| |
| |
| |
Vervolg op M.N. Chomel's Algemeen, Huishoudelyk, Natuur-, Zedekundig en Konst-Woordenboek. Door J.A. de Chalmot. Verrykt met Kunst-Plaaten. XVIIIde of laatste Stuk. Te Campen, by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam, by J. Yntema, 1794. In gr. 4to.
Met de Afgifte van dit Stuk, ziet de werkzaame chalmot een einde aan den veelvuldigen arbeid, besteed in het vervaardigen van dit noodige Vervolg op het zeer geagte en gezogte Woordenboek van chomel. Wy wenschen hem geluk met dien volvoerden arbeid, en den Nederlander met het bezit eens Werks, 't welk zo veel aanpryzenswaardigs bevat, als wy by de Aankondiging der voorgaande Deelen vermeld hebben niet alleen, maar, door het bybrengen van veele stukken, beweezen.
Het is veel, zeer veel, een Werk van zo langen adem, en zo vol verscheidenheids, uit te voeren op eene wyze dat het nergens bezwyke. In zekeren zin mogen wy dit, met ruimte, verklaaren van deezen gemengden arbeid. Niet dat wy willen zeggen, elk Artykel is eene volmaaktheid, een afgewerkt stuk, op zich zelven; dit zou in het overgedreevene loopen, en geene Beoordeeling, maar Vleitaal, weezen. Dan de zwakkere gedeelten worden door de sterkere zo ruim en ryklyk opgewoogen, dat men de eerstgemelde ligt verschoone, in een Werk, niet alleen van die uitgestrektheid, maar opgevuld, gelyk de aart van 't zelve medebragt, met Artykelen van zo onderscheiden en wydverschillenden aart; doch die in het wydstrekkend plan van dit Woordenboek vielen.
Uit den verbaazend ruimen voorraad van Artykelen, die hier, gelyk in de voorgaande Stukken, om den voorrang dingen, valt onze keuze op het Artykel Zee, waar over de Opsteller zich in deezer voege laat hooren:
‘ZEE verstaat men die uitgestrekte verzameling van zoute wateren door, welke van alle kanten het aardryk omringen, en verschillende naamen draagen, ingevolge de landstreeken waar in zy worden gevonden. - Wy zullen ons niet ophouden, met de verschillende benaamingen der Zeeën, die over de oppervlakte der aarde verspreid zyn, op te noemen, maar veel liever de bespiegelingen van een godvrugtig Wysgeer, over dit wonderstuk der Scheppinge, aan onze Leezers mededeelen.
| |
| |
Beschouw eens het t' samenstel der aarde; meet den omtrek, dien de vier Werelddeelen beslaan; en gy zult bevinden, dat al het vaste land in grootte niet half kan evenaaren tegen den geweldigen omvang der wateren, die zyne boorden kabbelende bespoelen, of met eenen vlietenden stroom over zyn rotzig oppervlak storten, of ook met sterke aderen zyne gantsche dikte of korst doorweeven en doorwoelen. Het is geenzints by toeval, dat de aarde en het water in zulk eene ongelykheid tegen elkanderen staan. De natuur heeft 'er eene evenredigheid in waargenomen, die gelyk is aan den dienst, welken beide Elementen aan het menschdom te bewyzen hadden: en deeze is het meesterstuk, 't welk zynen Godlyken Maaker heerlyk maakt.
