Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLessen over de Geschiedkunde en Algemeene Staatkunde, door Joseph Priestley, LL. D.F.R.S., enz. enz. Uit het Engelsch vertaald. IIde Deel. Te Deventer, by L. Leemhorst, L.A. Karsenbergh, en G. Brouwer. In gr. 8vo. 505 bl.Wegens den oorsprong, den aart en de strekking, deezer Lessen, over de twee in den Tytel aangeduide gewigtige Onderwerpen, hebben wy het onze bygedraagen in de beoordeelende Aankundiging des Eersten Deels, en past zulks ten vollen op dit Tweede Deel; weshalven wy onze Leezers derwaards moeten verzendenGa naar voetnoot(*). Het Deel voor ons is een Vervolg van de voorgaande Lessen, en daar mede op 't naauwst verbonden. Zulks blykt uit den aanhef der Eerste Lesse: ‘Ten laatsten, alles is de aandagt en opmerkzaamheid, beide van eenen wysgeerigen en staatkundigen beoefenaar der Geschiedenis, waardig, wat iets kan toebrengen om een Volk inwendig gelukkig, uitwendig geducht te maaken, of deszelfs getal | |
[pagina 118]
| |
te vergrooten; vermids eene talryke, eene veilige en gelukkige, Maatschappye het voorwerp van alle menschlyke Staatkunde is. Dit uitzigt opent een nieuw veld van de belangrykste voorwerpen voor eenen aandachtigen Leezer der Geschienis, welke men zekerlyk niet kan verwagten, dat ik thans zeer naauwkeurig zal behandelen. My dunkt egter, dat ik niet voldoen zou aan myne verpligting om de waare voorwerpen van de aandagt en opmerkzaamheid van den beoefenaar der Geschiedenis op te geeven (het geen insluit, dat ik eene gepaste verklaaring zou geeven van die zaaken, welke ik als de waare voorwerpen der aandagt aanwyze,) ten zy ik de eerste en voornaamste grondbeginzelen eener wyze Staatkunde ontvouwe, in een verslag van die omstandigheden, welke den bloeienden stand der Maatschappyen veroorzaaken; als mede van de wederkeerige betrekkingen en invloed dier omstandigheden tot en op elkanderen. De bloote melding deezer zaaken zal zekerlyk eenigermaate aan myn oogmerk voldoen; vermids de Leezer daar door op de aangeweezene Stukken, als op zaaken van het eerste gewigt ter bevorderinge van het geluk der Maatschappyen, zal agt geeven, en derzelver gevolgen in den loop zyner boekoefening gadeslaan, en, dus doende, worden opgeleid tot het beste gebruik dat hy van deezen arbeid kan maaken.’ Eén-en-dertig Lessen over dit wydstrekkend onderwerp draagt priestley voor; derzelver Opschriften zyn ons ter overneeminge te lang; wy zullen de hoofdzaaken slegts kortlyk aanduiden. Zy loopen, over de Staatkundige en Burgerlyke Vryheid; over de onderscheide Regeeringsvormen, met wat daar aan vast is, en dat eene Regeering, even veel onder welk een vorm, verkieslyk is boven den staat van Regeeringloosheid; over de Wetten en Straffen; over den Landbouw, Kunsten, Koophandel, Volkplantingen, Renten van Geld, Bloeistand eener Maatschappy; over den Godsdienst, Volkrykheid, Veiligheid, Staatsverbintenissen, Oorlogen, Staatsbestuur, Belastingen, Schulden van den Staat, Weetenschappen; over het Beleid der Voorzienigheid in de Menschlyke Zaaken; de trapswyze Vordering der Godsdienstkennisse; en, eindelyk, over de weldaadige Gevolgen der Overheeringen. Veel, zeer veel, 't geen zommigen Staatkundige Kettery noemen, doch 't geen op zyne beurt Staatkundige Regt- | |
[pagina 119]
| |
