Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijDe Waarheid der Schriftuurlyke Historie van den Apostel Paulus beweezen, uit eene Vergelyking der Brieven, welke zynen naam voeren, met de Handelingen der Apostelen, en met elkander: door William Paley, M.A. Aards-Deken van Carlisle. Uit het Engelsch. Te Haarlem by F. Bohn. Behalven de Voorrede, 363 bl. in gr. 8vo.Indien alle hoogschatters van het Euangelium eene onvergeldbaare verplichting hebben aan Dr. lardner, voor de aanwyzing van de overeenkomst der voorvallen en omstandigheden, in de gewyde Schriften vermeld, met de ongewyde Geschiedenis; dan is voorzeker hunne verplichting niet minder jegens den Schryver van het Werk voorhanden, voor de vergelyking, die hy hun hier aanbiedt, die van een geheel anderen aart, en volstrekt nieuw is. Het bewys, waar uit hy de echtheid der Schriftuurlyke Historie van paulus, en der XIII brieven, die zyn' naam voeren, heeft opgemaakt, is ontleend, niet alleen uit derzelver onderlinge overeenstemming, maar ook uit eene overeenstemming en eenpaarigheid, welke, in eene menigte van byzonderheden, klaarblykelyk niet konde bedoeld zyn; toonende, diensvolgens, dat de Geschiedenis en de Brieven niet door een zelfden persoon konden zyn opgesteld; dat de Opstellers der Geschiedenisse en der Brieven, over en weder, van hun schryven geene kermis gehad, en alzo de handen niet konden in één geslagen hebben, om het ééne verdichtzel het andere te doen onderschraagen; dat 'er, aldus, voldoende redenen voorhanden zyn, om geloof te slaan aan de wezenlykheid der persoonen en gebeurtenissen, aan de echtheid der brieven, | |
[pagina 49]
| |
en, gevolglyk, aan de waarheid van den Christlyken Godsdienst, met welken al het bovengemelde in onmiddelyk verband staat. - Dit plan is door den Schryver op eene alleruitmuntendste wyze uitgevoerd, en zyn Werk verraadt eene gantsch buitengewoone maate van oordeel, en van den geest van oplettendheid en waarneming, waar mede hy de gewyde Schriften beoefend heeft. - In XVI Hoofdstukken is het boek verdeeld. Het eerste bevat eene opgave van het plan, en dus eene ontvouwing van het bewys. In de dertien volgende wordt telkens de overeenstemming van één der dertien brieven van paulus met de overige, en met het verhaal in de Handelingen der Apostelen, aangeweezen. Het vyftiende handelt over de Ondertekeningen der Brieven, en het zestiende behelst een voegzaam besluit. Dit Werk is niet geschikt, om 'er eene doorloopende schets van te geven. Wy zullen ons derhalven vergenoegen moeten, met een paar proeven uit hetzelve aan onze Lezers mede te deelen, Wy kiezen daar toe, in de eerste plaats, de volgende aanmerking uit het tweede Hoofdstuk. ‘Rom. I:13. Doch ik wil niet, dat u, enz. - Wederom, Hoofdst. XV:23, 24, 25, 28. Maar nu geen plaats meer hebbende, enz. - Vergelyk met deeze plaats, Hand. XIX:21. En als deeze dingen volbragt waren, enz. - Men merke hier aan, dat onze brief behelst geschreven te zyn, in den afloop der tweede reize van den H. paulus na Griekenland; dat de aangehaalde plaats uit de Handelingen woorden behelst, die gezegd worden, door den H. paulus, te Efeze te zyn gesproken, eenigen tyd vóór dat hy de reize ondernam. Nu beweer ik, dat het onmogelyk was, dat twee van elkander onafhanklyke verdichtzels aan den H. paulus hetzelfde voornemen zouden hebben toegeschreven, voornaamelyk een voornemen, zo bepaald en byzonder als het tegenwoordige; 't welk niet blootelyk inhieldt een algemeen ontwerp om Rome te bezoeken, maar een ontwerp om Rome te bezoeken, na dat hy Macedonië en Achaie zou doorreisd, en, uit deeze gewesten, eene reize na Jerusalem volbragt hebben. De overeenkomst tusschen de Historie en den Brief is volmaakt. In de eerst aangehaalde plaats uit den Brief zien wy, dat de Apostel reeds langen tyd een voornemen had gehad om Rome te be- | |
