Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrieven aan Emma over de Philosophie van Kant, uit het Hoogduitsch van J.L. Ewald. Te Utrecht by W. van Yzerworst, 1793. 100 bl. in gr. 8vo.In de Wysbegeerte onzer dagen heeft die des Koningsbergschen Wysgeers kant, als 't ware, een Epoque gemaakt. Althans hy wykt van alle andere Wysgeeren af, en heeft al de kragt van zynen geest ingespannen, om alle de Leerstelzels zo der Wysgeeren van vroegeren als van laateren tyde om verre te werpen. Een bedryf, 't welk niet kon missen de hevigste twisten onder de Wysgeeren, bovenal de Duitsche, te verwekken. Aan Vyanden en Tegenstanders ontbrak het hem niet; dan groot was ook het getal zyner Vrienden en Voorstanderen, die hem wyd en verre den voorrang boven alle Wysgeeren afstonden; één deezer, de Jenasche Wysgeer reynhold, noemde hem een Man, die alle Stelzels der verstandigste en voortreflykste Wysgeeren vergruisd heeft, of den alles zermalmenden kant, om zyne eigene woorden te bezigen. Wie moest niet versteld staan, als hy las: ‘Onmoge- | |
[pagina 396]
| |
lykheid van een ontologisch, cosmologisch, physicotheologisch bewys voor het bestaan Gods!’ Dan kant brak niet alleen, in zyn Kritik der reinen Vernunft, af; hy tragtte ook op te bouwen, in twee andere Schriften: Kritik der practischen Vernunft, en Grundlegung zur Metaphysik der zuten, gaf hy zyn bewys op voor het Bestaan godsGa naar voetnoot(*), voor de Onsterflykheid, en eenige Zedelyke Gronden. De Heer ewald handelt in het Twaalftal Brieven, hier voor ons liggende, over deeze Philosophie. Met welk byzonder oogmerk zal hy zelve ons best beduiden als hy in zyn Voorberigt zich dus laat hooren: ‘Dat myn oogmerk in het geheel niet was tegen kant te schryven, wien ik als Denker en als Man vereer, dat heb ik in deeze Brieven meer dan eenmaal gezegd, en de geheele geest van dit kleine Geschrift toont het duidelyk. Maar ik zag tot myne verwondering, dat ook Philosophische Leeken, ook Dames, de Schriften van kant lazen; dat het begint tot den goeden toon te behooren van zyne Philosophie te spreeken; dat men zyne Grondlegging, enz. tot een Catechisme des gens d'esprit wil maaken, en ik dagt daar over naa wat toch dit Boek, of de andere Schriften van kant - niet voor den beschouwenden Wysgeer, maar voor het gezond menschenverstand, voor het nog onbedorven menschen hart, zyn, of zy de behoeftigheden des verstands en des harten van een geestvolle fynvoelende Dame, of haar verlangen naar rust, naar zekerheid en reinheid, kunnen stillen. Ik stelde my zulk een Individu voor, vergeleek dat geen wat kant geeft, met de behoeftigheden, die ik in myn Ideaal kon veron- | |
[pagina 397]
| |
derstellen. - Zo kwamen deeze Brieven te voorschyn. Ik hoop dat ik kant niet kwalyk zal verstaan hebben, ofschoon menig een Philosoof, en, niet zonder grond, daar van beschuldigd wordt. Zonder voorliefde tot eenig Philosophisch Stelzel, hoe genaamd ook, zonder zeer gewoon te zyn aan eenige Philosophische taal, heb ik de Schriften van kant, om myn zelss wil geleezen, en overpeinsd: en menig een Leek, die den Bybel uit behoefte in de hand neemt, verstaat hem beter, dan menig een Godgeleerde, die zyn Stelzel in het hoofd heeft! - Doch daar over mogen de jabobis, de reinholds, de rhebergs oordeelen; en over het geheele Geschrift die kleine kring van Dames, die als Mannen kunnen denken, zonder op te houden als Vrouwen te gevoelen.’ Schoon de Wysbegeerte van kant onder ons, zo veel wy weeten, geen grooten, althans geen algemeenen, opgang gemaakt heeft, en 'er onder de Nederlandsche Dames weinig emmas zullen gevonden worden, is dit Werkje niet ongeschikt om 'er ons eenig denkbeeld van te geeven. - Eenig denkbeeld, schryven wy; want, om kant geheel te verstaan, zou men, blykens de boven aangeweeze Verhandelingen by de Hollandsche Maatschappye over een zyner Stellmgen uitgegeeven, een nieuw Woordenboek zyner Taale, met opheldering zyner vreemde en eigengesmeede Spreekwyzen, noodig hebben. De Heer ewald heeft, wel is waar, getragt, dit in eene gemeenzaame en voor allen verstaanbaare taal uit te drukken. Maar was het hem altoos mogelyk? Kon hy het doen, als hy schryft: ‘Neen, lieve emma! ik heb zo veel eerbied voor den innerlyken samenhang van het Stelzel van kant, dat ik liever bekennen wil: ik versta hem niet!’ - Als hy in het denken over deeze en geene Stellingen diens nieuwen Wysgeers, ‘zich als in een luchtbol bevindt, tuschen hemel en aarde, en de vrees voor vallen, het verlangen na vasten grond, waar op zyn voet wandelen kan, hem ieder oogenblik leert, dat hy tot gaan en niet tot vliegen gemaakt is.’ - Niet ongepast drukt hy zich in zyn laatsten Brief in deezer voege uit, als hy den indruk, welken hy oordeelt dat de beschouwing van 't geheel des Stelzels van kant op emma moet overlaaten, dus beschryft: ‘Gy zult dan vinden, dat zyne Philosophie eene bo- | |
[pagina 398]
| |
vennatuurkundige wereld is, vol innerlyke samenhang; maar eene vreemde wereld voor ons; eene Opera, die bedriegt, zo lang men daar in is, maar die ons een droom voorkomt, zo haast het scherm gevallen is; een Obelisk, met bewonderenswaardige kunst gebouwd; maar waarin men niet woonen kan, en niet woonen zal, die alleen tot een bewys daar staat, wat menschlyke kunsten en kragten vermogen!’ - De Schryver erkent, intusschen, dat ze voor anderen meer zyn kan. Van het gansche beloop deezer Brieven, die zo weinig bladzyden beslaan, zullen wy geen afzonderlyk verslag geeven. Dan het zal zommigen onzer Leezeren niet ongevallig zyn, dat wy eene opgave doen eener tegenoverstelling van het Zedelyk Beginzel van jesus en het Zedelyk Beginzel van kant.
