Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 269]
| |
Mengelwerk, tot fraaye letteren, konsten en weetenschappen, betrekkelyk.De algemeene gehoorzaamheid aan de wetten van Christus, noodig ter zaligheid.
| |
Tweede redenvoering.Ik heb, zo ik hoop, voldoende beweezen, dat de gegeevene Uitlegging der Woorden van Apostel jacobus, in myne voorgaande RedenvoeringGa naar voetnoot(*), niet willekeurig of eene enkele gissing is; maar ontstaat uit den zamenhang, en de gelegenheid, by welke zy geschreeven zyn, en zamenstemt met het geheele beloop van 's Apostels bewys, als mede met het byzonder voorwerp, 't welk hy op 't ooge hadt. Dezelve geeft geen grooter verzagting aan 's Apostels uitdrukking, dan de byzondere kragt en klem der Schriftuur-taal, en de beknopte uiting van spreukswyze grondstellingen, volstrekt vereischen - geen grooter dan gewettigd wordt door de gezondste regelen der Oordeelkunde, en de handelwyze der gemaatigdste Schriftuurverklaarders, in veele dergelyke gevallen. Ten zelfden tyde schynt die Uitlegging ontheeven van alle de tegenwerpingen doorgaans tegen deezen Text ingebragt, - zy laat geen plaats over om denzelven te bezwaaren met hooggaande en niets onderscheidende gestrengheid; en de Leering, daarin voorgesteld, wordt onderschraagd door het geheel beloop der Heilige Bladeren. Ieder, die de minste bedreevenheid in de Heilige Schristen bezit, moet weeten, dat de Belooningen der Christenheid daar in alleen den zodaaigen worden toegezegd, | |
[pagina 270]
| |
die, naar hun beste vermogen, tragten eerlyk te wandelen, gode te behaagen, en daarin meer overvloedig te wordenGa naar voetnoot(*); en dat de Straffen, daar in bedreigd, uitgesprooken worden tegen elke hebbelyke zonde, van welk eene soort ook, zonder eenige uitzondering, ten voordeele der zodanigen, die in één punt alleen overtreeden, en alle de overige waarneemen. En, gelyk dit de algemeene taal der Schriftuure is, zo stemt dezelve ten vollen overeen, met elk beginzel van Rede, Regtvaardigheid en Billykheid. Ten aanziene van toekomende Belooningen zal de zaak geen twyfel altoos overlaaten. Het Eeuwig Leeven de vrye Gaave van god zynde, mag hy zeker 't zelve schenken op zodanige Voorwaarden als het hem behaagt voor te schryven. De Voorwaarden zyn: Geloof in christus, en Gehoorzaamheid aan alle zyne Wetten. Wie, derhalven, zich niet overeenkomstig gedraagt met de vastgestelde Voorwaarden, kan geen eisch hebben op het Gunstbetoon daaraan volstrekt verbonden. Schoon de Overtreeder van één Gebod mogelyk zo verre gaat, dat hy zich vleije, dat hy niet gestraft zal worden wegens zyne overtreeding, kan hy nogthans zeker niet verwagten, dat hy 'er voor beloond zal worden. Het zou, in de daad, vreemd weezen, indien allen, die enkel één geliefkoosde zonde hadden, in den Gelukstaat hier naamaals werden toegelaaten; want, daar onderscheidene Menschen, door hunne verschillende neigingen, geleid worden, om in onderscheidene opzigten te overtreeden, zou hiervan het gevolg weezen, dat Zondaars van allerlei benaamingen den weg ten Hemel vonden. En dus, dat wy, in stede van daar te ontmoeten, naar de ons ingeboezemde verwagting, de Geesten der volmaakte RegtvaardigenGa naar voetnoot(†) en eene uitmuntende vergadering van Heiligen en Engelen, ons zouden omringd vinden in de wooningen der Zaligen zelve, met zulk een soort van gezelschap, als wy ons zouden schaamen op Aarde gezien te worden. Niets, derhalven, kan onlochenbaar redelyker en regtmaatiger weezen, dan dat de Hebbelyke Overtreeder van één Godlyk Gebod zou uitgeslooten zyn van de toekomende Gelukzaligheid. Nogthans zal men het misschien | |
