Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1794
(1794)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijLessen, over de Geschiedkunde en Algemeene Staatkunde, door Joseph Priestley, L.L.D.F.R.S. &c. &c. Uit het Engelsch vertaald. Iste Deel. Te Deventer, by L. Leemhorst, L.A. Karsenbergh en G. Brouwer, 1793. In gr. 8vo. 466 bl.Priestley, wien men, welke Eer- of Schandnaamen, naar dat Voor- of Tegeningenomenheid of Partyschap den geest beheersche en de pen bestuure, hem ook mogen gegeeven worden, de bynaamen van werkzaam, en in veele takken van Weetenschap en Geleerdheid bedreeven, niet kan ontzeggen, treedt hier, als Leeraar in de Geschiedkunde en Algemeene Staatkunde, te voorschyn - niet vercierd - maar daadlyk; dewyl de Lessen over die onderwerpen door hem reeds jaaren geleeden gehouden zynGa naar voetnoot(*) op eene School te Warneton: een van die Schoolen onder de Dissenters in Engeland, op welke veele jonge lieden ten onderwys komen, die voor het grootste gedeelte niet tot eenig geleerd Beroep bestemd zyn, maar tot Regenten, Amptenaaren, of andere werkzaame en der Maatschappye hoogst nuttige Leden, opgeleid worden. Het plan deezer Schoolopvoeding brengt eene andere inrigting der Lessen, dan men op de Hoogeschoolen meest aantreft, te wege: dezelve is natuurlyker, eenvoudiger, en ten algemeenen nutte meer beduidend. Deeze geeft den Leeraar gelegenheid, om in de Lessen zo veele gemengde kundigheden te smelten, als de aart des hoofdonderwerps toelaat, om den Toehoorderen opgeklaarde denkbeelden te geeven van zeer veele gewigtige onderwerpen, welke niet zo gevoegelyk in andere Lessen | |
[pagina 162]
| |
konden verhandeld worden, en waarvan egter eene algemeene kundigheid in de meeste rangen van het Burgerlyk Leeven zeer noodig, of althans zeer nuttig, zyn. - Wy kunnen zeer wel ons zegel hangen aan den wensch des Vertaalers, in 't slot des Voorberigts: ‘Mogten deeze Lessen niet alleen veele Leezeren onderigten, en tot verdere oefening aanspooren; maar ook aanleiding geeven, dat soortgelyke Lessen op onze Hoogeschoolen, werwaards zich de meeste Jongelingen met dezelfde bestemming als priestley's begeeven, ook gehouden wierden!’ Te recht herinnert ons de Vertaaler, ‘dat men in deeze Lessen niet meer moet verwagten, dan hoofden buitenomtrekken: daar het slegts de algemeene Grondbeginzelen zyn, welke op de Hoogeschoolen voeglyk geleerd kunnen worden; en waarvan het gemaakte opstel dan nog eene verscheidenheid van voordragt, uitbreiding, of herhaaling, vordert, terwyl eene meer byzondere ontleding der dingen, en de voltooijing, als 't ware, van het geheele stuk, aan eens ieders toekomstige naavorschingen moet overgelaaten worden. - Aan die reden, en aan zynen eigenen Leertrant, schryft Dr. priestley mede toe, de ongelyke lengte deezer Lessen: zynde hy gewoon geweest dezelve eerst voor te leezen, en vervolgens als in een gemeenzaam gesprek op te helderen, en eindelyk over derzelver inhoud zyne Leerlingen zeer naauwkeurig te ondervraagen, vóór en aleer hy tot eene volgende Les overging. Al het welk by de eene Les vry meer tyds wegneemen moest, dan by eene andere.’ Naardemaal priestley zyne Lessen voor Engelschen opstelde en uitbreidde, is het zeer eigenaartig, dat hy veelal Engelsche Schryvers opgeeft, zyne meeste Voorbeelden uit de Engelsche Geschiedenis ontleent, en veele byzonderheden, den Engelschen betreffende, breedvoerig opheldert, terwyl hy die met betrekking tot andere Volken slegts aanstipt, of geheel voorby gaat. ‘Dit doorgaans te veranderen,’ schryft de Vertaaler, ‘en het gansche Werk op eenen Nederlandschen leest te schoeijen, streedt minder met onzen wil, dan met onze kragten.’ - Wy kunnen 's Vertaalers goeden wil niet in twyfel trekken; doch hadden wel gewenscht, dat hy zyne kragten beproefd hadt. Althans in het stuk, waar hy zyn Voorganger verlaaten heeft, waar van | |
[pagina 163]
| |
