Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1795
(1795)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 45]
| |
Algemeene Vaderlandsche Letter-oefeningen.J.D. Michaëlis, nieuwe Overzetting des Ouden Testaments, met Aanmerkingen voor Ongeleerden, in het Nederduitsch overgebragt. Te Dordrecht, by A. Blussé en Zoon, en de Leeuw en Krap, 1793, 1794. Elfde Deel, XL en 199: Twaalfde Deel, 192; Dertiende Deel, 359; Veertiende Deel, X en 291; Vystiende Deel, Eerste Stuk, XVI en 342; Tweede Stuk, 304; Zestiende Deel, VIII en 313 bl. in gr. 8vo.Jan david michaëlis was de Schepper van zyn vak voor Duitschland, waar, vóór zynen tyd, de Bybelstudie, volgens het getuigenis der Duitschers zelven, eene allerëlendigste gedaante had. Zeker Schryver geeft 'er het volgend tafereel van: ‘Eenigen tyd, vóór dat het examen by het Consistorie geschieden moest, leerden de Candidaten eenige zoogenaamde dicta classica, woord voor woord, in barbaarsch Latyn overzetten. De hoogste trap van geleerdheid, waartoe zy het bragten, was, dat zy den gantschen Hebreeuwschen Codex, met de clavis van stockius naast zich, half ter loops, half naauwkeuriger, leerden doorleezen, om overal den Messias, de Drieëenheid, en de Erszonde, te vinden. De Professor linguae sanctae zelf stelde zich geen hooger doel voor, dan zyn Hebreeuwschen Bybel een paar duizendmaal, met leesglas en bril, door te leezen, om, uit denzelven, voor de oudste en eenvouwigste Spraakdialect, de kundigste Grammatica, die met mogelykheid uitgedacht kon worden, te abstraheeren, om de vervulling aan te toonen van Godspraaken, over welker zin en bedoeling ieder Uitlegger den anderen wedersprak, en welken meestal het geluk en ongeluk van eenige kleine volken, van wier geschiedenis men anders weinig wist, betroffen; en om daaruit de waarachtigheid der Godheid te bewyzen. Voor hooggeleerd eindelyk werd hy gehouden, die het tot die hoogte bragt, dat hy ook de Rabbynen las, (schoon hy ten laatsten van deze leezing meer als Rabbyn, dan als mensch, terug kwam); om, misschien, door een nueifrangibulum | |
[pagina 46]
| |
linguae hebraeae, over de volgende geslachten in Schoolen en aan Gymnasiën te heerschen, en aan dezelven een onsterslyk gedenkstuk van zynen Smaak na te laaten. De meesten konden zich niet begrypen, waarom het nodig zou zyn, dat de Professores Philologiae S. ook de overige Oostersche tongvallen zouden moeten behandelen; dewyl zy, door hun Hebreeuwsch en Chaldeeuwsch, ten hoogsten door het weinigje Syrisch, dat zommigen 'er nog by wisten, zich zelven reeds grondig genoeg geleerd voorkwamen. Maar dat de heilige taal met de tenten Kedars, en de spraake der Ismaësiten, gemeenschap hebben zou, was een zoort van kettery: en men las den Coran slechts, om hem, met hulp van maraccius, of noch ligter daar door, dat men hem niet verstond, als het werk van den afschuwlyksten valschen Propheet af te schilderen. Het ontbrak niet volkomen aan eenige enkele proeven van een' beteren aart; van het nut der Oostersche taalen voor de Geschiedenis had men eenige voorbeelden voor zich, en van de verwantschap der Dialecten onder elkanderen begon men hier en daar iets te zien. Maar het gantsche vak der Hebreeuwsche Taalkunde werd veel te geïsoleerd behandeld, en naar het al te bepaalde oogmerk, om aan de Godgeleerdheid van dien tyd ten dienste te staan. De geleerdsten zelven verstonden het Hebreeuwsch niet eens met eenige zekerheid, dewyl men de algemeene grondstellingen der Spraak-onderzoekers daarop nog niet wist toe te passen; en de Theologie, zelfs op de woordelyke verklaaringen, nog altyd den grootsten invloed had.’ Onder deze omstandigheden kwam j.d. michaëlis in den kring der Bybel-verklaarers en Oostersche Taal-kundigen. Hy was, op zyne reize door Holland, met albert schultens bekend geworden, hy las de Schriften van dezen grooten Man vlytig door, en, zonder de grondstellingen, die hy daarin vond, te kennen, had hy nimmer zyne Overweging der middelen, waarvan men zich bedient, om de Hebreeuwsche taal wel te verstaan, een boekje, dat den grondslag eener betere leerwyze in Duitschland lagGa naar voetnoot(*), kunnen schryven. Hoe hy nu van dien tyd af zich zelven gevormd hebbe, wat hy geworden zy, hoe door hem, en door zyne leerlingen, zyn | |
[pagina 47]
| |
vak eene gantsch andere, veel liberaler, en echter tevens veel geleerder, gedaante aangenomen hebbe, maar vooral, welke nuttigheden hieruit voor het algemeen ontstaan zyn, dit alles kunnen wy hier niet ontwikkelen. Zy, die de Schriften van michaëlis kennen, weeten het; en anderen kunnen van zyne letterkundige verdiensten een schoon en vereerend tafereel vinden in de Stukken door eichhorn en schulz daar over uitgegevenGa naar voetnoot(*). Zyne Vertaaling van het O.T. vooral zal van die verdiensten een blyvend bewys opleveren, hoe zeer ook dezelve nog naderhand, in zyne eigene laatere schriften, hier en daar veranderingen en verbeteringen ontvangen heeft, en door het licht, het welk anderen over verscheiden plaatzen verspreid, hebben, aanmerkelyk verbeterd kan worden. Hy heeft toch niet alleen het eerst aan zyn Vaderland het geschenk gedaan van eene Vertaaling, op waare taal- oordeelen uitlegkundige gronden gebouwd, maar ook op een zeer groot aantal plaatzen verbeteringen en ophelderingen aangebragt, die altyd haare waarde behouden en goedkeuring verdienen zullen. En, daar deze Vertaaling bepaald ten gebruike van Ongeleerden geschikt was, bewees men ook aan onze Natie eenen dienst, met dezelve in het Nederduitsch over te brengen; schoon het waar is, dat de voortzetting van dezen arbeid minder belangryk voor ons geworden is, zederd wy van hamelsveld eene Bybel-vertaaling, met aanmerkingen voor Ongeleerden, ontvangen hebben. Wy hebben, reeds by de afgifte van het tiende Deel, berigt gegeven van de verandering, in het plan van de uitgave dezer Vertaaling gemaakt, zederd perponcher zich van dezen arbeid ontslagen heeftGa naar voetnoot(†). De Deelen, aan het hoofd dezer aankondiging gemeld, zyn op denzelfden voet behandeld, als het tiende. Zy behelzen de | |
[pagina 48]
| |
Overzetting van, en Aanmerkingen op, de boeken der Koningen, en der Chronieken, Ezra, Nehemia, Esther, de Psalmen, de Spreuken, en de Prediker van Salomon. Voor het elfde, veertiende, vyftiende, en zestiende Deel, zyn Voorredens geplaatst, behelzende algemeene aanmerkingen over de boeken, die daarin behandeld worden. - By deze korte aankondiging zullen wy het thans laaten, terwyl wy, by de beoordeeling der volgende Deelen van hamelsveld's Overzetting, telkens gelegenheid nemen zullen, om ook uit die van michaëlis proeven aan onze Lezers mede te deelen. |
|