[pagina 271]
| |
hard vinden, dat hy zal veroordeeld worden tot de elenden der toekomende Wereld. Naauwlyks is 'er eenig ding, 't welk wy denken zo redelyk en zo natuurlyk te weezen, als dat een aantal van goede hoedanigheden voldoen zal voor ééne kwaade hebbelykheid, en ons ten minsten voor Straffe beveiligen, indien niet tot Belooning geregtigen. Waarom, nogthans, zouden wy dit verwagten van de Euangelische Bedeeling, daar wy in den gewoonen loop van gods Voorzienigheid het tegendeel ontwaaren? Hoe dikwyls zien wy, in de zaaken deezer Wereld, niet alleen, dat één hebbelyke zonde, maar dat één enkele verkeerde daad, ondanks duizend uitsteekende hoedanigheden, het verval van Middelen, het gemis van een goeden Naam, en het derven van allen aardsch Genoegen, met zich sleept? Het geval is het zelfde in de Huishouding der Natuure en de Kunst-Inrigtingen der Burgerlyke Maatschappye. De gezondheid des Menschlyken Lichaams ontstaat uit de volkomene welgesteldheid van alle deelen. Het minste lid ongesteld zynde, lydt het geheel, en elk lid met hetzelve. - In het staatkundig lichaam is eene volkomene gehoorzaamheid aan de Wetten die alleen regt geeft tot bescherming van den Staat, en één enkel Misdryf maakt ons, niettegenstaande alle andere gedaane diensten, aan straffe onderhevig. - Voegt hier by, dat, in alle verbonden en overeenkomsten, welke wy de een met den ander aangaan, onze tydelyke zaaken betreffende, de verbreeking van ééne weezenlyke voorwaarde de verbintenis verbreekt, en ons berooft van alle de voordeelen, welke wy daar uit verhoopten. Het regt nu, 't welk wy hebben op eene Eeuwige Gelukzaligheid hier naamaals, steunt op den zwakken grond onzer eigene onvolkomene verdiensten alleen niet: want wy zyn allen onnutte dienstknegtenGa naar voetnoot(*); maar op den vasten grondzuil van dat kragtig Verbond, 't welk gemaakt is tusschen god en ons, door de Bemiddeling onzes Verlossers, en 't geen hy verzegelde met zyn eigen bloed aan het Kruis gestort. Alle de Voorschriften van het Euangelie zyn zo veele Voorwaarden van dat Verbond, welke wy beloofd hebben, en welke wy gehouden zyn, na te komen. Indien wy, derhalven, moedwillig en hebbelyk één deezer Voorwaarden schenden, schoon wy stipt alle de overige vervullen, schenden wy het Ver- | |
[pagina 272]
| |
bond, en verbeuren ons Verbonds-regt (het éénig regt 't welk wy hebben) tot de vergiffenis onzer zonden, en stellen ons, gevolglyk, weder bloot voor de straffe den Zondaar gedreigd. Waar kan dan de grond weezen om te klaagen over gestrengheid ten deezen aanziene? Welk voorwendzel kunnen wy hebben om te morren over onzen Regter, als hy dezelfde maatregels van Regtvaardigheid volgt in de andere Wereld, welke hy, in den algemeenen loop zyner Voorzienigheid in deeze, ons grond geeft te verwagten; wanneer hy ons, in eenen toekomenden Staat met geen grooter gestrengheid behandelt dan wy, in onze grootste belangen, billyk en voorzigtig oordeelen omtrent elkander uit te oefenen? Maar zal god ons dan niet in genade oordeelen? Zal hy geen medelyden hebben met onze menschlyke zwakheid? Zal hy stipt zyn in op te merken, en te straffen, alles wat kwalyk