Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijVaderlandsche Historie, vervattende de Geschiedenissen der Vereenigde Nederlanden, zints den aanvang der Noord-Americaansche Onlusten, en den daar uit gevolgden Oorlog tusschen Engeland en deezen Staat, tot den tegenwoordigen tyd. Uit de geloefwaardigste Schryvers en egte Gedenkstukken zamengesteld. Met Plaaten. Ten Vervolge van Wagenaar's Vaderlandsche Historie. Xde Deel. Te Amsterdam by J. Allart, 1793. In gr. 8vo. 400 bl. Behalven den Bladwyzer.De Schryver deezes Werks hadt, in het laatste Boek des voorgaanden Deels, om den zogenaamden Oor- | |
[pagina 223]
| |
log met den Keizer niet te verre uit het oog te verliezen, wat daar toe behoorde, nevens den daarop geslootenen Vrede, gemeld, met eene Opgave van den gedreigden Oorlog met de Venetiaanen, en hier door den draad van het Verhaal der Onlusten, die den Staat inwendig beroerden, afgebrooken. Met den aanvang deezes Deels, of het XXVI Boek, knoopt hy dien weder aan; schryvende: ‘Wy moeten te rug keeren tot den Aanvang des Jaars MDCCLXXXV, om de toedragt der zaaken binnen 's Lands te beschouwen. Die zelfde tooneelen van Oneenigheid en Verwarring zullen zich aan ons oog opdoen, en sterker rollen dan immer werden 'er gespeeld. In een tyd, dat Eensgezindheid hoogst noodig was, zien wy de toorts van Tweedragt zwaaijen, en de gloeiende vonken van verderf alom verspreiden.’ Zulks bleek uit de Bedenkingen van zyne Hoogheid en den Raad van Staaten, by het overleveren der Petitien, en de taal van Holland te dier gelegenheid gevoerd. Hier ontmoeten wy eene overneemenswaardige Aantekening, betreffende het nader onderzoek der Memorie van Consideratien en Elucidatien van den Raad van Staaten, die zo veel gerugts maakte, en aan 't welke die Raad thans verklaarde zich nimmer te zullen onttrekken. ‘Deeze Memorie,’ zegt de Aantekening, ‘over welke wy breeder gesprooken hebben in het VII Deel onzer Vaderl. Hist., bl. 359 werd, ingevolge van een Staatsbesluit by Staaten van Holland den 24 van Slachtmaand des voorleden Jaars genomen, en ter overweeginge aanbevolen aan de Heeren de gyzelaar, visscher en de kempenaar, Pensionarissen van Dordrecht en Amsterdam, en Ordinaris Gedeputeerde van Alkmaar, en den Raadpensionaris van bleiswyk; die dit Stuk daadlyk ter hand namen, en eene zeer uitgewerkte Memorie van Consideratien opstelden, dienende tot wederlegging van die, waar op de Raad van Staaten zich hier beriep. - Eene Memorie wel vervaardigd; maar nimmer by Holland ingeleverd; om dat, gelyk wy uit vastgaande bescheiden weeten, dezelve niet volkomen af was, toen de Heer pieter paulus, Secretaris dier Commissie, met den aanvang van Grasmaand des Jaars 1785, tot Raad en Advocaat-Fiscaal ter Admiraliteit op de Maaze werd aangesteld, en hy dezelve eerst eenigen tyd daar naa kon afmaaken. - Ten anderen, en wel vooral om | |
[pagina 224]
| |
dat men de verwydering niet grooter wilde doen worden, daar men zag dat de Raad van Staaten, naa het gedaan Rapport, hoe zeer dezelve gemeend hadt daar op in eeniger voege te moeten antwoorden, evenwel, in de daad, aan den inhoud van dat Rapport begon te voldoen, door de Frontieren in beter staat te stellen, ten minsten zo veel de tydsomstandigheden toelieten, en Geschut te doen aangieten en aankoopen; te meer daar, het Ministerie van den Raad geheel veranderd zynde, het te wagten was dat 'er by den Raad andere Maatregelen zouden worden gevolgd. - Wy hebben deeze nadere ontworpen Memorie van Consideratien, met de Bylaagen, onder het oog gehad en geleezen; doch, om bovengemelde redenen, en ook, dewyl zulks ons uitdruklyk verzogt is, zullen wy daar van geen verder gebruik maaken. Het genoeg oordeelende deeze gelegenheid waargenomen te hebben, om te vermelden, dat dezelve, schoon nooit overgeleverd, weezenlyk bestaat.’ Schoon wy 's Schryvers Voorzigtigheid pryzen, en hem zeer kwaalyk zou gevoegd hebben van aanbetrouwde Papieren een verder gebruik te maaken, dan hem uitdruklyk vergund was, spyt het ons, dat hy zich hier zo bepaald vondt, en wederhouden van byzonderheden aan 't licht te brengen, die nu misschien voor altoos in 't duister zullen blyven. Met dit alles weeten wy thans, dat deeze Memorie, die veelen als een harssenschim beschouwd hebben, werklyk bestaat; en waarom zy nooit ter tafel van hun Ed. Gr. Mog. kwam. In dit Boek ontmoeten wy de ontworpen Publicatie des Stadhouders, en wat in onderscheide Gewesten daar over te doen viel. Voorts bepaalt het zich tot Holland in 't byzonder, de voortgezette Oproeren aldaar, en bovenal in de Hofplaatze. De aanstelling van Mr. joannes gerardus luyken, tot Advocaat-Fiscaal, wordt 'er beschreeven, met eenige byzonderheden welke men elders vergeefsch zou zoeken. Het netelig Stuk over het Commando des Capitein Generaals in 's Graavenhaage is uitvoerig behandeld. Wat te Dordrecht en Delft, ten aanziene van de Grondwettige Herstelling en Wapenhandel, geschiedde, vindt men vermeld; in 't breede wat te Leyden des aangaande gebeurde, met een verslag van het veel gerugts wekkend Leydsche Ontwerp. Onder de byzonderheden, Amsterdam betreffende, de Vergaderingen | |
[pagina 225]
| |
van Regenten uit verscheide Gewesten daar gehouden. Voorts wat in Gouda, te Rotterdam en te Viaanen, ten deezen Jaare gebeurde. Het Nationaal Adres aan Staaten van Holland in een der Vergaderingen van vrywillige Schutters en Genootschappen in ons Vaderland ontworpen. Terwyl dit Boek beslooten wordt met een kort verslag van de Burger-Societeiten, die, om deezen tyd, vroeger en laater op veele Plaatzen, onder veelerlei gedaanten, en naar byzondere Wetten, werden opgerigt. ‘Algemeen,’ zegt de Geschiedschryver, ‘was de Wet, dat in die Gezelschappen allen onderscheid van Rang ophieldt, en de aanzienlykste met hunne min aanzienlyke Medeburgeren op gelyken voet verkeerden. Eenigen zagen ze met onverschillige, anderen met scheele oogen aan, en ontbrak het niet aan de zodanigen, die 'er openlyk tegen uitvoeren, en geene Smaadnaamen te afschuwelyk hielden om die Byeenkomsten 'er mede te bestempelen; terwyl zy niet naalieten de Gebreken, daar aan vast, en de Misbruiken, waar voor dezelve bloot stonden, en hier en daar daadlyk plaats greepen, ten breedsten uit te meeten. Voorstanders der Burger-Societeiten, die bykans overal in grooten getale gevonden werden, toonden, terwyl zy dezelve aanpreezen, niet blind te zyn voor een en ander Gebrek en Misbruik, 't geen te dugten stondt, indien de Leden deezer Broederschappen zich daar tegen niet wapenden, door het vaststellen en aankleeven van welingerigte Wetten, en het volgen van heilzaame Maatregelen.’ Twee raadgeevingen, uit Schriften van dien tyd, bygebragt hebbende, velt hy dit, onzes agtens, billyk oordeel. ‘In hoe verre de Burger-Societeiten over 't algemeen, en eenige in 't byzonder, beantwoord hebben aan deeze heilzaame raadgeevingen en nutte waarschuwingen, of 'er van afweeken, zullen wy niet op ons neemen te beslissen. Dit alleen mag ongetwyfeld bevestigd worden, dat zy alle op verre na niet gelyk stonden. Wie dezelve, ten deezen dage, op verschillende Plaatzen, bezogten, (want 'er was eene onderlinge toelaating der Leden, in verschillende Plaatzen; het toonen eens Getuigschrifts van Lidmaatschap was genoeg voor een Vreemden om 'er te verschynen, zo hy door geenen Societeits-Broeder werd ingeleid,) bekennen eenpaarig, dat men, de eene Burger-Societeit | |
[pagina 226]
| |
naar de andere beoordeelende, een zeer onregtmaatig vonnis zou vellen; en dat, gevolglyk, de lof aan deeze gegeeven, en de blaam geene opgelegd, met geene regtmaatigheid altoos ten regelmaat kan dienen om de waarde of onwaarde dier Burger-Broederschappen te bepaalen. Wy zullen, in den verderen loop onzer Geschiedenissen, meer dan ééne gelegenheid aantreffen, om dezelve op zeer onderscheidene wyzen werkzaam te zien, en die getrouwe opgave zal onze Leezers in staat stellen, om voor zichzelven te beslissen. Te meer, dewyl 'er een tyd zal opdaagen, waar in de Tegenstanders van de Grondwettige Herstelling desgelyks Burger-Societeiten aangingen, en hier door betoonden, dat het houden van dusdanige Byeenkomsten der Ingezetenen op zichzelven niet te wraaken was, gelyk zy, in den aanvange, een algemeene kreet daar tegen aanhieven.’ Het XXVIII Boek betreft Gelderland, Zeeland, Vriesland, Overyssel, Stad en Lande en Drenthe, en vangt de Schryver, de stoffe van 't zelve opgeevende, dus aan: ‘De veelvuldigheid van 's Lands inwendige Lotgevallen, die zich als opeen stapelden, hielden ons lang in de Hofplaats en in Holland opGa naar voetnoot(*), welk Gewest, om zo te spreeken, het middelpunt was, waaruit de eerste beweegingen ontstonden, en na de andere Bondgenootschaplyke Gewesten onderscheidene rigtingen namen, die gewyzigd werden door byzondere Staatsbelangen, inzigten en omstandigheden, 't geen aan de ééntoonigheid, anders onvermydelyk in 't Verhaal van Volksgebeurtenissen, in een niet uitgestrekter Staat dan onze Vereenigde Nederlanden, eene verscheidenheid byzet, welke het verveelende, zo niet wegneemt, althans vermindert. Hoe 't zy, de Geschiedkunde schept de voorwerpen niet; maar verwerkt de voorkomende stoffe, en moet zich, schoon het op verre na niet aangenaam valle, schikken om getrouw te boekstaaven wat 'er gebeurde, en, hoe groot de eenzelvigheid ook moge weezen, zich troosten met der waarheid hulde te doen.’ - Wat in de opgemelde Gewesten, den Wapenhandel der Burgeren, en de Grondwettige Herstelling, de twee hoofdvoorwerpen, van deezen voorgestaan, door anderen bestreeden, betreffende, | |
[pagina 227]
| |
voorviel, wordt naar eisch beschreeven. De taal der Voor- en Tegenstanderen hoort men in de opgegeevene Stukken, en de bedryven ziet men in de ontvouwde Verrigtingen. Tot welker opgave uit den Inhoud ons de plaats ontbreekt. De Beschryving der Vieringe van het Tweede Eeuwfeest der Hooge Schoole te Franeker geeft eenige verademing te midden van zo veele gebeurtenissen van eenen anderen aart, die ons de woelingen der Partyschappen in veele schilderyen voor oogen hangen. Woelingen in de Raadzaalen der Staaten, in de Stadhuizen der Steden, in de Raadhuizen ten Platten Lande, als mede tusschen Burger en Burger. Nergens ontbrak het aan lieden, die niets onbeproefd lieten óm de Onderneemingen ten Grondwettigen Herstel, en de daarby gevoegde Wapening, te dwarsboomen en te ondermynen, door het zaad van Tweedragt tusschen Regenten en Regenten, tusschen Regenten en Burgeren, tusschen Burgeren en Burgeren, te zaaijen, en alles toe te brengen om daar aan een weeligen wasdom te bezorgen; terwyl onder de Voorstanders van het Patriotismus dier dage by wylen zich zelven vernielende Verdeeldheid heerschte. Hoe veel herinnerings verschaffen ons deeze Verhaalen! En mogt de Schryver, het XXVIII Boek ontsluitende, 't welk over Utrecht handelt, met regt, zeggen: ‘Wanneer wy het Sticht noemen, en van Utrecht, in deezen tyd, spreeken, vertoont zich aan onzen geest een reeks van Gebeurtenissen, zo digt opeen gedrongen, dat ze bezwaarlyk te schiften en te scheiden vallen, en, schoon meest in een onmiddelyk verband staande met die wy voorheen te boek stelden, hooger en hooger liepen. Veel, 't geen waare Vryheidsmin niet naalaat goed te keuren, en toe te juichen, doet zich op; doch zomtyds te zeer vermengd met omstandigheden en bedryven, die de Gemaatigdheid en Bedaardheid moet wraaken; terwyl de Zuiverheid van veeler Oogmerken te meermaalen in verdenking komt, en de middelen, ter bereiking van dezelve aangewend, niet altoos even pryswaardig zyn.’ Van de regtmaatigheid deezer voorloopige Waarneeming zal de Leezer overtuigd worden, als hy de Lotgevallen van het Sticht, in den Jaare MDCCLXXXV, in dit Boek aanvangelyk verhaald, zal geleezen hebben. - Aanvangelyk verhaald zeggen wy, om dat wy op het | |
[pagina 228]
| |
einde deezes Deels dit Slot aantreffen: ‘Het breed beloop der Utrechtsche en Stichtsche zaaken zal voor den Leezer eene verpoozing vorderen, weshalven wy het verdere Verhaal tot een volgend Boek uitstellen.’ De Splitzing in het Vernaal één Gewest betreffende, moge den Schryver en Boekhandelaar best gelegen komen; kan het anders geschikt worden, zal het den Leezer zeker welgevalliger weezen. |
|