar daar moet altyd rust, wezen. Maar nu, alhoewel de beweging, eens begonnen zynde, van het ééne lichaam aan het ander kan medegedeeld worden, kan echter, zoo ver wy kunnen nagaan, geene beweging eenen aanvang nemen, zonder de Ziel. Indien, gevolglyk, beweeggronden of voornemens in zich zelven een vermogen hadden, om de Ziel noodzaaklyk tot handelen te bepalen, zoo moesten zy in zich zelven het vermogen bezitten, om eene beweging te beginnen of mede te deelen; dat is, zy moesten of Zielen of Lichaamen zyn. Doch een beweeggrond, gelyk, by voorbeeld, liefde tot geld, of gevoel van pligt, is noch een Ziel, noch een Lichaam, en kan derhalven geene beweging doen aanvangen, noch, by gevolg, op zich zelven de onmidlyke en noodzaaklyke oorzaak eener handeling zyn.
250. Een beweeggrond (schryft beattie verder) kan wel een zeker verlangen of afkeer in ons verwekken, of dit verwekte verlangen of afkeer zelf zyn; maar verlangen en afkeer is zoo verre van dat men daar door
| |
| |
handelingen zou kunnen verstaan, dat zy, in alle taalen, welke wy kennen, met een' naam genoemd worden, die overëenkomt met het Engelsch woord passions [by ons hartstogten, letterlyk lydingen] en dat niet iet doende, maar iet lydende, en waar omtrent eene handeling gaat, betekent. Wy kunnen wel handelen, overëenkomstig den aandrift van afkeer of verlangen; maar ook dan blyft het, dat wy het zyn, die handelen; en het blyft van onzen wil, van ons vermogen van zelfbepaaling, afhangen, of wy al dan niet handelen overëenkomstig dien aandrift. Een hongerig mensch heeft groot verlangen om te eten; doch onder zynen voorraad kunnen spyzen zyn, welker genot, hoewel hy weet, dat zy eetbaar zyn, hy zich echter niet veröorlooft; alhoewel hy, te gelyker tyd, zich bewust is, dat het in zyn vermogen staat, om te eten, evenwel noodzaakt hem een of andere beweeggrond, by voorbeeld de overweging zyner gezondheid, om 'er zich van te onthouden. Ieder mensch heeft een afkeer van smert en van den dood; doch of nu een soldaat beiden vlieden, of dapper voor zyn Vaderland aan beiden het hoofd wil bieden, hangt geheellyk van hem zelven af; - zoo lang ten minsten, als hy het gebruik zyner rede, en het vermogen om zyne leden te spaaren, behoudt, dat is, zoo lang hy een wezen is, dat rekenschap van zich zelven verschuldigd is.’
Gaarne wilden wy nog verdere bedenkingen, 's menschen vryheid betreffende, als mede de overige werkzaame vermogens der Ziele, voordraagen; doch ons bepaald bestek verbiedt dit.
De Verhandeling over de Natuurlyke Godgeleerdheid, aan het einde deezes Tweeden Stuks geplaatst, is zekerlyk zeer beknopt. De Heer hennert geeft, van die beknoptheid, reden, in eene Aantekening, met vermelding der voornaamste en meest bekende Schryvers, ten dienste der zulken, welke in de beoefening van het gewigtig Onderwerp dieper wenschen door te dringen. |
|