bedreeven is, ondanks de naauwlettenheid, welke wy, in alle andere opzigten, omtrent ons gedrag betoonen? Dat god ons in genade zal oordeelen lydt geen twyfel. Wat, helaas! zou 'er van den besten onzer worden, deedt hy zulks niet? Doch dat hy zal gehengen dat zyne Genade zyne Regtvaardigheid vernietige, door toe te staan, dat één zyner Wetten strafloos geschonden worde, is iets, 't welk geen redelyk mensch, met mogelykheid, kan veronderstellen. Wy behoeven niet zeer bedugt te zyn, dat 'er geen plaats voor Genadebetoon zal overblyven. Naa dat wy alles gedaan hebben wat wy kunnen, naa dat wy de geheele Wet onderhielden, zonder uitzondering, met al de voorzorg en stiptheid ons mogelyk, zal 'er nog genoeg voor god, om te vergeeven, overblyven, en de volmaaktste onzer zal noodig hebben, dat hy zyne Genade aan ons betoone. In ons onderhouden van elke Wet zullen zich ontelbaare gebreken en dwaalingen opdoen, die de eigenaartige voorwerpen zyn van Godlyk mededoogen. Deeze heeft god beloofd te zullen vergeeven, op onze waare boetvaardigheid, en door de verdiensten van christus jesus; en van deeze zal een zo groot aantal weezen, dat het geheel noodloos en hoogst gevaarlyk is, die rekening te vergrooten door de byvoeging van moedwillige overtreedingen. Indien onze beste deugden, met alle derzelver eigene onvolmaaktheden, aanneemenswaardigheid kunnen verkrygen door de | |
[pagina 273]
| |
tusschenkomst onzes Verlossers, doen zy volkomen zo veel als wy reden hebben om van dezelve te verwagten. Zy hebben geen overtollige verdiensten van zich zelven, en kunnen dus niets overhebben ten anderen gebruike, om tot een dekzel te dienen van eenige geliefde zonde. Het geheel komt, derhalven, hier op neder, dat de eenige zekere grond om ten Hemel ingang te verwerven, en van zekerheid tegen toekomende Straffen, bestaat in eene niets uitzonderende (maar al te dikwyls, god weet het, onvolkomene) gehoorzaamheid aan elk Gebod van het Euangelie! 'Er is, in de daad, altoos één, welks onderhouden ons zwaarder voorkomt dan dat der overige, en 't welk wy, te dier oorzaake, zeer verlangen in 't geheel niet te onderhouden. Maar, indien wy, in waaren ernst, bedagt zyn op ons eeuwig Welweezen, is onze Gehoorzaamheid in dit punt ook, hoe moeilyk het ons valle, onvermydelyk noodig. Het is dat Kruis, 't welk ons bevolen wordt op te neemen, wanneer ons bevolen wordt christus te volgen. Het is het juk, 't welk hy op ons ligt, de last, dien hy ons afvordert, te draagen. Dit af te wyzen is op éénmaal de Voorwaarden onzer Zaligheid te verwerpen, en alle eischen op Godlyk gunstbetoon te verbeuren. Het is van geene beduidenis de stiptheid onzer onderhoudinge in andere gevallen aan te dringen. Onze goede daaden kunnen op geene andere wyze aanneemenswaardig zyn by god, dan in zo verre zy voortvloeijen uit een beginzel van Liefde tot Hem, en gehoorzaamheid aan zyne Wetten, ons geopenbaard in het Euangelie van zynen gezegenden Zoon. Maar, indien wy bestendig deeze Wetten overtreeden in éénig punt, is het onmogelyk dat onze onderhouding der overige ontstaa uit eenigen Godsdienstigen beweeggrond. Indien zulk een beweeggrond op ons invloed hadt in eenige punten, het zou op ons kragt oefenen in alle opzigten, en ons nimmer vergunnen te volharden in eene regtstreeksche wederstreeving van den god, dien wy beminnen, zelfs in de geringste byzonderheid. De liefde tot onszelven, de zugt tot magt, tot lof, tot vermaak, tot winst, moge ons in veele gevallen ter Deugd leiden, en het zal blyken, dat wy geen waar, diger gids volgden, indien, wanneer zy ons ter Ondeugd vervoeren, wy ze zonder wederzin gehoorzaamen, en zo | |