Hoe ongeschikt zoude de Aardkloot zyn, indien wy denzelven zonder de aanvullinge der wateren betrachten? Eene onverdraagelyke zwaarte der Aarddeelen, die van de middellyn af, tot aan het noorder aspunt, ter ruimte van twee derde des omtreks, den kogel bezwaaren, zoude dien grooten bal een duikend gewigt en eene zwaarkantigheid geeven, die hem onbekwaam maakte tot de hoogstnoodzaakelyke en evenredige wenteling om zyne spil, indien niet het geweld der wateren van de tegenovergestelde zyde het wonderbaarlyke tegenwigt hielde. Maar hoe schielyk zoude eene naauwkeurige berekening van dit gewigt en wederwigt ons, by de beschouwing van de geduurige wenteling der aarde om haar aspunt, in de grootste zwaarigheid brengen, indien niet de wonderbaare eb en vloed deezen knoop ontwarde, en toonde, hoe de ongelyke balance van eenen zwaarachtigen kogel, die by deszelfs wenteling op ieder vierdepart een andere evenredigheid der zwaarte ontvangt, tot verbaazens toe hersteld wordt. Gewisselyk, dit is de vinger der Almacht: en het geheele menschelyk geslacht woont en zweeft dus in en door het bestier van dit evenwigt, het welk door de aantrekking der zonne, door de drukkinge der maane en door den leevendigen omloop der wateren, bestendig onderhouden wordt.
Laat eb en vloed stil staan, zo zal ook de noodzaakelyke wenteling der aarde om haar aspunt, die ons beurtelings het licht der zonne schenkt, en de Elementen in hunne beweeginge houdt, ophouden. Stuit den leevendigen omloop der wateren, zo zal alles vervuilen en beder- | |
| |
ven. Neemt dit natte Element gantschlyk weg, zo zult gy onafmeetelyke diepten en dalen hebben, die alle straalen der zonne verslokken, dat het oppervlak der aarde, in vergelyking tegen deeze diepten, als dan in eene onafmeetelyke hoogte liggende, met een eeuwigduurend ys bedekt zy, onvrugtbaar om iets voort te brengen, en van een veel te ruuw luchtsgestel, om 'er ons menschen op te laaten woonen. En hoe, wanneer ons de Zee ontbrak, wie zoude in staat zyn, zo veel duizend vrugtbaare Eilanden te beklimmen, die als rotssteenen naalden gelykzaam op den afgrond staan, en nu hunne kruinen, uit eene steile en onpeilbaare diepte, maar zo veel boven de wateren verheffen, dat zy kunnen bebouwd en bewoond worden? Zonder behulp van den Oceaan, die ons nu tot derzelver toppunt draagt, waren wy buiten bezit van hunne natuurlyke schatten en rykdommen. Zonder deezen Oceaan, die nu de zonnestraalen stuit, en ze over het oppervlak der aarde verspreidt, waren wy beroofd van alle vrugtbaare kalmte. Zonder deezen Oceaan, die nu onzen Aardkloot, door het gegeeven evenwigt, vaardig doet draaijen, waren wy versteeken van het aangenaame zonnelicht. Zonder deezen Oceaan keerden nimmermeer de beeken en rivieren, die zich in denzelven uitgieten, door onderaardsche gangen weder tot hunne fonteinen gezuiverd en gelouterd te rug, om voedzel aan menschen, en wasdom aan de planten, te geeven. Zonder deezen Oceaan, die eene onbegrypelyke menigte wateren uitwaassemt, en ze onder het uitspanzel der hemelen vergadert, zouden wy nimmer genoegzaamen regen hebben, om het dorre Aardryk te verkwikken. Zonder deezen
Oceaan ontbrak ons het zout, het behoud van alles wat leeven heeft, het geen nu zo rykelyk, het zy onmiddelyk uit denzelven, of door onderaardsche gangen uit fonteinen en gebergten, verkreegen wordt.