zinnigheid wordt, kan niet missen in deeze Lessen voor te komen; doch Bescheidenheid bestuurt altoos des Schryvers pen. Men hoore, by voorbeeld, hoe hy zich uitdrukt over het zo betwiste Onderwerp, de Staatkundige en Burgerlyke Vryheid. - ‘Daar het altyd gemaklyk is, onderscheidene benaamingen voor onderscheidene zaaken te hebben, zal het niet ongevoegelyk zyn de verschillende soorten van magt, of de voorregten welke de menschen in den maatschappelyken staat bezitten, op de volgende wyze te onderscheiden. De magt, waarvan hem de Maatschappy in 't bezit laat van zyn eigen gedrag, kan men zyne Burgerlyke Vryheid noemen; terwyl het aandeel, welk hy in het bestier van de zaaken der Maatschappy hebben mag, zyne Staatkundige Vryheid kan geheeten worden. Want, dewyl de taal deeze beide benaamingen in zich bevat, zal het beter zyn daar aan deeze onderscheidene betekenissen te hegten, dan dezelve door elkanderen te gebruiken, gelyk in 't gemeen gedaan wordt. - In eenen staat van Burgerlyke Vryheid blyft de Mensch in het bezit van de gewigtigste zyner Natuurlyke Regten; in eenen staat van Staatkundige Vryheid verkrygt hy daarenboven eenig gezag over het gedrag van anderen. Het is, derhalven, zyn voordeel, zo weinig van de eerste te missen, en zo veel van de laatste te verkrygen, als hem mogelyk is. 'Er kunnen Staaten zyn, waar in alle de Leden der Maatschappy Staatkundig vry zyn, of gelyke magt hebben om Wetten te maaken, of anderen tot het maaken van dezelve aan te stellen; terwyl egter die Wetten zeer onderdrukkende zyn kunnen, door aan een ieder in hebyzonder weinig magt over hunne eigene daaden te geet ven. - Even gelyk, aan den anderen kant, de menschen eene groote Burgerlyke Vryheid kunnen genieten, door in het onbespierde gebruik hunner vermogens, van voor zich zelven te denken en te handelen, gelaaten te worden, en evenwel van allen aandeel in de Regeering verstooken zyn. Maar, in dit geval, zyn hunne Burgerlyke Vryheden, of elks byzondere Regten, zeer onzeker, als afhangende van de willekeur van anderen. Het moge, op het eerste inzien, van weinig aanbelang schynen, of de menschen in de gemeene rangen des leevens al of niet eenige Staatkundige Vryheid bezitten; doch, zonder deeze, kan 'er die overtuiging van veiligheid en onafhangelykheid niet zyn, welke alleen | |
[pagina 120]
| |
in staat is om den mensch tot de grootste verrigtingen aan te moedigen. Al wie gevoelt dat hy afhangt van de bescheidenheid van anderen, over wier gedrag hy op geenerlei wyze iets te zeggen heeft, heeft altyd eenig onbekend gevaar te duchten. Hy zal schrikken om de aandagt zyner meesters op zich te trekken, en moet zich wel ras als een nietig en verlaagd weezen aanmerken. Maar een gevoel van Vryheid, en de kennis der Wetten, waar na hy zyn gedrag moet regelen, met eenigen graad van gezag over de geenen die de Wetten maaken en uitvoeren, geeft hem een aanhoudend bezef van zyne eigene waardigheid, en doet hem aan eenen vryen en manlyken denktrant gewennen, welke hem zeer verre zal verheffen boven 't geen hy onder een willekeurigen Regeeringsvorm zoude geweest zyn.’ Deeze Leer van priestley, wegens den invloed des Volks op de Regeering, als het Staatkundige Vryheid bezit draagt hy in deezer voege voor: ‘In een staat van Staatkundige Vryheid, moet het Volk eenig bedwang over de Regeering hebben, het zy in eigen Persoon, het zy door deszelfs Vertegenwoordigers. In grooter Staaten kan het alleen op de laatste wyze geschieden, en dan komt in aanmerking, wie de geschiktsten zyn om het Volk te vertegenwoordigen, ten einde Wetten voor hunne Landgenooten te maaken, en over derzelver Bezittingen te beschikken. Ik voor my bekenne geenen grond te zien voor eenige hoegenaamde bepaaling; vermids men niet kan veronderstellen, dat het Volk, aan zichzelven overgelaaten, ongeschikte Vertegenwoordigers verkiezen zal. Indien zy dit al doen, is zulks zeer geschikt om hen door ondervinding by eene volgende gelegenheid eene betere keuze te leeren doen. Indien het Volkverbeeldende Lichaam zeer groot is, gelyk in ons Huis der Gemeenten, kan de slegtste keuze van eenige weinige Leden niet dan van gering belang zyn. Het minste van allen behoort een Volk in zyne keuze beperkt te worden door eene bepaaling van Rykdom. Want zy kunnen de gegrondste redenen hebben, om het grootste vertrouwen in menschen van weinige of geene bezittingen te stellen; en in 't algemeen zullen Rykdom en Bezitting, zonder tusschenkomst der Wet, invloed genoeg op hunne keuze hebben. Indien 'er eenigerleiwyze bezittingen gevorderd worden, moeten dezelve althans niet zeer groot zyn. Want menschen van middelmaatigen Ryk- | |
[pagina 121]
| |
dom zyn in 't algemeen beter opgevoed, hebben minder kunstbehoeften, en zyn meer onafhanglyk, dan erfgenaamen van groote goederen. Behalven dat zy meer natuurlyke Vertegenwoordigers van het middelsoort des Volks zyn, veel geschikter om voor hetzelve te voelen, en voor deszelfs belangen te zorgen. Het is van de grootste aangelegenheid, dat de Vertegenwoordigers van eenig Volk van dezelfde klasse en rang zyn als zy die hen aanstelden, en dat zy veel verkeering met dezelve hebben. Hier door zullen zy met denzelfden geest bezield worden, en in hunne oogmerken treeden. Zy zullen op die wyze insgelyks door een gevoel van schaamte wederhouden worden, om iets voor te stellen, of ergens in te bewilligen, het geene zy weeten dat hunne Kiezers niet goedkeuren. Zy zouden zich, na zulk een gedrag, in geen openbaar gezelschap durven vertoonen. - Daarentegen zullen de Leden van eene Aristocratie, als zynde talryk genoeg om onder elkander verkeering te hebben, enkel voor zichzelven gevoelen, en zich in hunne maatregelen, betreffende de laager ranger der Maatschappy, door niets laaten wederhouden. Zy kunnen 'er zelfs een punt van eer van maaken, om hunne voorregten te behouden, en uit te breiden, ten koste van de geenen die beneden hun zyn. Het is ook van groot gewigt, dat in het vormen van eene Vergadering van Volksvertegenwoordigers alleen gezien worde op de Geschiktheid, of bekende Kundigheden; en geenzins op de Klassen of benaamingen van menschen. Indien men 'er de Geestlykheid, als Geestlykheid, toelaat, Regtsgeleerden als Regtsgeleerden, Krygslieden als Krygslieden, zullen zy dat geen hebben, wat de Franschen Esprit de Corps noemen. Zy zullen zich vereenigen, om voor hun eigenbelang te zorgen, en eenige van die Klassen zullen aan anderen voorregten vergunnen ten koste van het overige gedeelte der Maatschappy. Daar, in tegendeel, wanneer zy enkel gekoozen zyn om dat het gansche Volk hen het best geschikt rekende om hunne gemeene belangen waar te neemen, zy ook te raade zullen gaan met de wenschen hunner Aanstelleren, en de belangen van ieder gedeelte, naar evenredigheid van deszelfs gewigt voor het algemeen, zullen behartigen.’ Dat de Eerw. priestley, hoe zeer hy, met allen regt, de Regeeringloosheid als het grootste kwaad beschouwt, het Despotismus ten hoogsten wraakt, spreekt van | |
[pagina 122]
| |
