| |
Eenvoudig Onderwys in den Godsdienst, voor Kinderen; door J.G. Rosenmuller. Uit het Hoogduitsch. Te Amsterdam en Utrecht, by van Vliet en van Mariënhoff, 142 bl. met een Voorrede van XXIV bl. in 8vo.
In een-en-twintig Hoofddeelen, die de volgende opschriften hebben, is dit Onderwys verdeeld: 1. Al het goede komt van God. 2. God weet alles. 3. God kan alles doen, wat Hy wil. 4. Kinders moeten hunne Ouders lief hebben, en hun gehoorzaam zyn. 5. Hebt uwen naasten lief, als u zelven. 6. Wacht u voor dievery, bedrog en logen. 7. Zyt nederig en bescheiden. 8. De verscheidenheid der standen en leevenswyzen onder de menschen is eene Goddelyke schikking, die wy dankbaar erkennen moeten. 9. Zyt vergenoegd en leert vlytig. 10. Zyt vreedelievend en toegeevend. 11. Hebt uwe vyanden lief. 12. Draagt zorg voor uwe gezondheid. 13. Onze ziel is ousterflyk. 14. 'Er is belooning en vergelding na dit leven te wachten. 15. Iets uit de geschiedenisse van Jesus. 16. Jesus is onze. Verlosser en onze Heer. 17. De zonde maakt ons ongelukkig. 18. 't Geloof in Jesus zaligt ons. 19. Waar geloof en echte deugd zyn onafscheidbaar. 20. Jesus is onze Voorganger en ons Voorbeeld. 21. De Bybel is het boek van den Godsdienst der Kristenen. - De 16 eerste Afdeelingen zyn van den Schryver, de vyf overige van den Vertaaler; hy rekende dezelven voor Kinderen en eerstbeginnenden van
| |
| |
geen minder gewigt, dan de vorigen, en hy zegt, daar in niets geschreven te hebben, dan het geen met de denkbeelden van den Heer rosenmuller, in zyne andere Schriften voorkomende, overeenstemt.
Om den Lezer over de wyze van uitvoering, en over het gebruik, dat van dit boekje gemaakt kan worden, genoegzaam te doen oordeelen, zyn wy verplicht, ééne Afdeeling geheel af te schryven, waar toe wy echter eene der kortste kiezen, zynde de tweede:
| |
‘God weet alles.
Wy kunnen wel God niet zien, maar Hy is toch altyd by en rondom ons. Hy is overäl in den Hemel en op de Aarde, by ons even zo wel als by andere menschen. - Hy weet alles, wat wy verrigten en spreeken, Hy ziet ons, schoon wy ons in de verborgenste schuilhoeken verbergen, zelfs daar, waar het stikduister is. Ja Hy weet zelfs alle onze gedachten. - Gy wenscht toch wel, lieve Kinders! dat gy Gods welgevallen moogt wechdraagen. Indien gy dit wenscht, dient gy ook liefderyk, vroom, en opregt te zyn. Want, daar God hoogst goed is, wil Hy ook, dat zyne redenlyke schepsels, zyne menschen goed, deugdzaam, en braaf zyn zullen. - Aan den goeden alleen heeft God een welgevallen. - Maar aan booshartige menschen heeft Hy een regtmaatig mishaagen. - Voor uwe Ouders, Leeraars, en andere menschen, kunt gy het eene en andere verbergen; maar voor God kunt gy niets verheelen. Hy ziet u, schoon uwe Ouders u niet zien, en schoon zelfs geen eenig mensch op de wereld u zien kan. Hy weet alles, wat gy denkt, spreekt en doet. - Het zal u niets helpen, wanneer gy het kwaade, 't welk gy gedaan hebt, voor uwe Ouderen en anderen over u gestelden, bedekt, of ontkent. - God toch weet het, en wanneer Hy een mishaagen aan u heeft, zyt gy ongelukkige Kinders. - Schaamt u dierhalve niet alleen voor de menschen, maar schaamt u voornaamlyk voor God, en wacht u van met uw weeten iets kwaads te doen. Het ware ja de grootste ondankbaarheid en schande, wanneer gy uwen God, die u dagelyks zo veel goed bewyst, beledigen zoudet.
| |
| |
| |
Vraagen.
