Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
Over de Volksverlichting, haare Grenzen en Voordeelen, door J.L. Ewald, nevens drie Leerredenen, over de waare Christlyke Verlichting, door J.G. Rosenmuller. Te Amsterdam, by W. Holtrop, 1793. In gr. 8vo. Het eerste 217 bl. en het laatste 85 bl.
| |
[pagina 351]
| |
de Tafereelen voor het MenschdomGa naar voetnoot(*), denken anders, dan de Eerw. van loo. Blykens de Aantekeningen door den eerstgemelden by zyne Vertaaling gevoegd, zo die uit eigen pen vloeiden, als die hy overnam uit den Recensent van het Bronswyksche Journal, in de Beoordeeling van edwald's Volksverlichting; en de onderrichting des anderen Vertaalers, in zyne aanspraak aan zyne Landsgenooten, als die geene Aantekeningen van belang maakte, en van wiens hand wy iets naders wagten. Immers deeze drukt zich dus uit. ‘Het Stuk, dat ik u thans aanbiede, bevat gewis veel weetenswaardigs, zeer veel nuts, zeer veele waarheden, welke den Volken en hun, dien derzelver belangen zyn aanbetrouwd, nimmer genoeg kunnen ingedrukt, nimmer met te veel klem en aandrang kunnen voorgesteld en gepredikt worden. Zie daar, wat my bewoogen heeft, hetzelve voor den Nederlanderen verstaanbaar te maaken, en hun te schenken. Dan de Heer ewald leeft onder een scepter van een oppermagtig Vorst, hy schreef, zo ik geloove, met de allerbeste, de edelste en reinste, bedoelingen - met de bedoelingen van eenen waaren Menschenvriend - doch hy schreef voor Duitschland, en voor Duitschland kon, en mogt, ja durfde, hy niet anders schryven: eensdeels, uit aanmerking der vatbaarheid van het grootste gedeelte der geenen, voor wien hy de pen had opgevat, en andersdeels, wyl het voor hem zelven ten uitersten gevaarlyk zou geweest zyn, slegts eenen enkelen stap verder te gaan, of de paalen der Verlichting voor den Onderdaan een eenige schrede wyder uit te breiden - hy deedt dus alles wat hy konde of mogt, en leide tevens eenen voortreffelyken Grondslag voor eene algemeene Verlichting. - - Dan niet te min begreep ik reeds by de eerste leezing van dit Werkje, dat men 't zelve in de daad geenzins als een volkomen geheel, als eene volmaakte handleiding tot het bewerken van eene volledige Verlichting van het Menschdom, beschouwen kon, maar slegts als eenen grondslag voor dusdanig een gebouw behoorde aan te merken. - Ik deed dit dus ook werkelyk, en heb op het zelve vervolgens, zo verre my mogelyk was, den staatlyken tempel ten vollen tragten op te trekken. Ik heb, het geen aan dit Geschrift ont- | |
[pagina 352]
| |
brak, naamlyk de Wyze van Verlichting in eenen waarlyk vryen Staat - in een Gemeenebest - in eene afzonderlyke Verhandeling poogen te schetzen; ten einde dit tot een Tegenstuk, een Pendant op het Werk van ewald, dienen mogt, en dit stuk zal dra insgelyks by den Uitgeever van deeze Bladen het licht zien - het zelve ligt bereids afgewerkt, en wagt slegts dat men het ter Persse brenge.’ In dit verwagtwordend Tegenstuk zal de Schryver, wat hy verkeerd of te bekrompen in ewald oordeelt, zeker mededeelen: en zullen wy het beshssende oordeel over zyne poogingen, in vergelyking met die van ewald, tot den tyd dat deeze Verhandeling het licht ziet, volgens 's Schryvers verzoek, opschorten. De Eerw goede spreekt met uitgebreider lof van zynen oorspronglyken Schryver. ‘Verscheide Hoogduitsche Stukjes voor en tegen de Verlichting, zegt hy, had ik geleezen, die my meestäl veel te partydig voorkwamen, en my dus zo veel sterker deeden haaken naar een Geschrift, dat minder partydig, en meer gegrond, dit onderwerp behandelde. Ik vond in twee Hoogduitsche Tydschriften, welke men zeggen kan, dat bykans lynrecht tegen elkander aanloopen, beoordeelingen van ewald's Boek, die hetzelve wederzyds ten sterksten aanpreezen. Dit verstrekte my tot het grootste blyk, dat onze Schryver onpartydig moest zyn te werk gegaan: ik bezorgde my zelven het Boek, en vond my, by het leezen daar van, niet alleen in myn denkbeeld volkomen bevestigd, maar ook myne verwagting op de aangenaamste wyze overtroffen.’ Wat de beide Vertaalingen aanbelangt, zal men wat styl, vloeibaarheid en Neêrduitschheid, betreft verre den voorrang moeten afstaan aan den ons onbekenden Schryver der Tafereelen voor het Menschdom. Het Werk des agtenswaardigen Geestlyken ewald is in zestien Afdeelingen onderscheiden. Derzelver algemeen beloop komt hier op neder - algemeen beloop, schryf ik: want het Ontwerp en Schets van dit Geschrift, door den Eerw. goede voor zyne Vertaalinge geplaatst, is ons ter overneeming te lang. In de twee eerste handelt ewald over de openbaare en meer heimlyke Vyanden der Verlichting, en hoe men zich ten hunnen opzigt te gedraagen hebbe. Met aanduiding waarin de Volksverlichting bestaat: dit wordt in de derde voortgezet. De | |
[pagina 353]
| |
vierde, vyfde, zesde en zevende gaan over de Paalen der Volksverlichting. De achtste loopt over de Voorwerpen tot welke de Verlichting zich moet uitstrekken. De negende biedt de Middelen aan om de Verlichting uit te breiden. De tiende bepaalt zich tot de Godcdienstige Verlichting, welker Voordeelen in de elfde en twaalfde geschetst worden: inzonderheid door eene Statitische Tafel, welke uitwyst, dat de Staaten in Europa, ten opzigte van hunne betrekkelyke Magt, in denzelfden rang staan, dien zy ten aanziene van de Verlichting bekleeden. In de dertiende gaat de Schryver eene Tegenwerping te keer, dat zy den lust tot arbeid beneemt. In de veertiende komt hy tot de voornaamste Tegenwerping daar uit ontleend, dat de Verlichting ongehoorzaame Onderdaanen maakt, welke hy bestrydt; een gewigtig onderwerp in de twee laatste Afdeelingen voortgezet, en met eene Narede aan de Goede Vorsten beslooten. Alleszins ademt dit Werk denzelfden geest, als wy, te boven aangehaalde plaatze, ontdekt hebben in ewald's Werk over de Staatsomwentelingen. Verstandige Raadgeevingen, Lessen van Voorzigtigheid, van Menschlykheid, van Godsdienst, geeft de Schryver, en laat zich omtrent harde Waarheden, met eene bescheidenheid, hooren, die lofwaardig is, schoon zommigen zulks te schroomvallig zullen vinden; gelyk veelen ook niet zullen instemmen met de Paalen der Verlichtinge door den Eerw. ewald gesteld; veeleer zich voegende by den Schryver van het Brunswyksche Journal, wiens Aanmerkingen de Eerw. goede ons oplevert, en waaromtrent wy van den anderen Vertaaler zyn eigen Werk te gemoete zien. Niet ongepast is het toevoegzel op de Verhandeling van den Heer ewald, door den Eerw. goede daar agter geplaatst, bestaande in drie Leerredenen over de waare Christlyke Verlichting door j.g. rosenmuller, onzen Landgenooten uit andere verdienstelyke Schriften voordeelig bekend. De Geschillen en wyd uiteen loopende Begrippen over de Verlichting ten deezen dage, en het misverstand waaruit deeze veelal voortspruiten, gaf deezen Leeraar gelegenheid om by het Pinxterfeest zyne Toehoorders over dit gewigtig onderwerp te onderhouden. In de eerste Leerreden beantwoort hy de twee volgende Vraagen: I. Waar in bestaat waare Verlichting in 't algemeen? II. Wat heeft men in 't byzonder te verstaan, door waare Christlyke Verlichting? | |
[pagina 354]
| |
In de tweede handelt de Leeraar over de voornaamste Hinderpaalen der waare Christlyke Verlichting, en brengt ze tot deeze drie: I. De heerschende zinnelykheid, en de daar uit ontstaande traagheid tot ernstig nadenken van den Godsdienst. II. De al te buitenspoorige Schryf- en Leeslust, die, in onze dagen, hand over hand toeneemt. III. De zo verkeerde en gebrekkige wyze waarop men de jeugd gewoonlyk in het Christendom onderrigt. De derde Lecrreden geeft de Middelen op ter bevordering van de waare Christlyke Verlichting. Zy bestaan: I. In een zorgvuldig en verstandig gebruik te maaken van den Bybel en goede Stichtlyke Boeken. II. In eene betere Opvoeding van de jeugd tot den Godsdienst. De Eerw. rosenmuller deelt zyne veelal zeer opgeklaarde begrippen, over deeze Onderwerpen, mede op eenen voor den Toehoorderen en Leezeren bevatlyken trant, en met een ernst die zyn hart eer aandoet. Uitgewerkter zou alles hebben kunnen weezen. Veel is enkel aangestipt. Doch wy durven die Leerredenen, met de Verhandeling van ewald, als in deeze dagen zeer nutte Schriften, zonder verder iets uit dezelve te ontleenen, aanpryzen. |
|