Wie staat nog in beraad om de Almacht van god in dit Element te erkennen? Wie durft nog spreeken van een gevallig ontstaan, of van een onveranderlyk eeuwig aanwezen deezer Wereld, in welker bouworde zo veel beleid en oogmerk, en in welker wenteling zo veele veranderlykheid, te vinden is? Is het niet de Zee, aan welke wy de beruchtste veranderingen des Aardkloots te wyten hebben? Draagen niet dagelyks haare bruischende golven geheele strooken lands naar elders? Hoe worden
| |
| |
niet weinige Landstreeken aan haaren zoom beknibbeld, daar anderen merklyk vergroot worden? Hier wordt een Eiland gesloopt, en ginds een ander opgeworpen. Hier zag men voor honderd jaaren Steden, Dorpen en Wouden, waar nu wilde baaren schuimen; en daar pleeg men in de diepten te visschen, waar nu de aangenaamste Hofsteden en Tuinen liggen. Zo heeft het onophoudelyk gewoel der wateren, die door de diepten der aarde doorgaan, dan eens hier eenen draaikolk gevormd, en ginds een onderaardsch rioel verstopt, waar door de Wereld oneindige veranderingen aan bronnen, putten en rivieren, ondergaat. Welk een trein van Eilanden, die nu niet meer te vinden zyn, hebben voormaals de groote Werelddeelen aan elkanderen geknoopt, om derzelver bevolking te bevorderen; en hoeveel verscheelt nu de gesteltenis van veele kaapen, baaijen en uitsteekende hoeken van het vaste land, tegen de waarneemingen van oude tyden gedaan? My dunkt, ik zie hier uit, dat de Zee een bewys van de eindigheid der Wereld, en te gelyk een spreekende getuige van gods almachtige regeeringe is. Eene zichtbaare Voorzienigheid heeft het aldus geschikt, dat dit Element de aarde draagt, en zo veel tot haare behoudenisse en onderhoudinge bybrengen moest. Uit dit Element ontstond het Aardryk; en mooglyk strekt het eerlang tot een middel om de bestaandeelen der aarde, gepaard met een onderaardsch vuur, weder op te lossen, te ontbinden, en met zich zelve dus te vermengen, dat de bewoonbaare plaatzen der Wereld verdwynen, en in haaren kolk nederdaalen, uit welken zy eertyds op gods Almachtig bevel zo prachtig en zo trotsch opreezen.
Wie is ondertusschen in staat, om dit Element naar waarde te verheffen? en wie kan zich over de menigvuldige gedaanten, waar in het verschynt, genoeg verwonderen? Nu staat het oppervlak der wateren in rust, en blinkt gelyk eenen spiegel; dan speelen zagte winden met derzelver buigzaame deeltjes, en brengen ze al langzaamerhand in eene beevende trilling, waar op een zoet gekabbel van rollende golven volgt. Het is lieflyk om aan te zien, zo lang geen groot geweld dien uitgestrekten waterplas ontrust. Maar wie beeft niet, wanneer neptuin, vergramd, den hemel schynt te bestormen? Laat zephyr, door vulkaan gebelgd en opgestookt, met volle kaaken
| |
| |
blaazen, terstond maaken de speelende golven jacht; zy vereenigen zich tot groote baaren, en ryzen tot een woest en steil gebergte, het welk zich met een onweerstaanbaar geweld door elkander wentelt. Nu zyn de onderste diepten reeds beroerd: neptuin roept zyn Element uit de onafmeetelykste kolken te hulp, en schaart den eenen waterberg achter den anderen. Het helpt niet, dat zephyr de opgetoorende golven voor zich in den afgrond stort; 'er staan onmiddelyk weder anderen op, die tot aan den hemel reiken: de eene overguist de andere; het huilende gegons der rukwinden wordt maar verdoofd door het bruisschende schuimen en bulderende storten der wateren. Nu is geen menschelyke macht in staat dit Element te temmen; de verbolgen Zee zoude door alle dyken woelen, en het vaste land overstroomen, indien de Almacht haar geen paalen gesteld hadde. Gaat slegts aan het strand, en staat verbaasd over de schynbaare hoogte van den Oceaan, wiens rollende stroom, nog na den storm, zelfs de duinen schynt te zullen verstooren: en die zich evenwel op eenen verren afstand wonderbaarlyk voor uwe voeten nederligt. De stormende winden hadden de gepakte lucht in de tusschenruimten der wateren gedreeven, en zich in de diepten zelve uitgebreid, zo dat dit natte Element ginds en weder genbodzaakt is geworden zich op te zetten en uit te wyken. Stelt dan, dat de vliegende buijen bedaaren, zo zoekt toch de in het midden der wateren verstopte en t'samengedrongen lucht wederom ruimte, en tracht haare voorige standplaats boven de wateren te bereiken. Dus dryven de onder water zynde winden het oppervlak der Zee geweldig op, en verguizen in het doorbreeken de geweldige golven, die aan het strand, alwaar voor de gepakte lucht onder de wateren geen ruimte meer te vinden is, zich binnen hun natuurlyk perk, gelyk te vooren, verliezen.
