Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijEenige Berichten omtrent de Pruissische, Oostenryksche en Siciliaansche Monarchien, benevens sommige daar aan grenzende Staaten. Tweede Deel. In 's Gravenhaage by I. van Cleef, 1793. In gr. 8vo. 272 bl.Met den Vryheer van dalem, en diens Egtgenoote, begeeven wy ons weder op ReisGa naar voetnoot(*), in het vooruitzigt van veel onderhoudends, leerzaams en vermaakends, | |
[pagina 74]
| |
te zullen aantreffen; den weg uit Saxen na Praag neemende. By het bezigtigen dier Stad, was een der Gebouwen, die, wanneer men van de Brug in de oude Stad komt, het spoedigst in de oogen vallen, het Theologisch Seminarium, door Keizer joseph den II opgericht; de aanmerking, daar by gemaakt, trok onze aandagt. De Heer meerman schryft: ‘De beroertens, door welke wy eenige Jaaren herwaards het ongelukkige Brabant geschud zagen, hebben, gelyk ieder weet, geen andere bron, dan deeze zelfde Seminarien, gehad; doch het Boheemsche Volk was ryp voor hervormingen in het Godsdienstige, terwyl de bygeloovige Burgers van Leuven en van Antwerpen nog onder het juk van Geestlyke dwinglandy gewillig geboogen gingen. In plaats dat ieder Bisschop, volgens de gebruiken der Roomsche Kerk, zyn eigen Kweekschool hieldt binnen de grenzen van zyn Diocoese, en den Jongelingen, die zich tot den Priesterstand toewydden, aldaar de grondbeginzelen, die het hem gelustte, kon mededeelen, hoe zeer die ook, ten nadeele der Kroon, den Myter begunstigden, richtte de doorzigtige joseph, in alle zyne Staaten, Kweekschoolen op, in welken alle toekomende Geestlyken eener Provincie by elkander zouden woonen, en door Waereldlyke Priesters (in Bohemen nog daarenboven onder opzigt des Senaats van de Praagsche Universiteit) onderricht, en tot hunnen stand gevormd zouden worden. - Men zag hier reeds de heilzaamste vruchten van deeze schikking, die aan het gansche Ryk een nieuw Geslacht van onbevooroordeelde Mannen tot den dienst des Altaars beloofde, en 'er verhief zich geen enkele stem, dan die van hun die een tegenstrydig belang hadden, om de vernietiging des algemeenen Seminariums te begeeren, toen de dood des Keizers op eens aan deeze weldaadige schikkingen den bodem insloeg; want leopold, die zyne verloorene Nederlanden te herwinnen hadt, en aan de Kweekschoolen, de voortbrengzels van zyns Broeders vernuft, zo zeer niet verslaafd was, of hy wilde voor derzelver gemis wel de erfenis zyner Voorouderlyke Staaten te rug koopen, maakte de herstelling der oude schikkingen in dit opzigt tot zyne eerste Regeeringsdaad; en zonder dat ik durve beslisien of hy vreesde dat men hem aan | |
[pagina 75]
| |
de Schelde niet vertrouwen zoude, zo hy niet aan de oevers van den Donau en de Moldau op denzelfden voet te werk ging, schafte hy door zyne geheele Monarchie de algemeene Seminarien af, zo dat de Jongelingen van de drie andere Boheemsche Diocoesen weder na hunne voorige Kweekschoolen te rug moesten keeren, en die van het Praager Kerkgebied alleen in het gebouw gebleeven zyn; nog wel, gelyk het scheen, onder het bestuur van Waereldlyke Priesters; doch deeze gansch afhangelyk van den Aartsbisschop en zynen invloed. Geene voorstellingen hebben den laatst overleden Keizer daar naa meer kunnen overreeden om hier veranderingen in voor te neemen; en indien zyn Zoon, in het school van joseph opgevoed, de voetstappen deezes geliefden Ooms niet by voorkeur boven de vaderlyke verkiest te drukken, zal door het gansche Oostenryksche Gebied de oude geduchte Magt der Bisschoppen tot op volgende Geslachten worden voortgeplant.’ Met genoegen treft men hier het verslag aan van de voorregten, welke de Protestanten thans in Boheemen genieten, ingevolge van het Tolerantie Edict van Keizer josephus; de Aflaat, welke de Vryheer van dalem hem deswegen verleent voor andere Staatkundige zonden, laaten wy voor zyne rekening. Doch bevoorrechtte josephus de Protestanten dermaate als wy hier vermeld vinden, min gunstig dagt die Keizer, volgens onzen Reiziger, ‘omtrent eenige Deïstische Familien, die zich in een gedeelte van dit Koningryk onthouden. Hier vergat zich de man, die alles naar zyne heilzaame, somtyds wel eens naar zyne eergierige, oogmerken dwingen wilde, zo ver, dat zelfs lichaamlyke straffen hem niet ongeschikt toescheenen om deeze afgedwaalde schaapen te rug te brengen. De uitkomst, gelyk van alle poogingen van denzelfden aart, beantwoordde weinig aan zyn doeleinde. - Men meent, dat deeze Secte eer den naam van Abrahamiten als van Deïsten verdienen zoude, te meer, daar zy de Boeken des Ouden Testaments nog wel onderzoekt; hunne betrekking tot de Jooden, door dit Koningryk in zulk een aantal verspreid, schynt hen van den Christlyken Godsdienst in het aanneemen der Euangelische en Apostolische Schriften te hebben afgetrokken; uiterlyk intusschen houden zy | |
[pagina 76]
| |
zich by de Gemeentens, tot welke de plaats hunner wooninge hen van zelve rangschikt.’ Weenen is de tweede Hoofdstad, in welke ons de Reiziger brengt. Veel is 'er over dezelve geschreeven, zeer onlangs over geschreeven; en verklaart de Heer meerman, ‘dat hy zich niet zal vernederen tot den letterkundigen diefstal, om een zyner Voorgangeren uit te schryven, zelfs niet met aanhaaling van het boek een zo verveelende taak op den hals te laaden. Het voorregt eens Reisbeschryvers boven zo veel anderen, die het Publiek met herhaalingen lastig vallen, is tog eene reeds dikwyls behandelde zaak op nieuws te mogen en te durven behandelen; niet alleen om dat men weeten wil, uit welk een oogpunt een voorwerp in 't byzonder door Hem beschouwd wordt; maar ook, om, door verschillende oordeelvellingen vereenigd, in staat gesteld te worden tot het beslissen wat waarheid zy.’ Deeze Zetel der Oostenryksche Monarchie is, wanneer men alles by elkander telt, omringd met vier-en-dertig Voorsteden; onder welken slechts de Leopoldstad aan de overzyde des Donau's, of liever van een van deszelfs armen, ligt, en over eene onaanzienlyke houten brug toeganglyk gemaakt is. ‘Het eigenlyk Weenen, nog steeds in zyne Vestingen ingeslooten, heeft slechts een middelmaatigen omvang. Men kan de Wallen ligtlyk in ¾ van een uur overwandelen; de Voorsteden daar en tegen, met elkander door linien omringd, strekken zich zo verre uit, dat men misschien een uur of vyf zoude moeten besteeden met de rondte derzelver te doen. Niet meer dan 1324 huizen bedekken den grond der Moederstad, terwyl haare Dogteren met elkander 4550 kunnen optellen; de eerste hoog opgetimmerd en sterk bewoond, zo dat 'er ten minsten twee of drie door eene enkele Familie alleen gebezigd worden, duur by gevolge in aankoop en in huur, en, aan den Keizer, eene zwaare belasting voor de eerste Verdieping, die hem weleer in eigendom toebehoorde, opbrengende, de laatste laager gebouwd, beter koop in prys, en veelal door tuinen veraangenaamd.’ Zeker Schryver schat het getal der Inwoonderen deezer Hoofdstad, de Voorsteden medegerekend, op de som van 254,261; waarvan, wanneer men het Garnisoen, de Geestlykheid, de Grieken, Jooden en Vreemdelingen, 'er van | |
[pagina 77]
| |
aftelt, Weenen zelve 52,053 en de Voorsteden 156,989, of lets weinig meer dan het driedubbele getal der Moederstad, bevatten. De Vreemdelingen bereiken hier de verbaazende hoogte van 27,000. - ‘Ik zal,’ schryft de Heer meerman, ‘niet op my neemen deeze verschillende sommen te regtvaardigen, veel minder evenwel my voor 't gevoelen van den Heer nicolai verklaaren, die de bevolking van Weenen op eene laagte, niet veel van die zyner Geboortestad verschillende, nederdrukt. Ik twysel voor my geen oogenblik, of het eigenlyke Weenen bevat niet verre van de 50,000 Zielen; 't is waar, dat dit diep in de 30 Inwooners op ieder huis zou geeven; doch wanneer men ook de grootte derzelven overweegt, met de menigte van Familien, die daarin huisvesten, en het aantal van Dienstbooden, dat men 'er in onderhoudt, zal dit getal zo overmaatig niet schynen, en het gewoel der straaten zal aan deeze stelling den geenen, die 'er getuigen van geweest is, nog ligter geloof doen slaan. Veel minder komt my het driedubbele getal der Stedelingen voor de Voorsteden te colossaal voor. Verscheide reizen heb ik opgemerkt, dat de Weenercourant, wanneer zy van de stersgevallen verslag deed, geheele dagen noemde, op welken in de Stad zelve geen mensch den tol aan de natuur betaald hadt, terwyl de Voorsteden telkens aanmerkelyke Lysten deezer verhuizingen opleverden.’ Geen gering gedeelte van dit Boekdeel is aan de Beschryving van Weenen toegewyd, en de voorgeplaatste Inhoud kan dienen om met een opslag van het oog aan te wyzen, op welke byzonderheden zich 's Reizigers aandagt meest vestigde; alles is niet even belangryk, doch alles onderrigtende. - Wy verkiezen, al het andere voorby stappende, met hem den Keizerlyken Botanischen Tuin in te treeden, welke in Europa geen weergâ heeft. ‘Franciscus de I, een beminnaar van meer dan ééne weetenschap, heeft denzelven aangelegd. Van vergrooting tot vergrooting heeft hy sedert zynen tegenwoordigen omvang bekomen, en echter nog niet de grenzen bereikt, voor welken men hem vatbaar keurt. De vermaarde steckhoven was, zo ik my niet bedrieg, hier de eerste Hortulanus; deszelfs Opvolger, mede een Hollander, stond diep in de gunst van joseph, en stierf slechts weinig uuren vóór den Monarch; deeze evenwel ontving 'er nog het bericht | |
[pagina 78]
| |
van, en, naa in zyne smert over alle de noodlottigheden, die zyne laatste oogenblikken verbitterden, te liebben uitgeroepen: Tout ce que j'aime me precède! tekende hy nog met zyne veege hand een Pensioen voor de Weduwe; van deezen Hortulanus is de tegenwoordige een Schoonzoon en Discipel. Joseph zondt hem met eenige andere Botanisten en Beoefenaars der Natuurlyke Historie naar Noord-America, de West-Indische Eilanden, de Kaap en de Oost-Indiën, om Planten en andere Voortbrengzelen samen te leezen, en met zich mede te voeren. Alles by elkander gerekend, vereenigt deeze Tuin thans 18 Kassen: zommige derzelven zo hoog en zo breed als zy immer gemetzeld wierden, alle geheel met Planten opgevald; in eenige plaatst men nog op byzondere Galleryen des Winters de potten, die men des Zomers aan de Weener lucht durft blootstellen. In de meeste Kassen wordt van onderen gestookt. Een byzonder gedeelte des Tuins is alleen aan Kaapsche Voortbrengzelen toegewyd, en niet onaartig aangelegd. Dit was het laatste werk, 't welk joseph hier heeft laaten verrichten, schoon hy het niet voltooid zag. - Leopold was zelve noch kenner, noch beminnaar, der Botanie; doch liet alles voortgaan op den voet, op welken zyne Ouders en zyn Broeder het gezet hadden. - Van den tegenwoordigen Keizer en zyne Gemalin, die beide wederom aan de bevallige Weetenschap der Kruidkunde zyn toegedaan, is alles op nieuw voor den Tuin te verwagten. Het getal der Planten, die men over 't geheel hier aankweekt, is onbekend. De Heer jaquin, aan wien men het opperopzicht 'er over heeft aanbevolen, houdt zich bezig met den Catalogus derzelven te vervaardigen. De Palmboomen alleen maaken eene aanmerklyker schaare uit dan ergens elders. De Corypha Umbracolifera munt daar onder, in grootte en schoonheid, uit. Ook de Cicas revoluta, of Sago-palm, die weezentlyk de Sago voortbrengt, heeft eene ryzige gestalte. Uit Madagascar heeft men herwaards gebragt de Pandanus odoratissima; een Palmboom, waar van het blad in de gedaante eener wenteltrap omloopt. Tot het getal der nieuwe uit de Indiën overgekomene, en zich elders nog niet bevindende, of ten minsten nog niet beschreevene, Gewassen behoort, onder anderen, de He- | |
[pagina 79]
| |
