Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 64]
| |
De voornaamste en minst bekende Byzonderheden voorgevallen geduurende de Belegering, Inneeming, en Herneeming, der Stad Breda, in den Jaare 1793. Benevens de noodige Bylaagen, in welke verscheiden belangryke en onbekende Stukken voorkomen. Alom, in gr. 8vo.De ongenoemde en ons onbekende Schryver van deeze Byzonderheden, betreffende de zich in een kort tydsbestek bepaalende Lotgevallen van het belegerd, ingenomen en hernomen, Breda, biedt, in deeze bladen, om zyne eigene woorden te gebruiken, ‘aan zyne Landgenooten, ten minsten aan het beste gedeelte derzelven, die een oor hebben dat voor vrymoedige doch bescheiden waarheid altyd openstaat, en een hart, dat dezelve, al toont zy ook Deugden in onze Vyanden, blymoedig aanneemt, een omstandig verhaal aan van eene gebeurtenis, die de aandagt van geheel Nederland zedert eenigen tyd tot zich getrokken heeft; eene gebeurtenis, waar over reeds zo veel voor en tegen gesproken en geoordeeld is, die reeds verscheiden pennen bezig gehouden heeft, en waar omtrent des niet te min nog niets volledigs in het licht is verscheenen. - Onder de Geschriften, waarin deeze Gebeurtenis of opzetlyk beschreeven is, of slechts eenige tooneelen uit dezelve voorgesteld worden, zyn verscheide Schotschriften, die geene oplettenheid zouden verdienen, indien daar in niet slechts aan de Franschen, geduurende hun verblyf in Breda, maar ook aan eenige Burgers dier Stad, en aan de gansche Burgery in het gemeen, geene daaden en gedraagingen wierden aangetygd, die dezelve voor het oog van Nederland in een allerzwartst en haatlykst daglicht doen voorkomen; ja zommigen deezer Schryvers gingen in hunne tot nog toe strafloos gepleegde beledigingen zo verre, dat zy zich niet ontzagen van de beste Burgers met den naam van Landverraaders te bestempelen. - Als Burger van Breda rekende ik het dus aan myne Medeburgers, in wier algemeene eer en schande ik ook deele, verpligt te zyn, om een Verhaal der voornaamste omstandigheden van deeze merkwaardige gebeurtenis, het geen ik alleen voor my zelven en myne vrienden, tot een aandenken, op het papier gebragt hadt, door den druk gemeen te maaken, om den nadeeligen indruk, dien de verspreide gerugten en de bewuste lasterschriften, op de gemoederen van anderzins weldenkenden, | |
[pagina 65]
| |
moeten gemaakt hebben, weg te neemen, en het gedrag der Burgery, en den ganschen toedragt van zaaken, ééns in hun waar licht te doen verschynen.’ ‘Ik hoop,’ schryft hy vervolgens, ‘intusschen niet, dat 'er iemand van myne Landgenooten zal gevonden worden, die my de Bataafsche vrymoedigheid, waar mede ik de zaaken heb voorgedraagen, ten kwaade duiden, of my van partydigheid beschuldigen zal, om dat ik de waarheid zonder aanmerking van party hulde gedaan heb, dat is, dat ik aan onze Vyanden geene ondeugden en euveldaaden toegekend heb, waar aan zy zich onder ons niet hebben schuldig gemaakt, noch aan onze Verdeedigers en Vrienden deugden toegeschreeven, waar van in hun gedrag omtrent de Burgery alhier geen spoor te vinden geweest is - willen eenigen des niet tegenstaande my nog van éénzydigheid beschuldigen, het staat hun vry, en ik zal 'er my niet over bekommeren: dewyl de Waarheid zelve (in deezen zin) altyd éénzydig is.’ Grootendeels is dit Werkje een Dagverhaal van een ooren ooggetuigen veeler gevallen, en heeft de Schryver, het geheele Stukje door, zich bevlytigd, om het op Bescheiden, in de Bylaagen in 't breede bygebragt, te doen rusten, of het aangevoerde daar door te versterken: onder welke Bylaagen, overeenkomstig met den Tytel, verscheide belangryke en onbekende Stukken voorkomen. Het eerste gedeelte des Dagverhaals behelst het Beleg door de Franschen, en de Overgave aan dezelve: waar aan de Schryver eenige byzonderheden hegt, het Bombardement betreffende. Geduurende die twee benaauwde dagen en één nog meer benaauwende nagt, werden ruim negentig Bomben en honderd Houwitzers in de Stad geworpen, die egter niet alle hunne uitwerking deeden; zynde 'er verscheide in de Haven, Aa en Merk, gevallen en gesmoord. De tot twee of driemaalen ontstaande Brand in den nagt werd gelukkig gebluscht. Tusschen de vyftig en zestig huizen werden beschadigd, en eenige onbewoonbaar gemaakt. Drie menschen slegts werden 'er gewond of gedood. Naa deezen uitstap gaat het Verhaal voort met te vermelden, wat 'er by en naa het inrukken der Franschen gebeurde: wanneer hy de gepleegde Ongeregeldheden niet verzwygt, en een breed verslag geeft van het oprigten der Municipaliteit, en de mislukte aanstalte tot een Club. Wyders vervat dit gedeelte het gedrag der Franschen, | |
[pagina 66]
| |
toen de Nederlaage van dumouriez bekend werd, als mede de weder overgave. Hier aan hegt de Schryver een nader verslag van de Verrigtingen der Municipaliteit, ‘die,’ schryft hy ‘uit de braafste en verstandigste Burgers bestondt, en voor het nut en behoud der Burgerye te veel gedaan heeft, om niet door ieder Burger van Breda met een dankbaar aandenken vereerd te worden. “Immers het was geene geringe zorg (zegt zeker Schryver, van hun spreekende) in eene overheerde Stad, die, zo veel het burgerlyke betrof, ten eenemaale aan de bescheidenheid van den Vyand was overgelaaten, de hand te blyven houden aan de uitoefening van den openbaaren Godsdienst, - aan de algemeene veiligheid van Persoonen en Bezittingen - aan de publieke Inkomsten, en aan de dagelyksche uitgaven, die in dit tydsgewricht gansch niet gering waren.” Voeg 'er by, dit alles zo te doen, dat de geheele Burgery en ieder Burger in 't byzonder daar over voldaan was, en tevens de Franschen, die het in hunne magt hadden om de Burgery ongelukkig te maaken, zo te bejegenen, dat ook deezen geene weezenlyke oorzaak tot klaagen werd gegeeven, zelfs dan niet, wanneer derzelver eischen afgeslaagen, hunne poogingen te keer gegaan, en hunne oogmerken verydeld wierden.’ En dit is alles nogthans, zo veel mogelyk, geschiedt, gelyk met de stukken getoond wordt. Voorts treffen wy een verslag aan van 't geen in de Hernomene Stad gebeurde, na het intrekken der Hollanderen. Het ophaalen en op het Stadhuis brengen van de Leden der Municipaliteit en een goed aantal Burgers. Van de Leden der Municipaliteit zegt hy, dat zy uit hun Arrest ontslaagen werden, naa dat zy alvoorens zich op eene mannelyke wyze verdedigd en betoogd hadden, dat in hun Gedrag niets gevonden werd, dat niet strookte met de striktste regelen van Eerlykheid en Vaderlandsliefde. ‘Wat toch,’ spraken zy, ‘zoude 'er van de Stad en Burgery geworden zyn, indien wy, indien na ons alle braave en verstandige Burgers zich onttrokken hadden aan den lastigen post, die ons door onze Medeburgers werd opgedraagen? Zekerlyk dit, dat of de handhaaving der Wetten, zo nuttig voor het bestaan en de welvaart van elke Maatschappy, geraakt zouden zyn in de magt der gemeenste en onkundigste lieden, of dat onze Overwinnaars ons Vreemdelingen, van | |
[pagina 67]
| |
