Artykel Texel in dit Deel) en wat meer tot voltooijing van deezen waarlyk moeilyken arbeid kan strekken, hem door anderen verschaft, doet, in eene Aantekening by de Geslachtlyst van het oude Hollandsche Geslacht van van stryen, waar eene gaaping zich vertoont, aanzoek aan de nog leevenden van dat aanzienlyk Geslacht, om die gaapinge aan te vullen, als mede het vervolg der Afstammelingen, tot op den tegenwoordigen tyd, te schenken; te welker gelegenheid hy verklaart: ‘In een Aanhangzel, 't geen noodzaaklyk aan dit Werk gehegt zal moeten worden, van de toegezondene Berigten een getrouw gebruik te zullen maaken;’ en doet een dergelyk verzoek aan allen, die met eenige nadere opgave, wegens hunne Familien, hem willen vereeren.
Hoe veel zulks ter voltooijinge kan bydraagen, zien wy in het Artykel deezes Deels; willem bloys van treslong betreffende. Immers de aanvang van 't zelve luidt: ‘In het Zesde Deel deezes Woordenboeks, op bl. 698, beloofden wy een uitvoeriger leevensberigt, wegens deezen verdienstlyken Vaderlandschen Held. Thans gaan wy ons van deeze belofte kwyten. Wy doen zulks met te meer genoegen voor ons zelven, zints het ons heeft mogen gebeuren, door de edelmoedigheid en het vertrouwen van eenen nog leevenden aanzienlyken Afstammeling des Doorlugtigen Admiraals, met echte en oorspronglyke aantekeningen begiftigd te worden, waar door wy in staat gesteld zyn, eenige nadere veelal onbekende byzonderheden, het hoogloflyk Geslacht betreffende, aan het licht te brengen, en tevens den volgreeks der Nakomelingen, tot op den tegenwoordigen tyd, te vermelden. De aanzienlyke Zender, wiens naam is cornelis johannes bloys van treslong, Oud-Burgemeester en Thesaurier der Stad en Landen van Steenbergen, thans in den Haage woonende, ontvange by deezen onze opregte dankbetuiging voor de betoonde edelmoedigheid. Mogten de Leden van nog andere aloude Vaderlandsche Geslachten, door dit voorbeeld, ter even gulhartige mededeeling worden uitgelokt.
Wanneer in ons Woordenboek eenige misslag ingesloopen, of eenige onnaauwkeurigheid begaan, is, rekenen wy ons verpligt, en zyn zelfs overboodig genegen, het onnaauwkeurige, of kwaalyk gestelde, te verbeteren. Dus zullen wy in het tegenwoordige geval handelen. Toen het bovengemelde Artykel in het Zesde Deel gesteld