Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 253]
| |
Ter Nagedagtenis van Pieter Nieuwland, door J.W. van Sonsbeeck en D.J. van Lennep.Daphnin ad astra seremus; amavit nos quoque Daphnis.
virgil.
Te Leyden, by J. Meerburg, 1794. In 8vo. 45 bl. Iets ter Nagedachtenis van pieter nieuwland, door zynen Vriend j.p. michell. Dignum laude virum Musa vetat mori.
horat.
Te Amsterdam, by de Wed. J. Dóll, 1794. In gr. 8vo. 41 bl. Lykreden op pieter nieuwland, op den 24 van Wintermaand 1794 uitgesprooken, te Amsterdam, in de Maatschappy: Felix Meritis, door j.h. van swinden. Semper honos, nomenque tuum, laudesque manebunt.
virgil.
Te Amsterdam, by P. den Hengst, 1795. In gr. 8vo. 172 bl. Eene zamenvoeging, Leezers! te meermaalen gebruikt in onze Letteroefeningen; doch meest met een oogmerk, van welks verdenking de met groote letteren gespelde Naamen, zo des Voorwerps van deeze Schriften als die der Schryveren, deeze zamenvoeging vrypleiten. Wy geeven deeze Stukjes in Tydorde. De beide eerste werden, den 24 November 1794, in de groote Gehoorzaal der Leydsche Hoogeschoole, uitgesprooken, door de Opstellers. - Het tweede, den 2 December 1794, in het Genootschap Concordia & Libertate, voorgeleezen. - En het derde, ten dage en plaatze op den Tytel vermeld, voorgedraagen. Elk deezer heeft ongetwyfeld zyne Verdiensten; elk deezer doet den onsterflyken Naam van nieuwland eer aan: en wy doen den Opstelleren geen onregt, als wy hier eene Opklimming erkennen; eene erkenning, die de Opstellers der twee eerste, zo wy vertrouwen, gaarne zullen onderschryven. | |
[pagina 254]
| |
Loflyke vermelding van den Lykpligt, door die twee Leerlingen des, helaas! zo vroeg weggerukten Hoogleeraars, vinden wy in de Nieuwe Algemeene Konst- en Letterbode van den 28 Nov. 1794Ga naar voetnoot(*); en beantwoordt daar aan, ten vollen, de leezing dier beide Stukjes, in welke het gevoelig en diep getroffen hart der Leerlingen spreekt, en die, zyns gedenkende, zich zelven een Eerzuil gesticht hebben. - In beide hebben wy zeer schoone trekken van Hartetaal gevonden. Zulk een Leermeester op die wyze te vereeren, is zich zelven een Tempel stichten. De korte Aantekeningen, aan den voet der bladzyden, draagen iets by tot de Leevensgeschiedenis des zo hartlyk en regtmaatig betreurden. Wy neemen alleen deeze byzonderheid over, welke den Overledenen zo veel eers in zyn Zedelyk Character aandoet. ‘Nieuwland's Grondbeginzelen hadden maar één rigtsnoer - de Menschlykheid; maar één doel - de Deugd. - Uit de voldoening over zichzelven sproot die kalmte zyner ziele voort, die zyn aardsch verblyf verhemelde. - Durf ik verder gaan? Durf ik die bekentenis van zyn hart openbaaren, die hy in het diepst vertrouwen aan één zyner Vrienden - en ook slegts aan éénen - aflei? Of zou ik ook de zedigheid van mynen afgestorven Vriend hier mede kwetzen? - Neen zeker! na den dood mag zomwylen de vriendschap, zonder schroom van heiligschennis, het zegel van het haar toevertrouwde afrukken, en de deugdenrol van den gestorvenen openleggen. - Weet dan, myne Metgezellen! dat onze deugdzaame nieuwland, niet lang voor zynen dood, in den boezem van zynen weldoener de bekentenis heeft uitgestort, van nimmer berouw over eenige daad van aanbelang in zyn leeven gehad te hebben.’ De Latynsche Klaag- en Loftoonen des Heeren van lennep doen den Overledenen en den Dichter beide eere aan. Wel te recht mogt michell van deeze twee Gedagtenisstukken zeggen: ‘De traanen der Academiejeugd in | |
[pagina 255]
| |