Geheel anders ziet het om den Noordpool uit. De strenge koude verdikt dit Element, en verandert de baaren in velden. De eene ysschots schuift op de andere; en de eene krystallen waterrots wordt op de punten van de andere geworpen. Het geweld der zwaarte doet hier tegen den hardsten storm bestand. De verschrikkelyke Ysbergen, die van onderen meer dan de helft van de diepte der Zee, waar in zy nedergezonken zyn, uitvullen, en van boven bykans tot aan de wol- | |
| |
ken schynen te reiken, kunnen door den sterksten wind naauwlyks aan het wiegen en dobberen geraaken; en ginds en weder jaagt de vloed eenen zwaaren stroom, midden door de Ysvaleijen heen, die, wegens zyne snelle drift, geen tyd behoudt om zich door de koude te verstyven, zo dat aan den Zeeman toch de mooglykheid overig blyft, om in het hart der Ysvelden te stevenen, en de belangen der Visscherye waar te neemen.
Mooglyk verwondert gy u, dat men van het merkelyk daalen van het oppervlak der Zee spreekt, daar zich egter zulk eene ontallyke menigte van Rivieren en Beeken, zulk eene uitgebreide verzameling van wilde Wateren, en zo veele onbegrypelyke Waterwolken door den regen in den Oceaan nederstort. Hoe wordt dan de Zee niet veel eerder daar van eindelyk voller en hooger? Neen: dit is het wonderwerk van den geduurigen omloop, dit is het onnaspoorlyke voordeel, dat de Zee aan onzen Aardkloot te wege brengt.
Ziet hier ginds en weder de maalstroomen en draaikolken, die in de Zee ieder veel meer water inzwelgen, en naar den onpeilbaaren afgrond dryven, dan verscheiden zwaare Rivieren uitstorten kunnen. Het zyn de destilleerketels, die de Voorzienigheid bereid heeft, om de wateren, door de onderaardsche gangen weder gezuiverd, op de toppunten der bergen uit klaare fonteinen te laaten springen. Ziet ginds die geweldige waterzuilen, die in zwaare kolommen uit het midden der Zee in de hoogte spuiten, ten bewyze dat een onderaardsche parssing de wateren, die in het hol der aarde vergaderd zyn, uit naauwe kokeren in de hoogte dryft. Doch mooglyk waren deeze verborgen rioelen in lange niet genoegzaam om de menigte der wateren in te zwelgen, indien hun de ontzachlyke uitwaasseming niet te hulp kwam; en deeze, zal ze genoegzaam zyn, om de overtollige wateren uit de Zee te draagen, vereischte noodwendig een veel grooter oppervlak der Zee dan van het vaste land. Dus vergaderen zich weder genoegzaame wolken, om de aarde te bevogtigen; en zo staat dit Element niet stil, onophoudelyk in dit ons Wereldgestel te draaijen. Hy, die de Bouwmeester der Natuure is, heeft haar wetten voorgeschreeven, naar welken zich de vergaderde wateren weder heen wenden moeten, om het gebrek te herstellen, of
| |
| |
het gevaar lydende evenwigt daar te brengen, waar het in den tyd noodig is.