straks nader, toont hy, in dit vak, niet onvermogend te weezen. Dan laaten wy tot de Lessen van priestley zelve toetreeden. De cerste Les is eene Inleiding. Hier ontmoeten wy het geheele plan en de rangschikking deezer Lessen; hy stelt zich voor, te beschouwen. I. De algemeene nuttigheid der Geschiedkunde. - II. De Bronnen der Geschiedkunde. - III. Wat al noodig of nuttig is geweeten te worden, vóór dat men tot de beoefening der Geschiedkunde overgaat. - IV. Geeft hy onderrigtingen, om op eene gemaklyke wyze tot de kennis der Geschiedkunde te geraaken, en dezelve te behouden. - V. De eigenlyke voorwerpen, tot welke zich de aandagt des beoefenaars behoort te bepaalen. Onder welke Afdeeling wy de onderscheidene onderwerpen van het Staatsbestuur, in het algemeen, zullen beschouwen: te weeten die omstandigheden, welke voornaamlyk strekken om de burgerlyke Maatschappyen zeker, talryk en gelukkig, te maaken: zynde dit het gewigtigste der voorwerpen, welke de aandagt van den Leezer der Geschiedenis behooren bezig te houden. De drie eerste Lessen ontvouwen, in de meeste en treffendste opzigten, de Nuttigheid der Geschiedkunde. In de eerste hegt hy reeds de Staatkunde en Geschiedkunde zamen, als hy schryft: ‘Maar de voornaame Nuttigheid der Geschiedkunde, welke wy onder dit hoofdpunt beschouwen kunnen, is, dat alle toekomstige vorderingen in de Weetenschap van het Staatsbestuur alleen uit deeze bron geschept kunnen worden, en dat, indien wy op het welzyn van den Burgerstaat zien, die Weetenschap zekerlyk de belangrykste van alle Weetenschappen moet gerekend worden: want de Maatschappy trekt, buiten kyf, meer voordeel uit het juiste evenwigt der verschillende magten van den Staat, ja zelfs uit eene enkele wyze wet over de Vryheid en den Eigendom der Menschen, dan alle andere Weetenschappen, te zamen genomen, kunnen te wege brengen, uitgezonderd nogthans de Weetenschappen, indien wy ze met dien naam bestempelen mogen, der Zedekunde en Godsdienst. De menschlyke natuur, met de verschillende belangen en betrekkingen der menschen in eenen maatschappyelyken staat, is zulk een zamengesteld onderwerp, dat men daaromtrent, vooraf, door bloote redeneering niets met veiligheid kan besluiten. Alles, waarop men eenigen staat kan | |
[pagina 164]
| |
maaken, moet uit daaden of gebeurtenissen worden afgeleid. Alle de ontwerpen van Regeering, door de wyssten onder de Ouden, als plato, aristoteles, en cicero, geschetst, zyn, zonder uitzondering, in veele hoofdzaaken gebrekkig, en, niettegenstaande het meerder licht, welk more en harrington uit de geschiedenis van zo veele laater eeuwen hebben kunnen scheppen, zyn egter noch de Utopia van den eersten, noch de Oceana van den laatsten, voor eene daadlyke invoering geschikt. De eerste is zelfs wegens haare harssenschimmigheid ten spreekwoorde geworden. Deeze groote Weetenschap is nog in haare kindschheid. Menschen van de grootste opmerkzaamheid en ondervinding zouden zich niet vermeeten, met eenigen grond van zekerheid te kunnen bepaalen, wat, a priori, het gevolg zyn zoude van eene aanmerkelyke verandering in onze Staatsïnrigting of Regeering, of in die van andere Volkeren. Zien wy niet dikwyls, dat onze Staatsdienaaren, die het inwendig bestuur van het Ryk, met de ingespannenste aandagt, naagaan, egter verpligt worden van maatregelen te verwisselen; vermids zy zich in de verwagting van dezelven bedroogen vonden? Dit maakt het zo ten uitersten hachlyk, eenige weezenlyke verandering in eenen vastgestelden Regeeringsvorm te maaken: geen menschlyk doorzigt kan voorzien, welk nadeel daar uit zou kunnen voortspruiten. Van zo veel aangelegenheid is deeze Weetenschap van het Staatsbestier, dat een mensch van genoegzaame bekwaamheden, en een vriend des menschdoms, zich op niets waardigers kan toeleggen, terwyl geschiedkundige gebeurtenissen de eenige grondslag zyn, waar op menschen, welke denken, en zich niet door hunne verbeelding laaten wegsleepen, in deezen eenig besluit kunnen bouwen. Onderstellingen, welke op bewyzen a priori berusten, kunnen minst van allen geduld worden. Opmerkzaamheid en ondervinding zyn hier de eenige veilige Leidslieden. Gelyk alle andere Weetenschappen zeer snelle vorderingen in de tegenwoordige Eeuw gemaakt hebben, laat het zich voor de Weetenschap van het Staatsbestuur ook gunstig inzien, om een gelyken tred met de overige te houden. Veele verstandige Mannen hebben, in deezen laatsten tyd, hunne gedachten naar dit onderwerp gewend, en treffelyke Verhandelingen over 't zelve zyn in dit Land, | |