Waar is God? - Zoude God dan ook wei weeten wat wy doen, spreeken, en denken? - Is het niet uw wensch, dat God een welgevallen aan u hebben mag? - Aan welke menschen heeft God een welbebaagen? - Aan welke menschen heeft hy een mishaagen? - Kunt gy wel het eene of andere voor God verbergen? - Zoude het u dierhalve wel iets helpen, wanneer gy uwen Ouderen iets bedektet, of voor hun ontkendet? - Waarom niet? - Voor wien moet gy u dierhalven voornaamlyk schaamen?
| |
Bybelspreuken.
Zoude zich iemand in verborgen plaatzen kunnen verbergen, zo dat ik hem niet zien zoude? spreekt de heer: vervul ik niet den Hemel en de Aarde? spreekt de heer. Jer. XXIII:24.
Heer! gy weet alle dingen, gy weet, dat ik u lief hebbe. Joh. XXI:17.
Heer! gy doorgrondt my, en kent my. Gy weet myn zitten en myn opstaan. Gy verstaat van verre myne gedachten. Gy omringt myn gaan en myn liggen: gy zyt aan alle myne wegen gewend. Als 'er nog geen woord op myne tong is, zie heer! gy weet het alles. Ps. CXXXIX:1-4.
Zoude Hy, die het oor plant, niet hooren? Zoude Hy, die het oog formt, niet aanschouwen? Ps. XCIV:9.
* * *
Op my, en ja op al het schepsei neêr:
Wat leest en zweeft op 't aardryk heinde en veêr,
Met stoslyk vleesch omtoogen,
't Is al voor Hem ontbloot, ontdekt. -
Kunt gy myn hart doorgronden?
God! Bewaar my dan voor 't geen uw gramschap wekt!
Voor snood bedryf van zonden!’
| |
| |
Zoodanige versjens staan achter de meeste Hoofdstukken; zy zyn ten deele oorspronglyk, ten deele gevolgd naar de Hoogduitschen van den Schryver, doch op een geheel vryën trant; gelyk de vertaaling van het geheele boekje vry is, zynde ook hier en daar verschikkingen gemaakt, en de opschriften der Hoofdstukken veranderd. - Wat nu het gebruik van dit Onderwys betreft, hieromtrent vermaant de Vertaaler het volgende: ‘De onderwyzer leeze den Kinderen een enkel stuk op éénmaal, overluid en duidlyk, voor; of laat het de Kinders zelven, den een' na den anderen, met eene hoorbaare stem leezen. Hy handele hier in naar de vorderingen, die zyne leerlingen in de leeskonst gemaakt hebben: en wanneer het Hoofdstuk te lang gerekt is, deele hy het, en maake 'er twee of drie lessen van. - Na dat hy het zelfde Hoofdstuk eenige maalen voorgeleezen, of het den Kinderen te leezen gegeeven heeft, neeme hy 'er door het voorstel der achtergevoegde Vraagen de proef van, of zy alles wel verstaan en begreepen hebben. Ieder andwoord is afgestreept en slaat op de vraag, die ook door eene streep afgescheiden is. - De Bybelspreuken en Versjens kunnen door de Kinderen van buiten geleerd worden. Eer zy beginnen te leezen, kan men hun de Bybelspreuken voorzeggen. Doch, wanneer zy vaardig in het spellen zyn, of reeds wel leezen kunnen, laate de onderwyzer de opgegeeven bybelspreuk en het aangeweezen versjen van ieder Kind eerst spellen of leezen, en dan als eene voorgeschreven les by zich zelf volkomen van buiten leeren.’