[pagina 274]
| |
gereed zyn om eenige van gods Wetten op derzelver inboezeming te breeken als om ze te onderhouden. Laaten wy deeze zaak op onszelven t'huis brengen. Laaten wy oordeelen volgens onze eigene gevoelens en aandoeningen by dergelyke gelegenheden. Zouden wy hem voor onzen opregten Vriend houden, die, als het zamenstemde met zyne natuurlyke neigingen, als het zyn trots streelde, zyn eerzugt voedde, of zyn belang bevorderde, zich zeer gereed betoonde om ons alle tekenen van agting en goedwilligheid te betoonen; maar die, wanneer het aanliep tegen een deezer oogmerken, ons schandelyk liet zitten, schoon wy zyne hulpe hoogst behoefden? - Of zouden wy denken dat die Dienstknegt zyn loon en onze gunst verdiende, die, schoon hy, in andere opzigten, zyn post wel waarnam, nogthans in eenig weezenlyk deel van zyn pligt, wanneer zyn dienst ons allermeest zou te stade komen en alleraangenaamst weezen, rechtdraads strydig handelde met onze uitdruklyke bevelen? Zouden wy den een geen trouwloos Vriend, den ander geen onwaardigen Dienstknegt, noemen? en ze beide verzaaken met de verontwaardiging en veragting, welke zy verdienden? En hoe kunnen wy ons dan verbeelden dat god zulk eenen dienst van onze hand zal aanneemen, als de minste onzer eene belediging hem aangedaan zou agten? Hoe kunnen wy ons diets maaken, dat hy te vrede zal weezen met het overschot onzer driften, dat hy zich voldaan zal houden met de waarneeming dier Wetten, tot welker overtreeding wy misschien geen de minste neiging of verzoeking hebben; en onze ongehoorzaamheid over 't hoofd zien, in dat éénig punt, waarin wy de opregtheid onzer verknogtheid aan hem kunnen toonen, waarin onze Driften en onze Belangen met onzen Pligt stryden, en ons kragtig aandryven om tegen onzen Maaker wederspannig te worden? Dat, derhalven, een ieder, die den naam van christus noemt, asstaa van alie ongeregtigheidGa naar voetnoot(*); dat hy zyne eigene byzondere verkeerdheid verlaate; dat hy een voorneemen opvatte om een scheidbrief te geeven aan die troetelzonde, welke, zo lang in zynen boezem gekoesterd, hem voor altoos haatlyk moest maaken in het oog van god, en hem zo kragtdaadig uitsluiten van Beloo- | |
[pagina 275]
| |
ning, en blootstellen aan eene zekere maate van Straffe, als of hy in alle punten, in stede van één, overtreeden hadt. Dit is de waare en zuivere Leer der Heilige Schrift. De Leer der Wereld, ik weet het, is van eenen geheel anderen aart, en wy hebben Stelzels van Zedeleere, en Plans van Opvoeding, ontvangen, van een veel inschiklyker, gemaklyker en toegeevender, aartGa naar voetnoot(*). Het weezen van dezelve is begreepen in weinig woorden: ‘te vleijen die wy veragten; te streelen die wy haaten; verbintenissen aan te gaan zonder vriendschap; betuigingen, zonder meening, te doen; een goed gelaad te vertoonen zonder goeddaadigheid te bewyzen; fraai voor te komen zonder zeden; den schyn te bewaaren, en het weezen der zaake of te offeren.’ Deeze zyn de Grondregels, welke thans het Menschdom moeten verlichten en verbeteren; en, daar zy te voorschyn treeden aangepreezen door alle de voordeelen, die vernuft, zwier en fraaiheid van opstel, daar aan kunnen byzetten, is 'er maar al te veel gronds om te vreezen, dat een groot gedeelte van het opkomend Geslacht deeze Godspraaken met een ingewikkeld Geloove zal aanneemen, derzelver gezag als volstrekt en alles afdoenend beschouwen in eenige van de weezenlykste deelen des zedelyken gedrags. In de daad, de gesteltenis der tyden scheen niet te roepen om eenige nieuwe aanspooringen tot ongebondenheid. Maar wat anders kan men verwagten, wanneer, gelyk de Propheet klaagt, de Menschen den springader des leevenden waters vergeeten, en zich zelven bakken uithouwen, gebrookene bakken, die geen water houdenGa naar voetnoot(†); wanneer zy den eenvoudigen weg van Zedelyke Regtheid, welken de Openbaaring hun aanwyst, verlaaten, en omzwerven op ter zyde afloopende kronkelpaden, en een bedrieglyk eigenwillig Stelzel vormen, in 't welk ieder ding juist geschikt is naar hunne eigene zielsgesteltenisse, waarin ondeugden hervormd worden in deugden, en deugden in | |
[pagina 276]
| |
ondeugden verkeerd, naar dat zulks strookt met hun smaak, en de omstandigheden waarin zy verkeeren. Kan 'er, met mogelykheid, een overtuigender bewys bygebragt worden van het volstrekte onvermogen der Menschlyke Wysheid, zelfs in haaren gevorderdsten en verhevensten staat, om het Bestuur van ons Zedelyk Gedrag op zich te neemen, en de dringende noodzaaklykheid des Lichts van boven, om onze gangen te bestuuren, zelfs in een tyd, welken wy eene Verlichte Eeuw gelieven te noemen? - Kan eenige zaak klaarder aantoonen de oneindige verpligtingen, welke wy hebben aan de Christlyke Leere, daar deeze die gewigtige zaak uit de handen der Menschen genomen, en in de handen van god gegeeven heeft; daar deeze ons ééne rechte en nergens afwykende regelmaat van gedrag voorschryft; ons, onder bedreiging van de zwaarste straffen, verbiedende, ter rechter of ter slinker hand af te wyken? Wie ziet, derhalven, de wysheid, de redelykheid en de nutheid, niet van de Leer des Apostels, dat, zo wie de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die schuldig geworden is aan alle? Wie ontdekt niet, dat een tittel van de waare meening deezer betuiging af te wyken het zelfde is als een deur open te zetten ter inlaating van alle mogelyk bedenkbaare snoodheid? Wanneer wy eenmaal beginnen in twyfel te trekken de noodzaaklykheid van algemeene heiligheid des leevens; wanneer wy eenmaal beginnen Wetten voor onszelven te maaken, en stoutlyk te bepaalen, dat deeze Deugd hard, een ander onvolbrengbaar is, dat men die Ondeugd voor een verschoonlyk zwak, en geene voor een noodzaaklyke behoefte, te houden hebbe, valt het gereed te begrypen, dat 'er welhaast een einde moet weezen aan allen onderscheid tusschen regt en onregt. Indien de eene mensch, by voorbeeld, denkt, dat Overspel en Geveinsdheid, in zekere omstandigheden, en by zekere gelegenheden, mogen toegestaan worden, waarom zal dan een ander dezelfde toegeeflykheid niet vorderen voor Toorn, Trotsheid, Staatszugt, of Wraak, en deeze ook op de lyst van geoorlofde Ondeugden aanschryven? Daar is, waarlyk, naauwlyks eene misdaad in de natuur der dingen te verzinnen, die, naar deezen regel, hier of daar geen voorspraak of verdeediger heeft. Wanneer dus ieder Mensch, in stede van de hem byzonder eigene boosheid af te leggen, eene ontheffing bekomt | |
[pagina 277]
| |