[pagina 165]
| |
en buiten hetzelve, in het licht gekomen. Maar, 't geen van grooter waarde is, wy hebben thans eenen geruimen stapel van gewigtige gebeurtenissen, ter onzer bespiegeling, voor ons. De oude Regeeringen van Europa zyn tot eenen aanmerkelyken graad van rypheid gekomen. Wy mogen haast eerder zeggen, zy zyn aan het vervallen: zo dat derzelver onderscheidene voordeelen en gebreken zich thans duidlyk genoeg opdoen: terwyl de nieuwe Regeeringen in Noord-America zo veele nieuwe proeven zyn, waarvan de Staatkundige Wysgeeren zekerlyk veel gebruik zullen kunnen maaken. Bovendien heeft de tyd veele vooroordeelen ter begunstiging van voorgewende Rechten tot de Regeering, en van byzondere Regeeringsvormen, verzwakt, of weggenomen: zo dat het éénige eigenaartige voorwerp der Regeering, het Welzyn des Volks, nu byna algemeen erkend, en eeniglyk in het oog gehouden wordt. By gebrek van kennis aan de Geschiedenis, staan wy bloot, om veele dingen, a priori, als onmogelyk te doemen, welke waarlyk met de daad bestaan, en ten uitersten heilzaam zyn. Dus kon men den Koning van Siam niet doen gelooven, dat de Venetiaanen geenen Koning hadden; even min als het water de hardheid van steen aanneemen, en menschen en rydtuigen draagen konde.’ De Lessen der volgende Tweede Afdeeling, van de Vierde tot de Twaalfde ingeslooten, handelen over de Bronnen der Geschiedenis, en gaat de Onderwyzer, hierin, op den gepasten trant te werke, dat hy alle of ten minsten de voornaamste Middelen optelt, waarvan men zich bediend heeft, om de kennis van verledene Gebeurtenissen aan de Naakomelingschap over te brengen; hy vangt aan met de minst volkomene, voegt 'er de betere nevens, en eindigt met het laatste en volmaaktste, 't welk het menschlyk vernuft tot hier toe heeft uitgevonden. - De Lessen worden te belangryker, daar de Heer priestley, by elk stuk, den aart van het getuigenis, waarop hetzelve rust, overweegt, en een algemeen verslag geeft van het onderrigt, 't welk wy 'er van kunnen verwagten. - Naa deeze rechtstreeksche Bronnen der Geschiedenis, vermeldt hy de voornaamste middelen, door welke wy in staat zyn de kennis van gewigtige Voorvallen van ter zyde te bekomen, en voort te planten. Van de Dertiende Les neemt de Derde Afdeeling een | |
[pagina 166]
| |
aanvang, en toont ons, tot de Zeventiende, wat al noodig of nuttig is geweeten te worden, vóór dat men tot de beoefening der Geschiedenis overgaat: als de Kennis der Menschlyke Natuur; Wysgeerige Kennis in 't algemeen; Aardrykskunde; Tydrekenkunde; de Tydverdeelingen; de onderscheide Jaartellingen. Hier ook ontvangen zyne Kweekelingen onderrigting over de wyzen, om de Rykdommen en Magt van oude en ver afgelegen Volken te beoordeelen: terwyl de bronnen van Misvatting, ten aanziene van dit Onderwys, worden aangeweezen. In de Vierde Afdeeling vaart onze Schryver voort met de Onderrigtingen, om de beoefening der Geschiedenis gemaklyk te maaken. Hy handelt over de Korte Begrippen, de Tydrekenkundige Tafelen, de Geslacht Tafelen. De Kaart der Geschiedenis en de Kaart der Leevensbeschryvingen, van priestley's Vinding, worden hier niet vergeeten. Dan de Vertaaler heeft de Proeven deezer beide Kaarten, die in het oorspronglyke gevonden worden, agterwege gelaaten, om dat ze beide door priestley zelve in 't groot uitgegeeven, en in 't Nederduitsch zyn overgebragt; gedrukt te Amsterdam, by de Wed. j. dóll. - Verder handelt hy over den regelmaatigen Voortgang in de Geschiedenis, en drukt zich, met den aanvang van de Twintigste Les, deswegen in deezer voege uit. ‘Daar eene regelmaatige voortgang in alle zaaken in het algemeen welbehaagelyk is, en wy langs de vaart der Geschiedenis (om eene Leenspreuk te gebruiken,) met