‘Het Zedelyk Beginzel van jesus is, heb God lief boven alles, en uwen Naasten als uzelven - het Beginzel van kant, handel altyd zo, dat de regel, naar welken gy handelt, een algemeene wet kon worden. Het Zedelyk Beginzel van jesus - wordt van alle menschen bevat, om dat ieder een, meer of minder, weet en gevoelt wat liefde is. Het Zedelyk Beginzel van kant - kan van de meeste Menschen in 't geheel niet gevat worden, om dat de minste Menschen weeten, wat goed zou zyn, wanneer het eene algemeene wet wierd.
Het Zedelyk Beginzel van jesus is algemeen, en vordert evenwel van ieder Mensch slegts zo veel als hy kan. Zo waar en zuiver iemand zichzelven of anderen kan liefhebben, dat is voor hem de maatstaf. Hy veronderstelt by verschillende Menschen verschillende vatbaarheid en verschillende kragten. Het Zedelyk Beginzel van kant is ook algemeen; maar vordert van den eenen zo veel als van den anderen, even als of allen dezelfde vatbaarheid en kragten hadden.
Het Zedelyk Beginzel van jesus tast den geheelen | |
[pagina 399]
| |
Mensch aan, is een doel voor den geheelen Mensch, in die veronderstelling, dat rede en gewaarwording, hoofd en hart, te gelyk moeten worden aangetast, wanneer men op den Mensch sterk wil werken. Het Beginzel van kant is een regel voor de Rede, tast eenzydig slegts de rede aan, in die veronderstelling, dat zich by den Mensch alles naar de rede schikken zal.
Het Zedelyk Beginzel van jesus sluit het ik mede in: dewyl de liefde gelukkig maakt; maar arbeidt de Zelfzoeking tegen; dewyl de liefde alleen in het geluk van anderen haar eigen geluk vindt. Het Zedelyk Beginzel van kant sluit elk te rugzigt op zichzelven uit, en arbeidt dus ook de Zelfzoeking tegen.
Het Zedelyk Beginzel van jesus knoopt deezen pligt en zelfsliefde zamen, en maakt deeze verbinding onschadelyk. Het Zedelyk Beginzel van kant knoopt beide niet zamen.
Het Zedelyk Beginzel van jesus geeft regelen voor onze handelingen aan, maar wenkt tevens op gronden onzer handelingen, (dat god beminnenswaardig is, dat Menschen uit één Huisgezin afstammen) of het was onzin. Het Zedelyk Beginzel van kant geeft alleen, op zichzelven staande, regelen onzer handelingen aan; en wenkt niet op gronden onzer handelingen.
Het Zedelyk Beginzel van jesus laat voor buitengewoone daaden van buitengewoone Menschen genoeg speelruimte open: dewyl het den graad van liefde onbepaald laat, en deeze ook niet bepaald kan worden. Het Zedelyk Beginzel van kant laat zulk eene speelruimte niet open: dewyl een iegelyk dat alleen maar doen moet, wat goed was als allen het deeden. | |
[pagina 400]
| |
De Mensch, die het Zedelyk Beginzel van kant opvolgt, wordt goed om dat hy kragt heeft naar eene Grondstelling te handelen. De Mensch, die het Zedelyk Beginzel van jesus opvolgt, wordt goed om dat hy lief heeft.’ Aan den aart van het Werkje, 't geen door de inrigting aan emma eene bevallige gedaante krygt, is zeker voor een gedeelte toe te schryven, de menigte van vreemde bewoordingen en spreekwyzen; doch 'er loopen ook veele Woorden en Uitdrukkingen onder, die de geboorte geheel verschuldigd zyn aan de Hoogduitsche Moeder. |
|