liconia, aan den Pisang zeer gelyk; doch waarvan de stam om laag van een steeviger weefzel, en eene meer ovaale gedaante, is, terwyl haare bladeren, by dezelfde uitgebreidheid, niet, gelyk die des anderen booms geboogen nederhangen, maar, door vaster steelen onderstut, overeind worden opgehouden; ook de Philantus Speciosa, wier bloem en vruchten beide zich in de rondte van het blad op den rand vertoonen. In eene der Kassen vliegen verscheide Indiaansche Vogeltjes, die ook op de Reize, waarvan ik melding gemaakt heb, zyn medegevoerd, en onder welken 'er eenige van de aangenaamste gedaante en leevendigste verwen, die men zich voorstellen kan, bespeurd worden.’ Graetz, Laibach, Clagensurt, Triest, Lintz, Passau, Regensburg, schoon 'er meldenswaardige byzonderheden van vermeld worden, reizen wy door, zonder ons op te houden, om onze Leezers nog eenige oogenblikken te Neurenberg te doen toeven. ‘Ik weet niet,’ tekent onze Reiziger op, ‘wat zommige Reizigers verleid hebbe de Vrye Ryksstad Neurenberg onder de ry der slecht gebouwde Steden te schaaren. Zy heeft, by haare uitgestrektheid, meest ruime en vrolyke straaten, en het ontbreekt haar niet aan eene menigte van goede woonhuizen, allen van steen, en die over het algemeen geen onbevalligen, schoon hier en daar wel eens wat bonten of ouderwetzen, gevel vertoonen; doch de huizen zyn spaarzaam bewoond; en schoon men het getal der Inwooners nog op 30,000 begroot; schoon dezelfde industrie, die de burgeren van Neurenberg altyd gekenschetst heeft, nog steeds blyft voortduuren, en haar handel in Quincallerie-waaren nog immer, met kragt, wordt voortgezet, zo dat het vertier van Kinderspeelgoed alleen zich tot America uitstrekt, en 'er geen arbeiders genoeg gevonden wierden om aan de Commissien dier kleine ineen sluitende Doosjes, die men hier vervaardigt, te voldoen; niet tegenstaande dat alles, is Neurenberg echter zeer van zyne voorige hoogte afgedaald, en heeft aan Burgers, en hier door van zelfs aan neering, de treffendste verliezen gedaan. Het nabuurige Furth, het welk deels tot het gebied deezer Stad, deels tot het Anspachsche en Bambergsche, behoort, en waar allerlei soort van lieden, en ook zeer veele Jooden, alles vervaardigden, wat men in de | |
[pagina 80]
| |
Hoofdstad manufactureert, heeft 'er veelen weggelokt, gelyk anderen weder elders heen getrokken zyn; hoe zeer zuik eene verhuizing niet dan met te ruglaating van de helft van een ieders vermogen in deeze Vrye Stad geschieden kan. Dan dit is de rampzalige invloed, die een Aristocratische en erffelyke Familie-Regeering op het geluk der onderdaanen heeft. Te Venetien ten minsten, zo berucht door haare Republikeinsche Dwinglandy, deelen honderden van Adelyke Geslachten met elkander het bewind van den Staat. Maar te Neurenberg zyn het slechts weinige huizen, in welken het de Vader aan den Zoon, de Zoon weder aan den Kleinzoon, geleerd heeft, de Burgeren uit te zuigen. Niet alleen sleept ieder in zyn hol (want de meeste deezer Familien hebben talryke Aanverwandten) de groote en kleine Ampten, die te zyner begeevinge staan; maar de drukkendste Belastingen, zonder dat iemand na kan gaan, welke behoeftens het tog zyn, die zulke sommen vereischen, de drukkendste belastingen, die ooit aan een geheel Volk wierden opgelegd, gaan hier zedert jaaren in zwang; zo dat de trap van bevolking, waar op de Stad nog staat, en niet het afneemende getal haarer Inwooneren, ten voorwerpe van verwondering strekken moet. De Losung of Vermögens-steuer munt boven de overigen door haare hardigheid uit. Een ieder Burger moet jaarlyks op het Stadhuis zyn geheel vermogen, het bestaa dan ook waar uit het wil, komen aangeeven en bezweeren; en de som, die uit de intressen daarvan in de inhaalige schatkist gestort moet worden, bedraagt omtrent een derde van het geheel; zelfs van renteloos liggende Capitaalen worden eenige Procenten afgevergd. - Men verlangde met drift, dat eens eene Keizerlyke Commïssie in deeze Stad de orde en billykheid mocht komen herstellen, en van de Raadsheeren rekenschap over hun bestuur komen afvorderenGa naar voetnoot(*).’ |
|