Geene nieuwe waterdeelen worden 'er geschapen; geen oude worden vernietigd; zy blyven in de Wereld, en worden maar verplaatst. Wy kennen geen Zeeën in de lucht, geen Oceaan tusschen het gesternte; en onze wateren dienen niet om andere planeeten te voorzien: spreekt men dus van een daalen van het oppervlak der Zee, zo is het een misverstand in de zaak, of eene kwaalyk gebruikte uitdrukking. De aangegeeven vermindering van de hoogte der Zee, zedert eenige jaaren, bevat zo eene onbegrypelyke menigte wateren, dat ze onze lucht niet als wolken draagen kan: waar zal dan dit water gebleeven zyn? Is 't uitgewaassemd? Dat kunnen wy niet aan de wolken zien, die op deeze wyze veel grooter en zwaarder zyn moesten, dan ooit; behalven dat ze als dan ten laatsten toch nederstorten. Is 't in de holten der aarde gedrongen? Waar is dan de lucht gebleeven, die de gansche aarde doorstrykt, en, schoon uitwykende, zich geenzins geheel verdringen laat, zonder aan onzen Aardkloot het grootste ongeluk te brouwen? Zoude het niet veel waarschynlyker zyn, dat zich de bewoonbaare schors des Aardryks verheven, en geenzins het oppervlak der Zee op zich zelve verlaagd hebbe; en dat dus die vermindering der wateren slegts maar schynbaar zy?
Edoch, waar geraak ik heen? De Aardbol is geen appel, dien wy, naar eigen goeddunken, in een waterton kunnen doen dobberen, en wentelen naar ons welgevallen. Wy staaken ons oordeel, daar de Voorzienigheid zelve het voorhangzel toegeschooven heeft.
Het lust my, nu eens met myne gedachten onder dit Element te duiken, en deszelfs diepten in den geest te doorwandelen. Hier zie ik, dunkt my, eenen onder water zynde tuin, dien de vinger der Godlyke almogendheid geplant, en de arbeidzaame Natuur op eene verbaazende wyze gebouwd heeft. Uit het midden der Steenrotsen stygen de aanzienlykste hoorngewassen op, die zich, schoon zonder blad en bloeizel of vrugt te vertoonen, op eene verborgen wyze voortplanten, en voor het oog van eenen liefhebber de verrukkendste oogenweide verschaffen. Hier breidt zich het gewas als een konstig geweeven net uit; en daar staat het gelyk een kreupelbosch; hier zweeven lange ranken in den vloed der golven ginds en weder; daar staat het koraalgewas gelyk
| |
| |
eenen staak, of is gelyk eene slang in gieren omgedraaid; eene ontelbaare menigte van soorten verschaffen aan myn gezigt een bestendig verschiet; en ik staa verwonderd over deszelss onderlinge afwyking van verwen: dan zie ik ze bruin, dan zwart, dan graauw; van maakzel, dan netvormig geweeven, of struikachtig uitgebreid, of met tanden, het zy rond of plat gedrukt, met of zonder doornen en stekels, zonder kwasten of vol van rys, in grove stompen of dunne takjes of haairvormige draaden en vezeltjes uitloopende; en zulks wel met of zonder korst en steenachtige of ziltige schors, het zy van witte, geele, roode, graauwe of groene, kleur, die wederom of kn pjes of duizend ingeboorde gaatjes draagen, welke in een of twee, of in dubbelde, ryën geschaard staan, en dus deeze zeldzaame gewassen kennelyk van elkanderen onderscheiden.