't algemeen, en van U van lennep en sonsbeeck in 't byzonder, die de eersten de verdiensten van uwen voortreffelyken Leermeester, na zyn afsterven, hulde gedaan hebt, strekken voor hem het prachtigste Gedenkteken te zyner gedachtenisse.’ Zeer gepast heest Dr. michell zyn Iets ter Nagedachtenis van pieter nieuwland toegewyd aan de ontluikende Vermogens der uitmuntende Jongelingen d.j. van lennep en j.w. van sonsbeeck, die zich de eersten, omtreni de Nagedachtenis van hunnen voortreffelyken Meester, hebben verdiend gemaakt. Michell schat zyn Werkje op den rechten prys, als hy den geëerden Leezer berigt: ‘Zie hier de taal van het hart, van iemand, die den overledenen pieter nieuwland hartlyk bemind heeft. - Deeze taal heeft geene verdiensten dan voor gevoelige Stervelingen.’ - Zulke Stervelingen zullen zich diep getroffen voelen door een Vriend, weenende by de assche zyns Vriends, en hulde doende aan diens veelvoudige Verdiensten. - ‘Myn gevoel,’ schryft de Redenaar te recht, ‘myn gevoel zyner verdiensten zal de gaapingen vervullen, die het gebrek van eene kiesche taal en dichterlyken styl zullen overlaaten. - Ik heb hem gekend van zyne lentejaaren tot zyn einde, en wy zyn metgezellen geweest in de loopbaane van onzen besten leeftyd. - Ik heb zyne gezondheid gade geslaagen; ik heb hem in ziekten ondersteund; ik heb hem, in de ongelukkige omstandigheden van zyne lieve zalige Echtgenoote, bygestaan; ik ben zyn Arts, zyn Vriend, geweest. - Zie daar of ik bevoegd ben om zyn karakter, zyne deugden, te schetzen!’ Ja, michell! gy toont die bevoegdheid, door hem als Mensch, als Dichter, als Wysgeer, te schetzen. Een ieder zal uwe vinding ter zyner Naagedagtenisse goedkeuren, bewonderen. ‘Laat ons, overtuigd van 's Mans verdiensten, eenen Steen, die eenigzins verheven is boven den zerk die de assche zyner Natuurgenooten dekt, op zyne overblyfzelen oprichten. Laat die Steen een Gedenkzuil zyn, die de Vriendschap, zo ter nagedachtenisse van onzen nieuwland, als ter navolging van zynen voorbeeldigen wil, die zyne assche in de vrye lucht, om zyne Natuurgenooten na zyn dood niet te schaden, doet rusten, opricht. Het Gedenkteken, waar onder zyne assche rust, behoeft de pracht | |
[pagina 256]
| |
niet van eene Egyptische Pyramide. Het moet even eenvoudig zyn als zyn hart, en, zo de Steen, die onzen nieuwland dekt, eenig ciersel behoeft, dat het dan de natuur verbeelde, weenende om haar kindGa naar voetnoot(*)!’ Te recht zegt Dr. michell: ‘De vorderingen, door nieuwland in de Wiskunde gemaakt, zouden beter uit den mond van eenen van swinden, aeneae en von zach, aan de geleerde Waereld kunnen worden voorgedraagen, dan van my, die naauwlyks de eerste beginzelen dier Weetenschap van verre getoetst heb.’ De eerstgemelde dier Mannen is ook niet in gebreke gebleeven om den Lykpligt af te leggen aan zynen Leerling, aan zyn Vriend, aan zyn Amptgenoot. ‘Ik heb,’ gelyk hy zich uitdrukt, ‘te veele en te naauwe betrekkingen met wylen mynen dierbaaren Vriend pieter nieuwland gehad, en hy was een te groot Man, dat ik zyne Nagedachtenis niet zoude gevierd hebben. Acht dagen na zyn overlyden gaf ik kennis van myne begeerte, om eene Lykreden over hem uit te spreeken, aan Directeuren van het Departement der Letterkunde in de Maatschappy Felix Meritis, waar van nieuwland een verdienstlyk Lid geweest was, en tot welke ik ook het genoegen heb te behooren.’ - Een voorstel, 't welk gereeden ingang vondt, en tot welks staatlyke volvoering men alle aanstalte maakte, en Uitnoodigingen deedt, om aan welke te beantwoorden de strenge Winterkoude voor 's Overledens Amptgenooten op Leyden's Hoogeschool een beletzel was. - Een gedeelte van het ontworpen plan, om nieuwland staatlyk te gedenken, bleef onuitgevoerd; waar van wy deeze melding vinden, met eene zagtheid opgesteld, die blyk draagt, dat dit in 't Jaar 1794 geschreeven is. ‘De Maatschappy,’ (leezen wy bl. 112, in de 5de | |
[pagina 257]
| |
