nen verklaaren; maar in de romaneske is dit zeer gepast, vooral wanneer de Schryver daar door iets van sterne's vernuft, in het aanvoeren van eenige luimige trekken, kan vertoonen, zo als by deeze gelegenheid, in navolging van Tristram Shandy, geschied. ‘Ter geruststelling van wilhelmina en den Graas, (zegt men bl. 23.) was de overyling van den laatsten, door de oorlogvoerende Machten (namenlyk de twee Ritmeesters) aan de Kagchel niet opgemerkt. Zy waren juist, toen dit geschiedde, in de belegering van Praag, en hadden te veel met den Vyand te doen, om te zien of te hooren, wat op eenigen afstand van hun omging. Frits had ook niets bemerkt, want hy vulde toen juist, in de nevens zynde Kamer, de meirschuimen pyp van den Ritmeester, met versche tabak; terwyl deeze Held in den wil had om Praag te bombardeeren, en willem, door zynen sterken rit, en den aanval by Lowoscitz zich zo zeer vermoeid had, dat hy, op zyn paard, was in den
slaap gevallen.’
De Vertaaler van deezen Roman heeft, behalven dat hy overal zeer zuiver Nederduitsch schreef, ook veel goeds gezegt van het Werk dat hy vertaalde, en het dus karaktermaatig geschetst. ‘Dat de neigingen van het hart' (zegt hy), bovenal in het stuk der Liefde, zich niet ligt laaten bepaalen, of uitdooven; dat de zucht naar rykdom en staat, die anderzins, op de gemoederen der meeste menschen, zulk een onbepaald vermogen uitoeffent, in dit geval, niet zelden haare krachten te vergeefsch spilt: - dat de voortreflykheid en edelheid eener vrouwelyke ziele, meestäl, ook in den nederigsten staat, uitschittert en kennelyk is: dat het natuurlyk schoone en bevallige geene tooizels behoeft, daar het, in het kleed der nederigheid, niet zelden, het sterkst in het oog blinkt: - dat edelmoedigheid, in de handelingen der Liefde, in die van eene te leur gestelde Liefde, ook in vrouwelyke karakters vallen kan; en dat een vuurig Minnaar zich, ter bereiking zyner oogmerken, niets ontziet, listig en vindingryk is, en de stem der Vriendschap voor die der Liefde zwygen doet, zyn waarheden, van welke men zich, by het doorbladeren van dit Boek, op nieuw zal overtuigd houden.’ Dit alles zegt de Vertaaler, en wy kunnen 'er byvoegen dat hy waarheid spreekt; schoon wy hier en daar de redeneeringen wel wat korter gewenscht hadden.