van elke wederhouding, welke hy lastig rekent, zullen de Pligten van den Godsdienst, een voor een, uit het Euangelie geligt worden, tot 'er geen enkele Deugd overblyve, welke men niet kan ontwyken, als wy zulks voor ons gepast oordeelen. Dit voorbeeld, derhalven, kan, onder duizend andere, dienen, om ons te overtuigen, hoe gevaarlyk het zou weezen, de minste ruimte toe te staan in de voorwaarden en de maate van Gehoorzaamheid; en hoe noodzaaklyk het is voor de zodanigen, die geroepen zyn om de Euangelie Waarheid zuiver te bewaaren, daar voor te waaken met een nimmer sluimerend oog, en, om geene oorzaak, welke ook, den verheeven toon der Euangelische Zedekunde te verlaagen, om deeze een zagter taal te doen spreeken, en te schikken naar de verbeeldingvolle begrippen en bedorvene Geweetensleer der Wereldlyke Wysheid. De Menschen mogen, ongetwyfeld, handelen naar welk een regel het hun behaage; maar de regel naar welken zy zullen geoordeeld worden, is die van het Euangelie; en alles wat wy kunnen doen is, dien regel hun duidelyk en volkomen voor te stellen, en, met luider stemme, te waarschuwen voor het gevaar van eenigen anderen gids te volgen. - Zy mogen zich verbeelden, indien het hun behaage, dat verlichte en groote Zielen ver verheeven zyn boven Bepaalingen, waaraan het Gemeen zich onderwerpt; dat zulks wat Ondeugd is by Menschen van een laagen lang, wanneer hetzelve by Lieden van hooger rang komt, de snoodheid aflegt, en tot Deugd verheeven wordt; dat Geveinsdheid, schoon een valsche munt, eene noodzaaklyke isGa naar voetnoot(*); en dat de grootste ongeregeldheden, wanneer zy iets kunnen toebrengen om onze Zeden te verfraaijen, geene Ondeugden van het Hart zyn, maar kleine Zwakheden der Jeugd, die zeker hier verschooning en hier naamaals strafloosheid zullen vinden. - Indien Menschen van Verstand verkiezen zich zelven met zulke verbeeldingen, als deeze, te streelen; en, indien anderen het voorzigtig oordeelen hun liever voor Leidslieden op 's leevenspad te neemen dan god, zy moeten het doen, maar ook hun eigen gevaar loopen. | |
[pagina 278]
| |
Maar zy, die eisch maaken op het bezit van beginzels, of van Godsdienst, zullen wél doen met te bedenken, dat Hy, die alleen regt heeft om ons Gedrag te regelen, en die alleen ons kan onderrigten, op welke voorwaarden hy ons voor eeuwig zal aanneemen of afwyzen, ons een geheel ander rigtsnoer des gedrags gegeeven hebbe. Hy vordert van ons niet enkel den Schyn, maar het Weezen; niet de Gedaante, maar de Kragt, der Godzaligheid. Hy schryft denzelfden leefregel voor aan den grooten en geringen, aan den ryken en den armen. Hy ziet de Persoonen niet aan: en, indien hy eenig Mensch Verlof gegeeven heeft om te zondigen, dat men dit Verlof te voorschyn brenge! Hy beveelt ons niet eener bedorvene Wereld gelykvormig te worden; niet te vleijen en te veinzen, om allen te behaagen en te bedriegen; maar in eenvoudigheid en opregtheid des harten in de Wereld te verkeerenGa naar voetnoot(*). - 't Geen eenigen met den naam van verschoonlyke Zwakheden bestempelen, noemt Hy Ondeugden van het Hart, en verklaart ons, met uitdruklyke woorden, dat zy den Mensch verontreinigenGa naar voetnoot(†). En, om alle hoope op toegeeflykheid wegens eenige geliefde Zonde af te snyden, zelfs dan, wanneer dezelve omringd is met het schynzel van veele andere Deugden, luidt de Verklaaring, dat, zo wie de geheele Wet zal houden, en in één struikelen, die schuldig zal weezen aan alle. |
|