Aant.) ‘hadt het plan gemaakt, om de Redevoering te laaten voorafgaan door een gepast Treur-muzyk, het welk door den Heer rulofs opzettelyk gecomponeerd, en door bekwaame meesters uitgevoerd geworden zou zyn; vervolgends den Redenaar in zyne zwakheid te gemoet te komen, met hem, in 't midden der Redevoering, eene poos te vergunnen, geduurende welke een gepast Muzykstuk de aandagt der toehoorders zou verligt hebben; en eindelyk na de Redevoering de Muzyk te hervatten, als wanneer men de Gezangen, die achter deeze Redevoering geplaatst, en door een der Leden van de Maatschappy, den Heer pieter johannes uylenbroek, opgesteld zyn, zoude uitgevoerd hebben. Doch Myne Heeren van den Gerechte, die, by appointement van den vyfden December, “de Werkzaamheden van het Departement der Muzyk, of het Concert, voor het tegenwoordige, en by provisie, hadden geïnterdiceerd,” hebben ook het ontworpen Treurmuzyk verboden; zo dat de Maatschappy geene der daar toe genomene maatregelen heeft kunnen uitvoeren.’ - Wy wederhouden de by ons hier opwellende aanmerkingen!! en gaan over tot ons Verslag van dit Meesterstuk. Welk een gelukkig gekoozene Inleiding, uit cicero ontleend; de zo toepaslyke woorden, waar mede laelius zyne droefheid over den dood van zynen Vriend scipio, den tweeden Africaaner, uitdrukt! ‘Wie uwer,’ zegt de Redenaar te recht, ‘heeft in iederen trek van dit Tafereel den Man niet herkend, wiens ontydig afsterven wy thans betreuren? Nieuwland! een der cieraaden van de geleerde Wereld, een zuil van 's Lands Hoogeschool, een voortreffelyk Lid van deeze Maatschappy; een Man! die zich, door zynen geletterden arbeid, den grootsten roem hadt verworven; - die door allen, die hem kenden, werd bemind, geëerbiedigd, bewonderd; en wiens dood door allen hartlyk wordt betreurd. - Wie uwer heeft ook niet, in de taal van laelius, die gevoelens onderscheiden, welke my zelven thans zo geweldig ontroeren? Daar ik treur over het verlies van een Man, dien ik zelf tot de Weetenschappen heb helpen aankweeken; die, van mynen leerling, myn boezemvriend, myn medehelper, myn amptgenoot, myn raadsman, is geworden; dien ik als een zoon beminde, met wien ik als een huisgenoot | |
[pagina 258]
| |
verkeerde; in wien ik met onuitspreeklyk genoegen den vriend, den broeder, myner kinderen ontwaarde; wiens gemeenzaame omgang ons telkens zoo veel nut, zoo veele weezenlyke aangenaamheden, zoo veel vermaak, bezorgde. - Helaas! dit alles is voor ons niet meer; die bronnen van tydlyk geluk zyn voor altoos gestopt. Hy, die in een kort leeven lang heeft geleefd; - Hy, die nimmer éénen dag, één oogenblik, liet voorbygaan zonder nuttig te zyn; - Hy, die de schoone gaven, hem door het aanbiddelyk Opperweezen geschonken, zoo heerlyk heeft gebruikt; - Hy, die veele takken van weetenschap zoo grondig heeft bearbeid, sommige tot meerdere volmaaktheid gebragt; - Hy, die in zich alléén, en in eenen zeldzaamen trap van volmaaktheid, een aantal gaven vereenigde, die men, zelfs afzonderlyk, en in eenen minderen graad, by anderen maar enkel aantreft; - Hy, van wiens volkomene gezondheid, ongekrenkte krachten, jeugdige jaaren, bestendige kalmte van geest, de geleerde Wereld nog veel kon verwachten, 's Lands Hoogeschool zich een talryk kroost van uitmuntende Leerlingen, gelyk aan die, welke Hy reeds vormde, mogt belooven; en wy allen, in onze verschillende betrekkingen met Hem, eenen zeer ruimen zegen van uitgezogte genietingen mogten te gemoet zien; - Hy, Hy is niet meer! Gelyk in 't midden van den schoonsten dag, waarin de geheele Natuur als 't ware ons toelacht, en wy, met een blymoedig hart, uitzichten op uitzichten hoopen, een ylings opgekomen onweer het teder en pas ontlooken bloempjen van zynen steel afrukt, en alle verwachting op een ryken oogst van vruchten eensklaps doet verdwynen; gelyk een felle noordsche storm den sterksten boom, die eeuwen scheen te zullen verduuren, plotseling ter nedervelt; zoo ook heeft de onverwachte ziekte, die nieuwland aangreep, in één oogenblik nieuwland, welk eene bittere herinnering! in de lente zyner dagen, voor altoos weggerukt; zyn koud gebeente ligt in het graf bedolven; Hem, dien wy beminden, Hem zullen wy, in deezen kring, nimmer weder zien. - Maar zyne Ziel leeft! - Ja, zyne Ziel, die reeds op Aarde zoo zuiver, zoo deugdzaam, zoo vol eerbied voor het Opperweezen, zoo doordrongen was van Godvrugtige gevoelens, zoo gelaaten in kommer en druk, zoo er- | |
