Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijAntwoord op de Aantygingen van den Heer Burke, tegen de Heeren Cooper en Watt aangevoerd, in het Huis der Gemeentens, op den 30 April 1792, door Thomas Cooper. Naar de tweede Uitgave uit het Engelsch vertaald. Te Amsterdam, by W. Wynands, met de Bylaagen 219 bl. in gr. 8vo.Burke, de geslaagen Vyand en hestige Bestryder der Fransche Staatsomwenteling, ontmoet, in het vrydenkend en vryschryvend Groot-Brittanje, gestaagen en wakkeren wederstand; en, schoon burke's Aanvallen wel aangekondigd zyn om in 't Nederduitsch vertaald te worden, is die Vertaaling, voor zo veel wy weeten, niet verscheenen, daar wy in handen hebben de Tegenschriften van eenen vuurigen payne, en eenen diepdenkenden en strikt redeneerenden mackintoshGa naar voetnoot(*). In het Stukje thans voorhanden ontmoeten wy een nieuwen Kampvegter, die, ter bestrydinge van den Heer burke, in het strydperk treedt, en wel gewapend hem aantast. De gelegenheid welke den Heer cooper daar toe bewoog was kortlyk deeze. De beide Heeren cooper en watt, zich te Parys bevindende tot het voortzetten van bezigheden hunnen Handel betreffende, kreegen van de Constitutioneele Societeit van Manchester een verzoek, om, uit haaren naam, met de Patriottische Societeiten in Frankryk in onderhandeling te treeden; ten einde met dezelve, over de Regten van den Mensch, en het Geluk des Menschdoms, eene onderlinge Verstandhouding aan te gaan: zy voldeeden aan dit verzoek wel gaarne, en het | |
[pagina 213]
| |
Voorstel werd door de toen zo veel invloeds hebbende Club der Jacobynen te Parys even greetig aangenomen. Wat zy verrigt, en welk antwoord zy bekomen, hebben, blykt uit het Aanhangzel van dit Werkje, als waarin wy de Aanspraaken, door cooper en watt te dier gelegenheid in de Club der Jacobynen gedaan, derzelver Beantwoording, als mede de Brieven, tusschen de Jacobyner en Manchester Societeiten gewisseld, aantreffen. De Heer cooper, in Engeland terug gekeerd, vernam, met zo veel bevreemdings als ongenoegens, dat het Adres, door hem en zynen Reisgenoot, wegens de Constitutioneele Societeit van Manchester, aan de Club der Jacobynen in Parys aangeboden, ten voorwerpe van een Parlements-Onderzoek gestrekt hadt, en oordeelde, de Parlements-Handelingen geleezen hebbende, niet te mogen stilzitten, maar zyne zaak tegen de Aantygingen van den Heer burke te moeten handhaaven. Burke's hoofdbeschuldiging kwam hier op neder: dat 'er zich in Engeland Menschen, Mannen zelfs van eenig aanzien, bevonden, die zich niet ontzagen, met een snoode hoop van de ergste Verraaders en Vorstenmoorders, van welke de Geschiedenissen immer gewaagden, eene Verbintenis aan te gaan; dat men zelfs tot het stout bestaan gekomen was, om Afgevaardigden aan de snoode Club der Jacobynen in Frankryk's Hoofdstad, de Moeder-Club van zo veele andere even verderflyke, toe te schikken, om met dezelve eene Verbintenis te bewerken; dat zich tot dit wraakbaar bedryf verledigd hadden de Heeren cooper en watt, die gevolglyk met de snoodste Menschen in het gansche Ryk zich zeker moesten vereenigd hebben. Aantygingen, welke de Heer cooper, op eenen zeer vrymoedigen trant, met het vuur der verontwaardiginge vervuld, wederlegt; den Heer burke niet spaart, maar hem van lomp bedrog en tastbaare valschheid beschuldigt; met bygevoegde uitdaaging van dien Aanvaller, om zyne stellingen openlyk te bewyzen, of te herroepen. Hy verheelt zyn oogmerk niet, om de Parlements-Vergadering van Groot-Brittanje, vol van verkeerdheid, in dier voege te hervormen, dat het Volk niet meer bedroogen worde, maar eene wel zekere waarborge hebbe, dat zyne Gevoelens altoos en geregeld door het Huis der Gemeenten gesprooken en uitgebragt worden. Veel is 'er in, en dit volgt uit den aart des Werks onvermydelyk voort, 't geen op dit Geschil, en Enge- | |
[pagina 214]
| |
land, meer byzonder passe; dan de nadruk waar mede alles aangevoerd wordt, en de schryfwyze, houdt des Leezers aandagt leevendig; en vindt zich dezelve opgewakkert, als de Heer cooper, door zyn Onderwerp daar toe geleid, algemeener stukken van den dag behandelt, en in een Onderzoek treedt van de Erslyke Opvolging, van de ongerymdheid der bevoorregte Standen, van de schadelykheid der staande Legermagten, van de noodzaaklykheid eener Algemeene Hervorming, en de Verlichting van den gemeenen Man, met het geen aan deeze Onderwerpen paalt. Een kloek verstand en een geest van vrymoedigheid vertoonen zich allenthalven in de wyze van voordragt, en wy twyfelen geen oogenblik, of allen, die dit Stukje doorleezen, zullen 'er trekken in vinden, ook elders toepaslyk, die, althans in dat licht, by geene andere Schryvers voorkomen. Wy vergenoegen ons ten staale alleen op te geeven. ‘De waereld