meerder aangenaamheid gevoerd worden, wanneer wy eenpaarig den stroom des tyds volgen, en nimmer voorwaards of achterwaards gedreeven worden in den loop van ons leezen, zal ik, ten dienste der zodanigen, welke gelegenheid en lust hebben, om tot de Bronnen der oude Geschiedenissen op te klimmen, uit wheare's Lectures on History, door bohun uitgegeeven, eene wyze opgeeven, volgens welke de voornaamste Schryvers der Oudheid mogen geleezen worden, in diervoege dat men 'er eene vry regelmaatige keten der Gebeurtenissen uit zal kunnen opmaaken, welke de Geschiedenis van Asia, Africa, Griekenland en Rome, tot aan de vernietiging van het Ryk van Constantinopolen, zal bevatten. Alle Grieksche en Latynsche Geschiedschryvers van eenigen naam worden hier kortlyk aangehaald en beoordeeld. Priestley hadt, ten dienste der zulken, die, ten aanziene van hun eigen Land, van geene Compilateurs ver- | |
[pagina 167]
| |
koozen af te hangen, de oorspronglyke Schryvers der Engelsche Geschiedenis opgenoemd in die orde, waarin zy, overeenkomstig den tyd waarover zy handelen, behooren geleezen te worden. De Vertaaler heeft dit te recht geheel agterwege gelaaten, en die gaaping aangevuld met, ten dienste der Nederlandsche Gebruikeren deezer Lessen, iets dergelyks, met betrekking tot de Vaderlandsche Geschiedenis, in plaats te stellen. Hy verdeelt, tot zyn oogmerk, onze Vaderlandsche Geschiedenis in vier groote Tydvakken, waar van het Eerste de Aloude Geschiedenis - het Tweede de Middeleeuwen - het Derde den Spaanschen Oorlog, en het Vierde de Republiek der Vereenigde Nederlanden, bevat. Wy hebben, met veel genoegen, de bondigheid van deeze Lyst der Schryveren, en derzelver beoordeeling, geleezen. Dan het verwonderde ons, dat hy, van cerisier's Tableau de l'Histoire generale des Provincies-Unies met lof gewaagende, geheel geen gewag maakt van de Nederduitsche Naavolging deezes Werks, by wild te Utrecht 1787, enz. uitgegeeven; die zeker het Oorspronglyke verre overtreft. De Heer cerisier hadt den Bearbeider van dit Werk, ten dienste der Nederlanderen, alle mogelyke vryheid daaromtrent gegeeven, als hy hem, wegens den voet, welke hy daarin meende te houden, onderrigt zynde, schreef: ‘Ik weet, dat het Tafereel, op die wyze bearbeid, bykans niet meer het myne zal weezen; doch ik laat 'er u alle Eer van, en behou alleen voor my de Eer van u den weg gebaand te hebben.’ Men zie, over 't geen deeze Naavolger 'er aan gedaan heeft, zyn breedvoerig Voorberigt voor het Eerste Deel. En is ons uit de Vergelyking, tusschen het Fransche Tableau en het Nederduitsche Tafereel, gebleeken, dat, schoon in de drie eerste Deelen de overeenkomst vry groot zy, en deeze ook best bewerkt zyn door den Heer cerisier, in de volgende Deelen de afwyking langs hoe grooter wordt, naar evenredigheid, dat de Fransche Schryver met wanlust zynen arbeid voortgezet, en daar door gebrekkig ten einde gebragt hadtGa naar voetnoot(*). Voorts schenkt ons de Vertaaler, of liever hier de Schryver, deezer Lessen, een naamlyst van de voor- | |
[pagina 168]
| |
naamste Leevensbescoryvingen, Gedenkschriften, Brieven en Apologren tot onze Vaderlandsche Geschiedenis behoorende; spreekt van de Kerklyke Geschiedenissen, Stedobeschrvvingen, enz. Priestley treedt, in de laatste Les deezer Afdeelinge, weder te voorschyn, en geeft de Geschiedschryvers van andere Volken op, als mede Leevensbeschryvingen, en Zee- en Land-Reizen. De Vyfde Afdeeling, over de belangrykste Voorwerpen, waarop de Beoefenaar der Geschiedenis zyne opmerking behoort te vestigen, is als 't ware de Toepassing der voorgaande Lessen, en geeft de nuttigste Waarneemingen aan de hand, daar de Onderwyzer zyne Leerlingen wyst op die deelen der Geschiedenis, welke meest kunnen strekken, om zyn Oordeel te vormen, en zyn Gedrag te regelen. Wy gelooven dat de Heer priestley, ten aanziene van dit gedeelte, veel aan de daar by gevoegde Mondlyke Overlevering heeft overgelaaten. Doch zo veel hy mededeelt, in Geschrifte, zal over 't algemeen met genoegen en deelneeming geleezen worden. |
|