Dee ik eenen tred verder, zo staa ik nog meer verbaasd over steen- en koraalgewassen, welke onder de klippen uitsteeken, die my in de grootste verwondering opgetoogen houden. Hier pronkt eene koolzwarte steenplant tusschen bloedroode koraalen, en daar kyken muisvaale steengewassen, tusschen eene geheele boschaadje van witte en geele planten, uit de reeten en holten der rotsen. Ja ik zie den ganschen klomp der rotse tot aan den grond en bodem der Zee vrugtbaar, en als bezaaid met steenen sponsjes en paddestoelen, die, of schilverachtig en met blaadjes, of gelyk een hoed of koker of dak, of als een trechter, gevormd zyn; en het zy met kronkelende gangen, gelyk de herssenen der menschen, of met sterretjes of buisjes, en duizenden van oogjes, vercierd zyn. Laat een groote Natuurkenner deeze gewassen onder het geslacht der dieren stellen, en die planten voor de behuizingen der polypen houden, die zo kunstig van dit gewormte opgebouwd zyn; ik voor my heb meer vermaak, de beeldende kracht der zoute vogten, gemengd met fyne aardsche deelen, in deeze steengewassen te zoeken, en de bewooning der polypen als iets toevalligs aan te zien, gelyk het ook toevallig is, wanneer onze boomen en gewassen op het veld met rupsen als bezaaid zyn, zonder dat het noodig is op den inval te geraaken, dat dezelve van de rupsen gebouwd, en als schaalen deezer dieren aan te zien zyn.
Hoe veelerlei Zee-mos en gras? hoe veelerlei soorten van biezen en riet? hoe veele Zee- en waterbloemen ver- | |
| |
cieren deezen onder water zynde tuin? En hoe veel is ons nog onbekend gebleven, dewyl dit natte Element ons den toegang tot zo veele zeldzaamheden ontzegt heeft?
Geen grotwerk, geen terras, door de kunst gebouwd, praalt beter in onze hoven en tuinen, dan de mengeling van veelerhande gekleurd zand, dat met wonderlyk gebouwde hoorns en schulpen als bezaaid is, en den bodem der diepste wateren verciert. De opgerechte velden met den bonten regel van honderderlei klipklevers en bonte klipkoussen, welkers heerlykheid geen fyn penseel genoegzaam uitdrukken kan, pronken beter in deezen met water bedekten hof, dan de marmeren statuën en konstige beelden in de lustpriëelen der Vorsten.
Het is waar, hier schynt de geurige uitwaasseming van zo veele bloemen, die men in onze tuinen vindt, te ontbreeken; maar de onderaardsche gangen laaten daarentegen eenen ryken stroom van edele olie en amber vlieten. En welk een schat van paarlen en zeldzaame gesteenten, of hoe veel goud en zilver, dat van metaalryke stroomen en rivieren daar in gedraagen is, ligt nog in de ondoorgrondelyke diepten der Zee verborgen? Zo blyft ons de Oceaan een schatkamer, die niet te sloopen, en altyd onuitputtelyk is.
Het stomme ryk der Dieren, die dit Element bewoonen, is niet minder geschikt, om ons eene onnaspoorlyke wysheid van god te toonen, en ons zyne voetstappen in de diepten te doen zien. Het ontelbaare heir der Polypen met hunne duizenderlei veranderingen in grootte en gestalte, van de kleinste wormpjes af, tot aan die Zeegedrochten der polypen toe, die geheele velden bedekken, wanneer zy 'er zich over uitgebreid hebben, moeten ons in eene gestadige verwondering houden. Hoe zeldzaam is het leeven van het Medusenhoofd, wanneer het zich met zyne ontelbaare armen beweegt? hoe wonderlyk het bestaan der Zeestarren, die, zo in menigte van straalen als in gestalte, zo zeer van elkanderen onderscheiden zyn? Wie spoort de huishouding der Zee-appelen met hunne stekels na; en wie toch heeft het getal van hunne menigvuldige soorten kunnen bepaalen? Wie kan de pracht der Schaalvisschen naar vereisch beschryven? Wie kent den geregelden oorsprong van hunne overéénstemmige schildering? Wie vorscht den glans van het Paarlemoerhoorn? of dien van de zilvere- en goudmonden? of de golsachtige tekening der bonte Tritonshoorns? of het dunne weefzel
| |
| |
van de Dockehuif? of de spikkeling en schakeering der Klipkoussen? of de banden der Admiraals? of de bouwkunde van het Wenteltrapje? of de prachtige kamers van den Nautilus, uit? Ik twyfel geenzints, of de beeldende kracht der zouten draagt meer tot deeze mengeling van verwen by, dan men gelooven zoude.