onze wetten en belangens onkundig, tot Regenten hadden gegeeven; in welke beide gevallen het, met vry veel zekerheids, te duchten stondt, dat, of eene onderdrukking, die de Burgers tot het been zoude afknaagen en uitmergelen, of eene geheele Regeeringloosheid en verwarring, de plaats der wetten, hoedanig die dan ook waren, vervangen, en den ondergang der gansche Burgery ontwyfelbaar ten gevolge hebben zoude. Uit aanmerking van dit een en ander, hadden zy beslooten, dat zy niet alleen vryheid hadden, maar zelfs verpligt waren, om de hun opgedraagen post te aanvaarden, en de belangens der Burgery, naar vermoogen, voor te staan en te bevorderen. Verder hadden zy zich hier in zo gedraagen, dat zy niet schroomden hunne handelwyze, die uit de gehouden notulen en aantekeningen der Municipaliteit konde blyken, voor hun Ed. Mog. ja, voor het oog der gansche weldenkende Natie, en van iederen onpartydigen beoordeelaar, open te leggen. Wat eindelyk betrof het afleggen der Burgerbelofte; dat zy dezelve beschouwd hadden, en nog beschouwden, als niets bevattende, dan de Plichten, die ieder eerlyk Man te betragten hadt, en wier voorschriften en betragting in geenen deele strydig waren, maar in tegendeel rechtstreeks overeenstemden, met de Grondwettige Constitutie van ons VaderlandGa naar voetnoot(*), welke meening zy ondersteunden met de uitspraak van den Heer Raadpensionaris van de spiegel, betreffende de Vryheid en Gelykheid van Maatschaplyke Rechten in ons Vaderland, te vinden in twee brieven van deezen schranderen en kundigen Staatsdienaar aan den Generaal dumouriezGa naar voetnoot(†). Daarenboven met de uitspraak van Hun Hoog Mog. zelven, dieswegens gedaan in den uitschryvingsbrief voor de Bedestonden, in welken | |
[pagina 68]
| |
zy Vryheid en Gelykheid van Maatschaplyke Rechten verklaaren de waare gronden van onze Constitutie te zyn. Weshalven zy begreepen, dat zy, door het doen dier Burgerbelofte, den Eed, dien zy als Burgers van Nederland gedaan hadden, of verondersteld werden gedaan te hebben, veeleer vernieuwd en bevestigd, dan geschonden en verbrooken, hadden; en dat hun dit, derhalven, even min als het op zich neemen der Vertegenwoordiging en Handhaaving van de Wetten, schuldig en strafbaar kon maaken.’ Alle de Leden der Municipaliteit werden door eene Commissie uit den Ed. Mog. Raad van Brabant op het Stadhuis ontboden, alwaar zy, naar luid van 's Schryvers verhaal, niet alleen voor onschuldig en verder van allen rechterlyk vervolg vry verklaard, maar ook daarenboven bedankt werden voor de goede zorg, die zy voor de belangens der Stad en Burgery gedraagen hadden: en werd deeze Verklaaring en Justificatie, in hun byzyn, van de puye van het Stadhuis, op het plegtigste, voor ieder Lid afzonderlyk afgekondigd, en vervolgens daarvan aan ieder Lid Copie Authenticq ter hand gesteld. Met de aaneengeschakelde beschryving van het gevangen neemen en ontslaan der Burgeren de tydorde eenigzins voorbygeloopen zynde, keert de Opsteller deezer byzonderheden weder tot den dag van het binnenkomen der Hollanderen. De schets, hier opgehangen, van het voornaamste, in omtrent drie maanden tyds te Breda voorgevallen, en meestal gestaafd door oorspronglyke Bewysstukken, en niet weinig op eigen ondervinding steunende, is zodanig, dat de Schryver ten slot daar van moge betuigen: ‘Deeze schets zal stoffe genoeg bevatten en aanbieden, om een algemeen denkbeeld te kunnen vormen, zo van het gedrag van de Franschen onze Vyanden, als van de Hollanders onze Vrienden!’ |
|