| |
Gebeden der Portugeesche Jooden, door een Joodsch Genootschap uit het Hebreeuwsch vertaalt. Vierde Deel. 's Graavenhaage by Lion Cohen, 1793. In gr. 8vo. 507 bl.
Toen wy dit Vierde en laatste Deel, niet minder zwaarlyvig dan de drie voorgaande, van welke wy, op zyn tyd, verslag gedaan hebben, in handen namen, konden wy niet naalaaten ons het zeggen van den Wyssten
| |
| |
der Koningen te herinneren. Weest niet te snel met uwen monde, en uw harte haaste zich niet een woord voort te brengen voor Godes aangezigte: want God is in den Hemel, en gy zyt op Aarde: daarom laat uwe woorden weinig zyn. Prediker V:1. Hoe weinig strookende met dit Voorschrift der Wysheid zyn vier zwaare Boekdeelen met Gebeden voor een gedeelte der tegenwoordige Naakomelingschap van het Volk diens Vorsten, en nog, zo men beweert, het minst bygeloovige.
't Is waar, dezelve zyn, voor een gedeelte, aangevuld met Aanhaalingen uit de Heilige Schriften, en doorvlogten met Psalmen en Plaatzen uit de Propheeten, die, gelyk wy dit omtrent voorgaande Deelen hebben aangemerkt, van wegens derzelver Vertaalinge, alle opmerking geenzins, ook voor den Christen-Leezer, onwaardig zyn; en, schoon 'er onder de Gebeden van eigen opstel eenige voorkomen, die den geest van waare Godsvrugt ademen, vloeijen de meeste over van Woorden en Herhaalingen tot in het oneindige, waarin niet zelden alle orde en schikking ontbreekt. Zy gebruiken een ydel verhaal van woorden, als of zy meenden door de veelheid van woorden te zullen verhoord worden.
Onder deeze Stukken van eigen opstel hebben wy met de meeste goedkeuring geleezen, een Stuk hier ingevoegd, getyteld: Kroon des Oppergebieds, door den Rabbyn salomon aben Gabirol, een Dichter die omtrent voor zeven Eeuwen bloeide. De korte Inleiding luidt: ‘Myn Gebed zal den Mensch tot voordeel strekken; want daar door zal hy Opregtheid en Deugd leeren. Niet breedvoerig, maar slegts in het kort, heb ik 'er de wonderdaaden van den Leevenden God in afgemaald. Ik heb het als den voornaamsten myner Lofzangen geagt, en het den naam van Kroon des Oppergebieds gegeeven.’
Uit de Gebeden in dit Deel, zo wel als de voorige, kunnen wy, door de Invoegingen, der Jooden hedendaagsche wyze van Eerdienst leeren: terwyl eenige Ophelderingen, aan den voet der bladzyden geplaatst, tot opheldering dienen: en teffens niet zelden toonen, hoe zy aan kleinigheden blyven hangen. By voorbeeld, de Klanken, die in het Ochtend-Gebed voor het Nieuwejaarsfeest geblaazen worden, vermeld hebbende, vinden wy de volgende opheldering: ‘'Er zyn vierderlei Klanken, te weeten: הצקח Tekia, een gladde en aanhoudende
| |
| |
klank; םידבש Sebariem, een afgebrooken klank, als het kermen van een die met herhaalde zuchten ach, ach, ach! zich beklaagt; הצורח Teroeä, een dreunende klank, als van iemand die al sidderende zyn nood klaagt; הצורח םיטבש Sebariem Teroeä, een samengestelde klank, welke van de tweede en derde byeen gevoegd is. De H. Wet gebied ons lev. XXIII:24, ib. XXV:9 en num. XXIX:1, eenen klank met benaaming van Teroeä te blaazen: dus moeten wy door overlevering driemaal Teroeä blaazen, en volgens de Talmud moet elke Teroeä door een Tekia voorgegaan en agtervolgd worden; het welk tot dus verre negen Klanken uitmaakt; maar vermids onder de wederwaardigheden, welke ons door de Ballingschap toegebragt zyn, wy in de onzekerheid blyven, of de eigenlyke meening van het Bybelwoord Teroëa het geen is, het welk wy Teroeä Sebariem of wel Sebariem Teroeä noemen, en het ons een pligt is Gods bevel stiptelyk na te komen, blaast men eerst driemaal Sebariem Teroeä, vervolgens driemaal Sebariem, en eindelyk driemaal Teroeä; het welk met de reeds gemelde Klanken van Tekia zeven-en-twintig Klanken uitmaakt; zommigen ten onrechte Sebariem Teroeä voor een dubbelen Klank neemende, berekenen het op dertig. Deeze Klanken moeten met aandagt en zittende aangehoord worden.’
