van licht, welk zyne toorts maakte, niets dan de verschriklykste duisternis, en daar was eene groote stilte in deeze spelonk, waarin nooit andere levende schepsels geweest waren dan de wilde dieren uit de wildernis. Hy vorderde voorzigtig voorwaards tot aan de plaats daar het hol naar de hoogte liep, en kroop langzaam op handen en knieën de schuinte op, tot dat hy de oogen van de Wolvin zag flikkeren, die aan het eind van de spelonk zat, en, op het zien van het vuur, op de tanden knarste en gramstoorig begon te brullen. Zoodra de Heer putnam deeze ontdekking gedaan had, trok hy aan het touw, ten teken dat men hem moest te rug trekken; dit deedt het volk, dat met smertlyken angst aan de opening geluisterd hadt, en, het gebrul van het dier hoorende, vreesde dat hun vriend in het grootst gevaar was, met zulk eenen haast, dat zyn hemd over zyn hoofd getrokken, en zyn ligchaam sterk geschaafd wierdt. Dit schrikte hem echter niet af; hy schikte zyn hemd weder, laadde zyn snaphaan met negen kogeltjens, nam dien in de eene hand en eene toorts in de andere, en kroop dus het hol weder in. Toen hy nader by de Wolvin kwam dan de eerste reis, dreigde zy hem ook sterker, en vertoonde zich nog verschriklyker, huilde, knarste op de tanden, verdraaide haare oogen, en, den kop tusschen de voorpooten leggende, was zy op het punt van op hem toe te springen. Op dit hachlyk tydstip leidde hy op haaren kop aan, en schoot. Bedwelmd van den slag, en half verstikt door den rook, vondt hy zich onmiddelyk uit het hol getrokken. Doch, zich wat ververscht hebbende, en den rook wat hebbende laaten verdwynen, begaf hy zich ten derdenmaale naar beneden, en tot by de Wolvin; naardien zy stil lag, stak hy haar de toorts tegens den neus, wanneer hy bevondt dat zy dood was; hy vatte haar by het oor, trok aan het touw, en wierdt te gelyk met het dier, tot groote blydschap van de omstaanders, uit het hol getrokken.
Den Wolf gedood hebbende, heeft men slechts het land van een schadelyk dier bevryd; want de Wolf is van geen het minste nut; zyn vleesch is niet eetbaar; en noch de Honden, noch andere dieren, willen het nuttigen; alleen de Wolven willen van Wolven eeten; zyne huid kan men echter gebruiken; men maakt 'er grof bont van, dat sterk is, en tot Moffen, Wanten en Kamisoolen, verwerkt, of in Muilen voor jichtige lieden gevoerd,