De redenen, waarom de Vertaaler het groot getal van Leerboekjes, die onze natie reeds bezit, nog met dit ééne vergrootte, zyn volgens hem voornamelyk de volgende twee: 1o. dat die geene, die 'er thans zyn, alle kleine Systemata zyn; dat ze allen veele Schoolsche spitsvindigheden, en Akademische onderscheidingen, behelzen; dat ze allen dorre Stelzels van betwiste Leerbegrippen uitmaaken, enz. en 2o. dat ze allen opgesteld zyn in vraagen en andwoorden, welke leerwyze hy met regt niet zeer geschikt voor de jeugd en den gemeenen man houdt. Schoon wy van oordeel zyn, dat de uitspraaken van den Vertaaler veel te onbepaald zyn, en menige uitzonderingen toelaaten; schoon wy het onbillyk rekenen, dat hy alleen het uit veele Gemeenten reeds verbannen boekje van hellenbroek noemt, van andere, veel ge- | |
| |
schikter, onderwyzingen zwygt, en zich daar door de overwinning, die hem anders betwist kon worden, wanneer hy zich met betere medeyveraars vergeleken had, gemakkelyk maakt: zoo houden wy echter nieuwe proeven van een beter onderwys voor Kinderen geenszins voor overtollig, en meenen ook, dat dit, het welk wy thans beoordeelen, wat de form betreft, wel in aanmerking genomen mag worden, door hem, die in dit vak eens iets volmaakters mogt willen leveren. Doch tevens schvnt het ons toe, dat op hetzelve nog een aantal gegronde bedenkingen te maaken zyn, waar van wy 'er hem eenige bescheidenlyk zullen voorstellen. 1o. Nergens is door Schryver of Vertaaler bestemd opgegeven, voor welken ouderdom zy dit Onderwys geschikt achtten; maar echter blykt uit de boven aangehaalde plaats uit de Voorreden van den laatsten, dat hy hetzelve ook voor zulke Kinderen bruikbaar rekende, die nog niet leezen, ja voor de zulken, die nog niet eens vaardig spellen kunnen. Wy geloven, dat voor zoo jonge Kinderen alle Godsdienstig
onderwys niet alleen nutteloos, maar zelss schadelyk is; maar, indien men ook hier over anders denken mogt, zal men dan echter niet moeten toestaan, dat op de boven opgegeven lyst van de hier verhandelde onderwerpen verscheiden gevonden worden, die althans voor dien tederen leeftyd volstrekt niet voegen? - 2o. Is het niet een zeer ongeschikte orde, reeds van de eerste Afdeeling af, zyne gezegden met Bybelspreuken te bevestigen, en, eerst in de laatste Afdeeling, van dezen Bybel, deszelfs oorsprong, Goddelykheid, en verstaanbaarheid te spreeken? - 3o. Zyn niet eene menigte der hier aangevoerde Bybelplaatzen voor jonge Kinderen volstrekt onverstaanbaar? en leeren de Kinderen, die men wil dat dezelven van buiten leeren zullen, dan niet ydele klanken, die hun volstrekt geen nut aanbrengen, naklappen? - 4o. Heeft de Vertaaler wel zorgvuldig de waarheid van alle in dit boekje voorgedraagene Stellingen getoetst? Kan het, b.v., de proef uithouden, het geen in de achtste Afdeeling beweerd wordt, dat ‘de verscheidenheid van Standen - onder de menschen eene Godlyke schikking is, die wy dankbaar erkennen moeten?’ Schikking zal hier toch meer dan toelaating betekenen. En is dan dat onderscheid van Standen werkelyk een gevolg van den wil van God, en aan hem welbehaaglyk; of is het door de verkeerde inrigtingen en gedraagingen der men- | |
| |
schen veroorzaakt? - Eindelyk, om hier geene bedenkingen meer by te voegen, heeft de Vertaaler, die 'er zoo zeer tegen yvert, dat aan Kinderen Godgeleerde Systemata in handen gegeven worden, in plaats van Godsdienstige Onderwyzingen, niet in dit boekje zelve, en vooral in zommige der door hem daar by gevoegde Hoofdstukken, een zeker Systema aan zyne landgenooten gegeven? en gaat hy daar in niet verder dan de Apostolische Vaderen, die, zoo als hy zelf zegt, geene andere leerstukken gewoon waren voor te draagen,
dan die, welke in het zoogenaamd Symbolum Apostolorum gevonden worden; een onderwys, dat hy zelf eenvoudig, bevattelyk, treffend en krachtig, noemt, en het welk hy wenscht, dat, van alle Leeraars van het Christendom, door alle eeuwen heen, by Kinderen en eenvouwigen nagevolgd ware? |
|