Uit de Gebeden, die van herhaalingen overvloeijen strekke dit ter staale. ‘Verhoor ons, ô Gy, die de nooddruftigen verhoort! Verhoor ons, ô Gy, die de onderdrukten verhoort! Verhoor ons, ô Gy, die de verbrokenenen van harte verhoort! Verhoor ons, ô Gy, die de verootmoedigden verhoort! Verhoor ons, ô Gy, die de nedergeslaagenen van geest verhoort! Verhoor ons, ô Gy, die Abraham op den Berg Moria verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Isaac op het Altaar verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Jacob te Betel verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Joseph in den Kerker verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Moses en onze Voorouderen by de Schelfzee verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Aaron met het Wierookvat verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Phineas te Sithim verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Josua te Gilgal verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Eh te Rama verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy,
| |
| |
die Samuel te Mispa verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die David en zyn Zoon Salomo te Jerusalem verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Elias op den Berg Carmel verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Elisa te Jericho verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Hiskias in zyne krankheid verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Jonas in het ingewand van den Visch verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Hananias, Misaël, en Azarias in den brandenden Oven verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Daniel in den Leeuwenkuil verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Mordechai en Ester in den Burgt Suzan verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Esdras in de Ballingschap verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die Honni in den kring verhoord hebt! Verhoor ons, ô Gy, die de regtvaardigen, oprechten en volmaakten in alle geslachten verhoord hebt!
Barmhartige (God!) verhoor ons; Barmhartige (God!) verlos ons; Barmhartige (God!) bevryd ons; Barmhartige (God) die van Goedertierenheid vervuld zyt! begunstig ons en alle onze Huisgenooten, en wil ons, ter eere van uwen grooten naam van de duisternisse in het licht stellen.’
Vreemd klinken zommige Gezangen. Men hoore! ‘De zagtmoedige Engelen, welke als vonken uitblinken, wier vlammende klingen en gewaad als de heerlykste gloed glinsteren, moedigen elkanderen aan, tegen over den verheven Troon met dreunende stem; zy die den heere alleen in verschynzel aanschouwen, zyn vol ievers om God te heiligen; roepende: Gy kinderen der machtigen! wilt den heere roem en zegepraal toeschryven.
De verhevene Hayot, welke den onbeweegelyken Zetel onderschraagen, en Arëlim en Hasmalim, van luister en klaarheid omgord, pryzen, in vier benden verdeeld, Gods Lof en Heerlykheid; deezen verheffen, geenen roemen Hem met lof en Psalmgezang. Deeze hemelsche schaaren zyn dag en nacht onwankelbaar in hunne bedieningen (zy roepen) Gy kinderen, enz.
De benden der eerste afdeelinge, welke aan 't hoofd der Hemelryen, onder het bewind van den voornaamen Legerhoofd Michaël staan, en zich met tien duizenden legerwagens aan Gods rechter zyde bevinden, vereenigen en verzamelen zich om zyne Woonstede op
| |
| |
te speuren; en als zy de aanbiddelyke plaats tot voor het gordyn genaderd zyn, vernederen zy zich (en roepen) Gy kinderen, enz.
De benden der tweede afdeelinge van dit leger aan de slinker zyde geschaard, zyn onder het Gebied van den waakzaamen Gabriël, en bestaan uit duizenden Seraphim, met een machtig heir versterkt; hier en ginds omcingelen zy den Heiligen Zetel. Zy zyn van vuur gewrocht, met vuur gewapend, op paarden van vuur gezeten (en roepen) Gy kinderen, enz.
De benden der derde afdeelinge, welke een schellen galm en zoetluidenden maatklank doen opgaan, staan onder het bevel van den Godlyken Legerhoofd Nuriël, die als een sterkte in 't midden (van haar) pal staat; door hun optrekken en gedruisch dreunt het hemelsch gewelf, zy roepen waar is de plaats van het Eeuwig Weezen, van den Schepper van Hemel en Aarde? en verlangen dag en nacht om Hem, die door luister versterkt is, te aanschouwen (zy roepen) Gy kinderen, enz.
De benden der vierde afdeelinge, met pracht vercierd, getuigen het Alvermogen; deeze menigte onder Raphaëls (banieren geschaard) verkondigt Gods Lof met Psalmgezang, en wyd Hem de Kroon van macht en dapperheid toe. - Alle deeze benden vereenigen dus gestadig Zang en Lof. Heere! Gy hebt haar zamengesteld en zo onvertzaagt gemaakt, dat zy nimmer vermoeit noch afgemat worden (zy roepen) Gy kinderen, enz.
Deeze schitterende Engelenryen verheerlyken U gezamentlyk, en trachten Uwe Genade te beweegen, ten voordeele van het onderdrukt volk; zy schikken hunne schreden in Uwe vrees en ontzag; verbreiden Uwe Heiligheid met een hevig donderende stem, en als zy U, ô Heilige God, heilig erkennen, zyn zy U, ô Allerheiligste! welgevallig (zy roepen) Gy kinderen, enz.’
Meerder zullen wy niet aanhaalen, om in onze Opgave niet te vervallen tot het door ons meermaalen opgemerkte gebrek in deeze Gebeden der Portugeesche Jooden. |
|