Welke gedrochten brengt zelv' dit ryk der Schaaldieren voort, die niet dan met verbaazen over de vrugtbaarheid der natuure te betrachten zyn. Welke ontzachgelyke Noachsschulpen? welke wanschapen Laphoorns, of welke groote Ammonshoorns, bedekken de ongenaakbaare diepten? en tot welken ouderdom klimmen hunne jaaren?
Ik wil niet uitweiden in het wydloopige geslacht der kreeften, van den garnaal af tot aan den Molakschen kreeft toe, noch in de ontelbaare menigte der Visschen, die zo wonderbaarlyk gevormd, en zo verscheiden gewapend zyn, met schubben, gebit en vinnen, of met stekels, pylen en zaagen. Ik zoude nimmermeer vaardig worden met de betrachting van dit wydloopige ryk. Het is genoeg, de ysselyke Zeehonden der Middelandsche Zee, de prachtige Zeeleeuwen der wateren van Chyli, de groote Zeekoeijen der zuidelyke gewesten, de Zeepaarden en gedrochten by Kamtschatka, of de Walvisschen der noorder gewesten, te noemen. Hoe leevendig wentelen zich deeze, voor het uiterlyke aanzien zo logge, gedrochten in den waterplas om, en speelen zo dartel met elkander, dat met ze schaarsgewyze aan de Ysvelden over elkander ziet buitelen en tuimelen.
Met recht en reden ziet de sterveling den Oceaan als een groot en wonderbaar geschenk van god aan. Men rekene slegts de voordeelen, die 'er de menschen door neering en handteering uit trekken. Hoe veele millioenen worden 'er over den geheelen Aardkloot door de Visscheryen gewonnen? Hoe veel tonnen gouds brengen zo menigvuldige Zoutkeeten op? Hoe groote schatten worden 'er door behulp der Zee met gemak van het eene wingewest tot aan het andere, en van het eene einde der Wereld tot aan het andere einde, gevoerd? De verre afgelegen Landen konden ons van geenen dienst zyn, indien ons de Voorzienigheid niet den Oceaan geschonken had; maar door denzelven staat de geheele Wereld voor alle Volkeren open.
Laat het zyn, dat hier en daar dit magtige Element, wanneer het van god als eene tuchtroede gebruikt word,
| |
| |
geheele Landstreeken verwoest, en veel duizend menschen om have en goed, ja om hun leeven, brengt: deeze schade is egter niet noemenswaardig tegen die voordeelen, die zo veele millioenen menschen, ja die de geheele Wereld uit dit Element trekt. Onze Aardkloot is tot geen grooter volmaaktheid te brengen: althans wy hebben niet eens die volmaaktheid te eischen, die denzelven door de goedheid van god geschonken is. Immers de schade, die ons het Aardryk toebrengt, is naar maate veel grooter dan die, welke het menschdom uit den Oceaan te vreezen heeft. Wie hier aan twyfelt, die berekene het ongeluk dat van Aardbeevingen over den geheelen Aardkloot ontstaat, tegen het verlies op Zee van menschen en schepen: hy overwege, hoe veele menschen op het vaste land enkeld en ginds en weder verongelukken, verarmen, verhongeren en verderven, tegen die, die op Zee zyn? Hy rekene, hoe veel schade misgewas, hagel, koude en droogte, aan het Aardryk doet? Of, wien het lust, die vergelyke in tyd van oorlog de verwoesting van Land en Zee tegen elkanderen. En daarom: Wy zyn overal in Gods handen.’ |
|