zelve, en hoe hy over de Aristocratie denkt, kan, onder andere, het volgende uitwyzen. ‘Het is ligtlyk op te maaken, dat alle andere Regeeringsvormen, hier of daar, tusschen de uitersten van Despotismus en Volksregeering moeten invallen, en dat zy by gevolge in de voordeelen en nadeelen van beiden moeten deelen, naar maate zy nader aan de eene of de andere grenzen. De meest uitsteekende middenstanden in de beschikking van magt doen zich op in de Aristocratien van eenige oude en hedendaagsche Staaten, en in de Europische Monarchien van den tegenwoordigen tyd. Eene Aristocratie verschilt, evenwel, van het Despotismus nergens anders in, dan dat dezelfde volstrekte Magt in een weinig meer handen huisvest. Al het overige Volk hangt even zeer van derzelver willekeur af; en wyl het Volk dus meer Meesters heeft, wordt hetzelve gemeenlyk zwaarer onderdrukt. Uit hoe veel meer leden eene Aristocratie bestaat, hoe minder hunne Magt, en hoe grooter hunne veiligheid is; hoe minder leden 'er zyn, hoe grooter hunne Magt is, en hoe minder zy veilig zyn; tot men aan het zuivere Despotismus komt; waar de Magt op het hoogste en de Veiligheid op 't laagste is. By aldien de Leden eener Aristocratie zich aan den Koophandel begeeven, en gevolglyk de Rykdommen, zo wel als de Magt, van den Staat alleen aan zich brengen, znllen zy de armen onderdrukken, en daar door alle aanmoediging tot nyverheid wegneemen. Om dezelfde reden is het nog erger, wanneer een volstrekt Alleenheerscher Koophandel dryft; want het beleid van den Koophandel vordert boven alles Menschen die op gelyken voet staan. Naar maate het getal der Leden eener Aristocratie groot is, moeten zy de gestrengheid van hun Despotismus verminderen; en wanneer zy zeer talryk zyn, moet de grootste gemaatigdheid hun grondbeginzel zyn. Zy moeten zich geene onnoodige onderscheidingen aanmaatigen, en vooral niet zodanige, welke voor hun vereerender zyn naar maate zy het Volk in het algemeen meer vernederen; zo als de Patriciers te Romen deeden, wanneer zy zich bepaalden om met niemand uit de Plebejers in het huwelyk te treeden. Persoonlyke voorregten en vryheden zyn altyd en met rede haatlyk, wanneer zy niet vereischt worden ten nutte van het algemeen. Men zal altyd zonder moeite | |
[pagina 123]
| |
eerbiedigheid bewyzen voor iemand, die ten algemeenen nutte eenig Ampt bekleed; doch in alle andere gevallen verwekt een onderscheiden Rang natuurlyker wyze afgunst. Hy veroorzaakt trotsheid by den eenen, en slaafagtigheid by den anderen, en verlaagt dus het Karacter van beiden. Het is eene zeer goede aanmerking van turgot, dat alle Erflyke Onderscheidingen, welke van eenig gevolg zyn in den Burgerstaat, of eenig regt met zich brengen, gelyk ook alle persoonelyke voorregten, welke niet het noodzaaklyk gevolg zyn van het bekleeden van eenige openbaare bediening, de natuurlyke regten der andere menschen verminderen, tegen het oorspronglyke oogmerk der maatschappy aanloopen, en gevolglyk eene wezenlyke onregtvaardigheid uitmaaken.’ Wy erkennen, dat over de Staatkundige Onderwerpen in dit Boekdeel verhandeld laatere Schriften zyn uitgekomen, want reeds vóór den Jaare 1788 zagen deeze Lessen in 't oorspronglyke het licht; doch, desniettegenstaande, mogen wy dit Werk, waarvan wy noode afstappen, hoogst aanpryzen, en als een Handboek voor den Burger aanbeveelen, die 'er veel uit kan leeren ten aanziene van Posten, tot welker bekleeding de tegenwoordige verandering in den Lande hem kan oproepen. |
|