[pagina 259]
| |
kentelyk, en altoos even zedig, in voorspoed en in glorie, leeft niet alleen, maar zy is in die hemelsche Gewesten overgebragt, waar wy ook wenschen eenmaal in te treeden. - Zyne Ziel, die hier op Aarde onophoudelyk tot haare vordering in kennis arbeidde, verkrygt nu zeker alle die volmaaktheid, waar voor zy vatbaar is. - Zyne Ziel’ - - Doch waar zouden wy met uitschryven ophouden, indien wy door het schoone ons daartoe lieten verrukken. Welk eene spraakwending, die de zalige Ziel de schoonste taal in den mond legt! Wie gevoel heest voor het schoone, het waarlyk verhevene, het treffende - - - Wy moeten ons bedwingen en voortgaan. De Lykredenaar noodigt zyne Toehoorders uit, ‘om, in nieuwland, den grooten Man, den verdienstlyken Wysgeer, den eerlyken en godvrugtigen Burger, den trouwen, den gullen Vriend, den beminnelyken Mensch, te herkennen.’ Hoe sterk, en tevens hoe kiesch, zyn de kleuren, welke hy bezigt, om dit Pronkbeeld der Menschheid te schilderen, hem aan alle die zyden met het helderst licht omscheenen te vertoonen. Zyne Kindschheid verschaft den Redenaar wonderen, voorgesteld zonder ophef, daar het Voorwerp in zich zelven groot is. Zyn vroegtydig Dichtvermogen, zyne vroege vatbaarheid voor de Wiskunst, verbaazen, en alles is Natuur; 't zy wy hem, by eene Godvrugtige Moeder, marretje klinkert, de Kinderversjes van luiken hooren stamelen; 't zy wy hem vervolgens zyn onverzaadelyke leeszugt in 's Vaders Boekery, en bovenal zeer vroegtydig in den Bybel, zien boeten, kinderlyke Versjes opstellen, die reeds zyne aanstaande grootheid aankundigden; 't zy wy hem, door zyn' Vader geleid, de eerste Beginzelen der Wiskunde zien behandelen. Welk eene vroegtydige ontwikkeling van de grootste Vermogens, zo zeldzaam gepaard! Die veel beloovende Plant groeide niet onbekend op, schoon in een vergeeten hoek opschietende. De kennis aan de Heeren aeneae, jeronimo en bernardus de bosch, deed hem eene Opvoeding krygen, geschikt om de zaaden, die zo veel grootheids in zich bevatten, te ontwikkelen. Hoe treffend, hoe uitgewerkt, is het Tafereel van de Vermogens aan nieuwland geschonken, hier opgehangen! Leert van zynen Lykredenaar zyn doordringend Verstand, zyn verbaazend Geheugen en groote Vatbaarheid, | |
[pagina 260]
| |
kennen en bewonderen; staat stil by zyne gaaf om Taalen te leeren, nieuwland byzonder eigen; by zyne verbaazende Verbeeldingskragt, die hem ten Dichter vormde; by de buigzaamheid van zynen geest, die hem veroorlofde zich op de meest verschillende zaaken toe te leggen; terwyl hy, welk een zeldzaam verschynzel! by eenen leevendigen geest, een vlug verstand, eene onbegrypelyke vaardigheid, een taai geduld voegde. Die Vermogens, door de beste Meesters ontwikkeld, en geleid op eene wyze met derzelver grootheid overeenkomstig, vormden den verwonderlyken nieuwland! die door zyne Schriften den naam van een groot Man verdient; 't zy men hem als Dichter, Letterkundige, maar bovenal als Wis-, Natuuren Starrekundige, beschouwe: uit alle welke oogpunten de Lykredenaar hem aan ons voorstelt, met eene kieschheid en tusschen gevlogten aanmerkingen, die alleen uit de pen kunnen vloeijen van een Man, deezer zaaken door en door kundig. - In dit alles weidt de Heer van swinden uit, en merkt te recht op: ‘Denkt niet, myne Heeren! dat myne Vriendschap voor nieuwland my hier grootspraak doet gebruiken; zy doet my slegts uitvoeriger zyn!’ - Uitvoeriger om nieuwland in zyne waarde te doen kennen, en zyner verdiensten hulde te doen bewyzen. De eerste stap ter bevordering van nieuwland was zyne benoeming, door den Amsterdamschen Zeeraad, tot Lid eener Commissie tot de zaaken, het bepaalen der Lengte op Zee, en de verbetering der Zeekaarten, betreffende, waarin hy met den Lykredenaar, en den Heer van keulen, arbeidde. - Zyn Beroep tot Hoogleeraar op Utrecht's Hoogeschoole werd door de Staatsömwenteling des Jaars 1787 omver geworpen. ‘Eene te leurstelling, die,’ gelyk onze Redenaar zich uitdrukt, ‘nieuwland bedroefde, en wel te meer, daar hy zich nooit in Staatsgeschillen hadt ingelaaten, geene betrekkingen in de Provincie Utrecht, en geene beweegingen gemaakt hadt om dit Ampt te bekomen.’ - Twee Jaaren laater werd en zyne werkzaamheid en zyne kunde beloond, toen Burgemeesters van Amsterdam hem tot Leeraar in de Wis-, Starre- en Zeevaardkunde aanstelden. In welke post hy zich verdienstlyk kweet, en intusschen als Lid van een Scheidkundig Gezelschap zich deed uitmunten. Dit alles geregtigde hem tot de Eerepost, hem opgedraagen, op 's Lands Hoogeschool te Leyden, waar men | |
[pagina 261]
| |
den verdienstlyken Man beriep tot Hoogleeraar in de Wysbegeerte, Wis-, Starre- en Natuurkunde. In welke post hy zich als een nieuwland kweet, en de grootsche verwagtingen, van hem gevormd, overtrof. ‘Welk een schoon tooneel,’ mogt, met vollen regte, de Lykredenaar uitroepen, ‘levert een groot Man niet op, wanneer hy teffens een verdienstlyk Mensch is! en wie treurt niet, wanneer hy groote Mannen, schrandere Vernuften, tot grove ondeugden van hart of zeden ziet vervallen? Iets, waar van de Geschiedenis der geleerde Wereld, helaas! maar al te veel voorbeelden oplevert. Gode zy dank! nieuwland kan de proef van een eerlyken en godvrugtigen Burger, zoo wel als die van een groot Man, van een verdienstlyken Wysgeer, doorstaan; het zy men het algemeen grondbeginzel van alle zyne handelingen in agt neemt; het zy men zyn oog vestige op zyne persoonlyke en huislyke deugden; het zy men de deugden, die hy als openbaar Amptenaar bezat, nagaat.’ Wy kunnen niet meer doen dan hier aanstippen wat de Lykredenaar vermeldt van zyne Godsdienstigheid, Nederigheid, Zedigheid, Menschliefde, Geduld onder leed, Beminnelykheid en Gezelligheid; doch moeten het volgende afschryven. - ‘Nieuwland beminde de Wereld; doch zo als een Christen betaamt haar te beminnen. Zyn hoofdoogmerk was, zich voor den toekomenden Staat te bereiden; en daar hy ten vollen overtuigd was, dat wy des te geschikter voor dien Staat zullen zyn, in denzelven een des te volmaakter geluk zullen genieten, naar maate wy hier op aarde onze ziel tot eene meerdere volmaaktheid zullen hebben gebragt, onze genoegens meer in de volmaaking van het verstand, en van het hart, dan in zinnelyke geneugten, zullen hebben gezogt; in één woord, naar maate wy ons voor het toekomend leeven, daar tog geene zinnelyke vermaaken, deezen, welke wy hier op aarde genieten, gelykvormig, plaats zullen hebben, beter bereiden, ontleende hy uit die overtuiging ook redenen, om zynen geest allengskens te volmaaken, zyne verstandlyke vermogens te scherpen, de geneigdheden van zyn hart te zuiveren, en dikwyls op het toekomende te denken.’ Aan zulk een' Wandel beantwoordde zyn Uiteinde, ‘Hy stierf,’ zegt de Redenaar, ‘bedaard en te vreden, | |
[pagina 262]
| |
omringd van schreijende Vrienden en Leerlingen, na dat hy voor weinige dagen het dertigste Jaar van zyn leeven hadt volbragt!’ Deeze Lykrede, van welke wy zo noode kunnen afstappen, gaat vergezeld van eene menigte Aantekeningen, ter staaving dienende van het daar in gezegde. Dan wy kunnen ons niet inlaaten om uit dien ryken voorraad eenige opleezing te doen. |
|