Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHenr. Joan. Arntzenii, Icti & Antecessoris, Oratio, de eo, quod ex Vetustatis Usurpatione, in quibusdam Belgarum Legibus, Usuque Forensi, nimium esse videatur. Habita Trajecti Batavorum, in majori Academiae auditorio. Prid. Kal. Aprilis MDCCXCIV, cum Magistratu Academico se abdicaret. Trajecti ad Rhenum. Ex Officina W. ab Yzerworst, Acad. Typographi. In 4to. f.m. 95 pag.Geen afgezaagd Onderwerp koos de Regtskundige Hoogleeraar arntzenius, toen hy, by het onlangs nederleggen der Waardigheid van Rector Magnificus aan Utrechts Hoogeschoole, de Toehoorders onderhieldt met eene Redenvoering Over 't geen uit het Gebruik der Ouden in zommige Nederlandsche Wetten en Practyk ongepast schynt; en heeft hy in de behandeling zich weeten te onthouden van dat verveelend drooge, 't welk menigvoud der Regtsgeleerden Redenvoeringen aankleeft; en zullen deskundigen zyn Latynschen Styl roemen. | |
[pagina 217]
| |
Met den aanvange hangt hy eene Schildery op van onze vroegere en laatere Voorvaderen, en stelt met reden vast, dat men in derzelver Wetten en Regtsgebruiken veel zal aantreffen, 't geen aan den Tyd, het Staatsbestuur, den Godsdienst, en het Burgerlyk leeven, toen voegde; doch weinig geschikt is naar den veranderden Regeeringsvorm onzer Gewesten veel, 't geen aan de meer gemaatigde en beschaafde Zeden onzer Landzaaten hard en wreed voorkomt; veel, eindelyk, 't geen tegen de natuurlyke Billykheid aanloopt, en 't welk men hadt dienen af te schaffen toen men de Wetten meer overeenkomstig naar de voorschriften der Billykheid maakte. In de breedere ontvouwing zyns aangeduiden ryken Onderwerps, 't geen door spreekende Voorbeelden diende opgehelderd, en in klaaren dag gehaald te worden, ontleent hy dezelve eerst uit het Kerklyk Regt, en toont het ongepaste, 't welk in de Huwelyks-Wetten, veelzins, is overgebleeven uit het oude denkbeeld, dat men het Huwelyk voor een Sacrament hieldt. Zyne aanmerkingen desbetreffende zyn zeer bondig, en verdienen in de Redenvoering zelve nagegaan te worden. Vervolgens verschaft het Burgerlyk Regt den Hoogleeraar geen min sterk spreekende Voorbeelden ten bewyze zyner Stellinge: hy kiest 'er eenige uit de gewigtige en voor zo veel verbeterings vatbaare stoffe, de Erfenissen door Versterf en by Uitersten Wille; het onbillyke van niet weinige nog heerschende Vaststellingen, uit oude Gebruiken overgebleeven, aantoonende. Wie moet met den Redenaar den wensch niet uitboezemen, dat, daar men thans zo veele verschillende wyzen en vormen heeft, om een Uitersten Wil wettig en voldingend te maaken, als men Gewesten telt, meestendeels voortspruitende uit aankleeving van oude Gebruiken, de tyd mogt gebooren worden, dat men voor geheel Nederland in het Stuk der Uiterste Willen een en dezelfde Wet vaststelde. - Hoe groot is, gelyk hy, onder anderen, aantoont, het verschil niet tusschen den Ouderdom, op welken in onderscheide Gewesten iemand bevoegd is om over zyne Nalaatenschap te beschikken! Als mede wanneer men in staat gekeurd wordt tot beheer zyner zaaken. Men leeze de Redenvoering, die zo veel ongerymds als in één gezigtpunt onder 't oog brengt. Schoon 'er in oude tyden eene billyke reden kon gegeeven worden voor het betaalen van den tienden, vyftienden of | |
[pagina 218]
| |
twintigsten, Penning der Goederen, die men in een ander Gewest by Erfenisse beurt, houdt, volgens de gegronde bedenkingen onzes Redenaars, die rede thans op. - Het Regt van Naasten ontgaat zyne afkeurende aanmerkingen niet. Dan, niettegenstaande de aanwyzing der veelvuldige Gebreken, uit het Oude herkomstig, hier met groote bedreevenheid in de Vaderlandsche Wetten en Regtsgebruiken voorgesteld, is de Hoogleeraar arntzenius, daar hy zyne Redenvoering ten einde stuurt, vry schroomagtig om dezelve te verbeteren. By de aanvoering van twee Voorbeelden, ten bewyze strekkende, hoe uit het Gebruik van het oude ook eene verkeerde Uitlegging van het Romeinsche Regt voortvloeit, konden wy niet nalaaten ons te herinneren de taal van den Heere jean trembley, in zyne Verhandeling, by de Haarlemsche Maatschappy met een Gouden Eerprys bekroond, over de Nuttigheid der Zielkunde. Wy sloegen ze na, en oordeelen het afschryven van dezelve niet ongepast ten slot deezer Aankundiginge. ‘Het zou zekerlyk niet moeilyk geweest zyn, uit de Roomsche Regtsgeleerdheid de beste stukken, de nutte Grondstellingen, te kiezen, en dezelve naar de tegenwoordige omstandigheden en behoeften der Maatschappy te verschikken. Doch het Lichaam der Regten (Corpus Juris) wierd gevonden in de tyden der duisterheid en domme onweetenheid; het diende eenigzins om den lust tot de Letteroefeningen weder op te wekken; doch de Uitleggers, aan hunne eigene grondbeginzelen onafscheidelyk gehegt blyvende, maakten hetzelve eerlang tot een geheiligd werk, waar aan niet geoorlofd was iets te veranderen. De onweetenheid en lafheid der diestyds regeerende Vorsten wettigden dit misbruik; en men vergenoegde zich met slegts van tyd tot tyd die Instellingen 'er by te voegen, welke de voorkomende gelegenheden noodwendig eischten; en hier door vermeerderde men slegts de wanorde en de verwarringen. Een zo mislyk zamenmengzel van oude en hedendaagsche Inrigtingen moest noodzaaklyk dit gevolg voortbrengen. Dus is de Beoefening der Wetten een doolhof geworden, waar uit het byna onmogelyk is zich te redden. De uitvoering der Wetten is aan duizenderlei moeilykheden onderhevig. Telkens vindt men zich gestuit door afwykende uitzonderingen en onzekerheden. In één woord, | |
[pagina 219]
| |
het is oneindig mocilyker geworden die Wetten uit te leggen, dan het zyn zou nieuwe in te voeren, overeenkomstig met de vastgestelde Grondbeginzelen des Natuurlyken Regts. De Pleitzaal is de schuilplaats geworden der vitterye en der looze streeken, en de Bezittingen der Ingezetenen worden uitgeput door de schikkingen zelve, welke men voorgeeft tot derzelver bewaaring uitgedagt te zynGa naar voetnoot(*).’ |
|