begint reeds in het vermoeden te geraaken, of die teedere zorg, welke men voor de Britsche Constitutie schynt te hebben, niet tot eene onverantwoordelyke ten minste tot eene onvoorzigtige buitenspoorigheid gedreeven wordt. In het gewoon gebruiklyk systema van Staatkundige Botanie der groote en fatzoenlyke waereld wordt de Constitutie gehouden, als een met gevoel bezielde plant, die daadelyk schrenkt en zich samentrekt by het geringste windje van onderzoek, en diensvolgens ten sterksten diende omheind, en voor de beschouwing van naby door de doorns en braamstruiken der wetten afgeschut te worden, terwyl intusschen de Procureur Generaal, even als de straffende Engel aan de deur van het Paradys, den ingang naar dien heiligen grond bewaart, en met zyn vlammend ex ossicio Informatie-zwaard rondom zwaait, om schrik en verbaazing in het hart van iederen stouten en ongenoodigden gast te jaagen. - Men vordert slechts de Verborgenheden van deeze wydberoemde Constitutie ter goeder geloof aan te neemen; de Staatkundige Onfeilbaarheid te onderschryven, niet alleen van de Staatsdienaars deezes tyds, maar ook van die der Voorvaderen, zelfs van de onheugbaarste tyden der Menschen, en vooral hier niet tegen aan te druischen. Dan, hoe uitzinnig en talloos de ongerymdheden ook zyn, die wy gelooven moeten, hoe grooter (zegt men ons) ook de verdiensten, die wy daar door hebben; en ons wordt | |
[pagina 215]
| |
geleerd dat in Staat en Kerk het Geloof begint wanneer en waar de Rede eindigt. Maar Ketters zyn ze (de Heer burke noemt hun Atheisten) zo wel in het Staatkundige als in den Godsdienst. Die op overtuiging alleen willen gelooven - en ook alleen willen overtuigd worden door behoorelyk onderzoek - die denken dat het algemeen recht heeft tot het volle genot van navorsching en onderzoek in zaaken, die het algemeen zo hoogst en nadruklyk betreffen. Voor zodanige Mannen, ook voor de gansche waereld, is 'er iets meerder, en gegronder Bewysgronden, noodig dan verbitterde Manuscripten eener Informatie in cas van Libellen. Dit heeft en zal geen ander uitwerkzel hebben, als alleen maar het kwaad vergrooten, het onderzoek aanwakkerende, en, even als de gronden en bewyzen der oude Geestlyken, brandstapels en takkebosschen, nimmer slaagende, maar ook nimmer nalaatende het getal der kettersche ongeloovigen te vermeerderen. Wat my betreft, ik kan niet begrypen waar een Constitutie goed voor is en toe dient, welkers beginzels de proef van onderzoek niet kunnen doorstaan; noch ook hoe men dat Land vry kan noemen, daar de Menschen gestraft worden, die op eene vreedzaame wyze de misslagen en gebreken der Regeering, waar onder zy leeven, aan hunne Medeburgeren aantoonen. Ik kan niet begrypen, hoe 'er immer eenige verbetering hadt kunnen plaats gegreepen hebben, zoo dit Systema van Staats-Inquisitie voormaals en altoos ten strengsten was opgevolgd geworden, of hoe dat 'er ooit in 't vervolg eenige verbetering tot stand zoude kunnen gebragt worden, zoo alle bronnen van onderzoek op die wyze voor eeuwig en altyd gestopt of afgesneeden worden. Iemant, die zyn medeburger aanzet tot oproer, moet de gevolgen zyner stoutheid of roekloosheid draagen; maar indien hy hem blootlyk aanspoort tot navorsching en onderzoek, is het Despotismus, is het de Despoot, en niemant anders, die hem als schuldig kan verklaaren. Ja! zelfs ofschoon hy al eens van de misslagen en gebreken met eene eerlyke verontwaardiging, en overeenkomstig derzelver ysselykheden mogt spreeken, zoo komt het my voor, dat hy niets meer doet dan een zekere opregter geloofsbelydenis der gewaarwording, die de blykende bezwaaren in hem verwekken, | |
[pagina 216]
| |
af te leggen, en daar hy de vreedzaame middelen van hervorming, die de Wetten en de Constitutie geregeld toestaan, aan de hand geeft en aanbeveelt; vraag ik, wie hem zyn Patriotismus ten misdaad kan rekenen, en hem beschuldigen? Die, en die alleen zyn Oproerkraaijers, deeze zyn de Libelmaakers der Constitutie, die het verhandelen van zaaken verbieden; die onderzoek en naavorschingen straffen; die daadzaaken door breuken en beboetingen, en gronden en bewyzen door het schavot, wederleggen; en die als waare en afgerigte Slaavendryvers van het Despotismus steeds klaar en met de roede der Wet gereed staan om de stoute Kinderen van onderzoek te geesselen, en tot de doodlykste gevoelloosheid en stilste onderwerping en vernedering te brengen.’ Schoon een Werkje van deezen aart geen cierlykheid van Styl en Taal vordert, heeft het egter eisch op klaarheid en duidlykheid; dat het daar aan den Vertaaler ('t geen zeer te bejammeren is,) niet zelden ontbreeke, kan het afgeschreevene gedeelte uitwyzen, schoon 't zelve geenzins onder de meest wraakbaare, ten deezen opzigte, behoore. |
|