Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijHermanni arntzenii, J.U.D. Gymnasii Goudani Prorectore, Epistola Critica de quibusdam Pindari Thebani locis, ad virum clarissimum Joannem Ruardi, J.U.D. In Academia Groningana Eloq. Ling. Gr. & Lat. & Antiq. Gr. Professorem Ordinarium. Trajecti ad Rhenum, apud B. Wild & J. Altheer, MDCCXCIII, 99 pp. 8vo. m.f.Onder de menigvuldige Romeinsche Dichters, die de Gedichten van homerus vertaald, nagevolgd, of verkort hebben, munt vooral uit de Schryver van het kort begrip der Ilias, dat thans doorgaans op den naam van pindarus den ThebanerGa naar voetnoot(*) pleegt aangehaald te worden. De meest bevoegde RegtersGa naar voetnoot(†) hebben aan den maaker van dit Dichtstuk den lof gegeven, dat hy veel vernuft en oordeel toont te bezitten; dat hy van de gebreken der laatere Romeinsche Dichters, gezwollenheid en puntige gekunsteldheid, vry is; dat zyne taal, hoewel niet geheel zonder gebreken, echter meestal zuiver en cierlyk mag genaamd worden; en dat hy een niet ongelukkig | |
[pagina 599]
| |
navolger is van vroegere Dichters. Hy verdiende dierhalven de achteloosheid niet, met welke hy meer dan anderhalve eeuw door de Geleerden is behandeld geworden; en men is veel dank verschuldigd aan die geenen, welken, in onzen leestyd, hunne vlyt en vermogens ter zuivering van den bedorvenen tekst van dit boekje, en ter opheldering van hetzelve, aangewend hebben. Voornaamelyk is het zederd eenige jaaren vlytig bearbeid geworden door onze Landgenooten, p. bondam, jo. schrader, a. van dorp, jo. van der dussen, en a. de rooy De geleerde higt zou 'er eene nieuwe uitgaaf van bezorgd hebben, indien zyn te vroege dood dit voornemen niet vernietigd hadGa naar voetnoot(*). Doch het geen deze niet heest kunnen doen, zal, zoo wy hopen, binnen kort volvoerd worden door den beroemden van kooten, wiens uitgave, gelyk wy vernemen, genoegzaam geheel afgedrukt ligt De beste uitgave, die wy 'er tot dus verre van hebben, is die van wernsdorfGa naar voetnoot(†), wiens aanmerkingen tot herstelling der waare lezing, opheldering van moeilyke plaatzen, en aanwyzing van de navolgingen van andere Dichters, zeer veel hebben bygedragen, en die 'er, by wyze van Voorrede, eene uitmuntende Verhandeling voor heeft geplaatst, over den maaker van dit Dichtstuk; over de verschillende uitgaven van hetzelve, en den arbeid door onderscheiden geleerden daar aan besteed; over de redenen, waarom men het op naam van pindarus gesteid heeft; over de Latynsche overzetting van homerus, waar van zich de Dichter, by de vervaardiging van hetzelve, schynt bediend te hebben; over andere Latynsche Dichters, die homerus vertaald, nagevolgd, of verkort, of met hem dezelfde gebeurtenissen bezongen hebben, en over hunne fragmenten, enz. - Wy rekenden het voor zommige onzer Lezers niet ondienstig, dit algemeener verslag vooraf te zenden; laat ons nu van den arbeid spreken, door den Heer arntzenius aan dit Dichtstuk besteed. Hy heeft zich, ter verbetering van zynen Schryver, van drie hulpmiddelen bediend; 1. van een handschrift, dat hy zelf schynt te bezitten, maar waar van hy volstrekt geen verder narigt geeft; 2. van de aantekeningen van eenen ongenoemden Geleerden, van welken hy ook niets naders mededeelt, zoo dat wy niet weeten hoe dezelven in zyne handen gekomen zyn, en 3 van een gedeelte der afgedrukte bladen der nieuwe uitgave van onzen Dichter, die wy van den Heer van kooten verwachten. Deze bladen zegt hy, dat hem door de vriendelykheid van den Heer nodell ten gebruike gegeven zyn; maar hy meldt 'er niet by, of dit met medeweeten van den Heer van kooten geschied zy, veel min, of deze hem de vryheid | |
[pagina 600]
| |
verleend hebbe, om een openlyk gebruik van dezelven te maaken, vóór dat zyne uitgave geheel afgedrukt en in het licht verscheenen was. Wy willen echter hopen, dat de Heet arntzenius hier toe verlof zal gehad hebben, dewyl wy hem anders van onbescheidenheid niet vry zouden kunnen pleiten. Het bevreemdt ons voorts, dat wy, in dezen geheelen brief, niet éénmaal melding vinden van de uitgave van wernsdorf, waarvan wy zoo even spraken. Heeft arntzenius dezelve niet gebruikt?.. Dit kunnen wy byna niet denken, daar het toch zeer onachtzaam of onvoorzichtig wezen zou, zich aan de verbetering van eenen Schryver te begeven, zonder de laatste, zeer bekende en ligt verkrygbaare, uitgave van denzelven, door een zeer beroemd man bezorgd, te raadpleegen. En, heeft hy ze gebruikt, waarom dan toch, in het jaar 1793, op verscheiden plaatzen, nog verbeteringen, als nieuw, voorgesteld, die wernsdorf, reeds in 1785, in den tekst had laaten drukkenGa naar voetnoot(*): en waaröm dan eenige algemeene aanmerkingen over den Latynschen Dichter, (b.v. dat hy doorgaands virgilios en ovidius navolgt; dat hy zomtyds zelfs homerus verlaat, om virgilius te volgen) die wernsdorf reeds zeer goed voorgesteld en bewezen had, nog zoo uitvoerig herhaald? Over het geheel moeten wy zeggen, dat dit boekje maar zeer weinige bladzyden beslaan zou, indien de Schryver alleen zyne eigene, en alleen nieuwe, aanmerkingen medegedeeld, en in loci communes minder uitgeweid had. Voor het beste van het boekje moet men misschien houden de aanmerkingen op eenige plaatzen van zommige andere Latynsche Schryvers, die de Schryver hier en daar in het voorbygaan behandelt, als ovidius, lucius ampelius, priscianus, enz. Echter zyn ook deze aanmerkingen niet alle nieuw. By voorbeeld, a Coecilio, voor a Coeci filio, by lucius ampelius, cap. XVI, was reeds door perizonius verbeterd. - In de plaats van priscianus Periëg. vs. 666, welke de Heer arntzenius verbetert, p. 52, schynt de fout niet aan den afschryver, maar aan priscianus zelven, te liggen. Op bl. 15, 16, lezen wy: ‘Vi sua non carent, & ad exprimendum το παϑος utique accommodata Chryseidis illa, quibus, rapta Briseide, Apollinis auxilium, vel mortem sibi implorat: Quid coluisse juvat (mihi) tua Numina, Delphice, prodest, &c. ‘Van waar die misstelling, Chryseidis voor Chrysis, en Briseide voor Chryseide, oorspronglyk zy, kunnen wy niet zeggen. Voor een gewoonen Letterzetter is zy te geleerd, en voor den Schryver te lomp. |
|