dre, op het geen men de Leere der Sacramenten noemt, met reden te kunnen worden toegepast. Dit bewoog zyn Eerw. eerst tot het uitspreeken, en vervolgens tot de uitgave, deezer twee Leerredenen, tot het laatste, op aanzoek van zommigen, te gereeder overgehaald, ‘om dat ik (schryft zyn Eerw. in de Opdragt) geduurende den loop myner bediening duidelyk bespeurd heb, hoe veel onkunde in de Leer der Bondzegelen, byzonder ook omtrent 't Formulier van den Kinderdoop, by de meeste menschen plaats heeft, 't geen te meer te beklagen is, daar 't Bondzegel des Doops meermalen bediend wordt in onze Kerk dan 't H. Avondmaal; en schoon 't Formulier dan altoos wordt voorgelezen, wordt 'er weinig of niet door veele Hoorders op gelet, althans de inhoud van 't zelve van zeer weinige begrepen, zelfs van Ouders, die hunne Kinderen ten Doop aanbieden; van daar, dat men veelal zyne Kinderen laat doopen uit gewoonte, of om dat 't eene order der Kerke is.’
De manier van behandelinge, welke de Eerw. van emdre heeft verkoozen, dunkt ons zeer gepast om de gehekelde onkunde te weeren. Even als in de Verklaaring van eenigen uitvoerigen Schriftuurtext, worden hier de Formulieren van Doop en Avondmaal stukswyze overwogen, derzelver waare meening ontvouwd, en de stelling, in dezelve begreepen, nader beweezen en aangedrongen. Ieder Leerrede wordt met eene ernstige en gemoedelyke Toepassing beslooten. De Eerw. van emdre spreekt aldaar als iemand, die het weezen van den Godsdienst stelt in de beoefening van vroomheid des gemoeds en van werkdaadige Godzaligheid. ‘Stelt geen grond van zaligheid (dus schryft hy) in eene bloote kennis aangaande de Leer der behoudenis, noch steunt nimmer op uwen uitwendigen Doop: want niet de Leer des Doops maakt ons zalig, maar de hartlyke omhelzing dier Leer; niet de schenking van jesus door 't woord des Euangeliums, maar 't gelovig aanneemen van dat geschenk.’ Vooral leezenswaardig, en nuttig voor veelen, is de Toepassing agter de tweede Leerrede, als waarin de verpligting tot het houden van het H. Avondmaal aangetoond wordt, met aanwyzing van de ongegrondheid van zommige gemoedszwaarigheden; als mede de rechte wyze van het gebruik dier Instellinge, en hoe dezelve eenen Christen moet opleiden tot de betragting van, en de versterking in, deugd en godzaligheid.