[pagina 50]
| |
zoeken; in de aangehaalde plaats uit de Handelingen, verneemen wy, dat hy dit ontwerp hadt aangekondigd, eenen aanmerkelyken tyd, vóór dat de Brief wierdt geschreven. Uit de Historie leeren wy, dat het plan, door den H. paulus beraamd, inhieldt, zynen weg te neemen door Macedonië en Achaie; vervolgens na Jerusalem te reizen; en, wanneer hy zyn bezoek aldaar zou hebben afgeleid, te scheep te gaan na Rome. Naa dat de Brief geschreven was, hadt hy zo veel van zyn ontwerp afgedaan, dat hy Macedonië en Achaie hadt doorreisd, en zich gereed maakte tot het volvoeren van het overig gedeelte van hetzelve, door een spoedig vertrek na Jerusalem; en in dat gedeelte zyner reizen berigt hy zyne vrienden te Rome, wanneer hy de zaaken, die hem na Jerusalem riepen, zoude verrigt hebben, tot hen te zullen overkoomen. - Verder beweere ik, dat het bloot inzien der plaatzen ons zal overtuigen, dat de eene uit de andere niet wierdt naageschreven. Wanneer ik na Spanje reize, zal ik tot u koomen: want ik hoope in het doorreizen u te zien, en van u derwaarts geleid te worden - maar nu reize ik na Jerusalem, dienende de heiligen. - Als ik dan dit volbragt, en hun deeze vrugten verzegeld zal hebben, zo zal ik door ulieder Stad na Spanje afkoomen. - Dit leest men in den Brief. - Paulus nam voor in den geest, Macedonië en Achaie doorgegaan hebbende, na Jerusalem se reizen; zeggende: naa dat ik aldaar zal geweest zyn, moet ik ook Rome zien. - Zoo staat 'er in de Handelingen. Indien de plaats in den brief was overgenomen uit de Handelingen, waarom wierdt Spanje daar in gelascht? Indien de plaats in de Handelingen ware overgenomen uit den Brief, waarom wierdt Spanje weggelaaten? Indien de twee plaatzen onbekend waren aan elkander, kan niets anders dan de waarheid van derzelver overeenkomst reden geven. 't Zy wy de Historie en den Brief als even verdicht onderstellen, of de Historie als waar en den Brief verdicht, of den Brief echt te zyn en de Historie een verdichtsel; het aantreffen van deeze omstandigheid in beiden, indien de eene van de andere dezelve niet hebbe overgenomen, is, op alle deeze onderstellingen, even onoplosbaar.’ Zeer vernustig redeneert hy, in het vyftiende hoofdstuk, uit de Ondertekeningen der Brieven. Na dat hy aangemerkt hadt, dat zes van dezelven valsch of on- | |
[pagina 51]
| |
waarschynlyk zyn, dat is, dat zy door den inhoud des briefs regelregt wedersproken, of met denzelven bezwaarlyk overeen gebragt kunnen wordenGa naar voetnoot(*), zegt hy, ten aanzien van deeze Ondertekeningen in het gemeen, het volgende: ‘Ik eigene aan dezelven geenerlei gezag toe. Ik houde ze voor gissingen, zomtyds op bloote overleveringen gebouwd, doch voornamelyk op dezen of geenen tekst, zonder eene genoegzaame vergelyking van denzelven met andere gedeelten des Briefs, met onderscheidene Brieven, of met de Geschiedenis. Ondersteld zynde, derhalven, dat deeze Ondertekeningen tot ons gekomen waren, als echte gedeelten der Brieven, zo zouden, uit deeze kleine Slotverzen, meer tegenstrydigheden en zwaarigheden ontstaan zyn, dan uit het geheele boekdeel. Intusschen, indien de Brieven verdicht waren, dan zoude het geheel hebben moeten opgemaakt zyn uit dezelfde hoofdstoffen, uit welke de Ondertekeningen zyn zamengesteld, te weten, uit overlevering, gissing, en gevolgtrekking: en het zoude een stuk van onderzoek gebleven zyn, hoe 't bykwame, terwyl zo veele dwaalingen in de Slotverzen der Brieven zyn op een gepakt, dat in de overige Stukken zo veel bestaanbaarheids is in acht genomen.’ |
|