| |
De Krygskunst, in zes Zangen. Naar het Fransch van Frederik den Tweeden, Koning van Pruissen, door J.G. Doornik. Te Amsteldam, by P.J. Uylenbroek, 1793. In gr. 8vo. 124 bl.
Indien bekwaame en ervaaren lieden, boven anderen, het recht hebben, om in die Kunst of Weetenschap lessen te geeven, in welke zy boven veele anderen uitmunten; dan zal men niet twyfelen, of frederik de tweede juist de man was, die een Leerdicht over de Krygskunst mogt schryven. Hy, die zoo voel deel had aan de Oorlogen, in deeze Eeuwe in Europa gevoerd. Die met eigen oogen zyne regelen proefondervindelyk konde toetsen; en, daar hy, aan de eene zyde, dikmaals den dood in de oogen zag, aan den anderen kant, meermaalen den schrik zyner Wapenen onder zyne Vyanden konde verspreiden. Hy, die dit alles deedt, en te gelyk zoo veel vernuft bezat, om zyne ervaaringen in vloeijende Verzen voor te draagen, bezat waarlyk het grootste recht, om deeze stoffe te bezingen.
Dat de Krygskunst nuttig is, om dat de Kryg bestaat - dat eene zucht tot de laatste hem niet aanvuurt tot zingen - maar Vrede boven alle te waardeeren zy; dit toont de Koninglyke Dichter reeds in den aanvang van zynen eersten Zang, in de volgende Verzen.
ô Gy, tot ersgenaam van Pruisens kroon geboren,
Wien eenmaal scepter, troon en weegschaal zyn beschoren!
Gy, 't bloed der helden! gy, de lust en hoop des Staats!
Hoor, jonge Koningstelg! de lessen eens Soldaats,
Die, opgekweekt in 't veld, gevormd in krygsrumoeren,
U tot de glori roept, u leert de wapens voeren.
Geen paarden, oorlogsvolk, kanon en handgeweer,
Verdeedigen alleen der volken magt en eer:
Leer eerst hun recht gebruik, en ken de vaste wegen
Waar langs, door de oorlogskunst, de zege word verkregen.
Myn Zangster schetse u hier, door 't dichterlyk penceel,
De deugden van een' held, gevormd voor 't krygstoeneel;
Zyn aangeboren vuur; vergaerde kundigheden;
Zyn' moed, vol werkzaamheid en waakzaam zorg besteden;
En eindlyk door wat kunst de waarlyk groote held
De grenzen van de kunst met roem te buiten snelt.
| |
| |
Waan niet dat de Oorlogzucht myn dichtvuur doet ontvonken;
Dat ik, door glori blind en door haar dwaaling dronken,
Den krygstoon daavren doe de menschlykheid ten spyt,
En in uw hart ontvonke een woeste drift ten stryd'.
Geen attila zy oeit uw volgzucht waard' geöordeeld:
Een titus, een trajaan, des menschdoms eer en voorbeeld,
Bekroond, zo door hun deugd, als door hun heldendaên,
Bied u myn Zangeres, ô Prins! ten toonbeeld aan.
Dat eer de glans verwelk' der blinkendste eerlaurieren,
Dan dat het onrecht ooit hun glori zou ontsieren.
ô Zegenryke Vreê, die elk gelukkig maakt!
En gy, Beschermgod, die der Pruisschen ryk bewaakt!
Verwydert van hun land, hun grenzen, velden, steden,
Dat schriklyk volksverderf, die bloedige yslykheden,
Geroemde geessels van deeze ongelukkige aard'!
Acht ge, in der goden raad, myn beé verhooring waard',
Dat dan uw toezicht steeds dit bloeijend oord bewaake;
Dat, door uw zorg, dit volk het zoet der rust steeds smaake;
Das, onder 't rieten dak, de landman, wel te vreên,
De vruchten van zyn vlyt vergaèr voor zich alleen;
Dat themis, op haar stoel steeds veilig, de ondeugd straffe;
En aan de onnozelheid gerechte wraak verschaffe;
Dat onze schepen vry belanden op de reê,
Geen vyand duchten, dan de winden en de zee;
Dat, op den troon, minerv', de olyftak in haar handen,
Steeds voorzitte in den raad, tot heil van deeze landen!
Doch, zo een vyand ooit, misleid door trotsche hoop,
Zyn handen stout durft slaan aan d'achtbren vredeknoop,
Gespt, Vorsten! Volken! dan het harnas aan uw leden:
De Hemel sterke uw zaak, en straff' het rechtvertreeden.
De Dichter verdeelt zyne kunst des Oorlogs, op eene zeer geleidelyke wyze. Na, in den eersten Zang, de algemeene Plichten en Wetten beschreven te hebben, die elk Krygsman moet volgen; na getoond te hebben, dat men, om Soldaaten te gebieden, vooraf eerst zelfs de laagste rangen, en dus ook dien van Soldaat, moet doorgegaan zyn; begint hy den tweeden Zang met eene Aanspraak aan de Tweedragt. Hierop verschynen de Legers in het veld, wier neêrslaan, voortrukken, verschansen, en verwisselen van stand, beschreven worden. In den derden Zang wordt het beleid van den Krygsman, ter verdediging van zyn hen en posten; in den Vierden, het belegeren van Steden; in den Vyfden, het betrekken der Winterlegeringen; en in den Zesden, het moeilykste en gevaarlykste der geheele
| |
| |
Krygskunde, namenlyk het leveren van een' Veldslag, omstandig beschreven.
Aanmerkelyk is het, dat frederik, tot zyn eerste voorwerp, de Baijonet verkozen heeft, welk krygsgeweer dit afgeloopen jaar, in de Legers der oorlogende Volken, zulk eene vreesselyke verwoesting heeft aangericht, dat men de volgende Verzen niet voor te ver gedreven zal houden.
Ik maal u 't oorlogstuig, dat woede en list bedachten,
En in Baijonnes wal het eerst ten voorschyn bragten,
't Geen, daar 't de kracht van 't vuur en 't staal te saamen paart,
Een dubblen dood vertoont, cen dubble yzing baart.
By de herinnering, dat frederik's Vader een uitsteekend gegenoegen vondt, in eene menigte groote lieden onder zyne Troupen te hebben; en tevens dat het een aangenomen gebruik, en, door den tyd, als eene Wet geworden is, dat men, in de meeste Legers, de grootste Lieden in het eerste gelid stelt; ondervonden wy, dat de Dichter van dit bedrog voor het oog verstandig gezweegen heeft; meldende alleen, dat de Pruisschen drie man hoog in 't gelid staan. Wy voor ons, hebben bovengemelde plaatsing der groote lieden, in het eerste gelid, altoos als een misslag beschouwd, nadien dezelve dáár de kleinere agter hen staande soldaaten beletten om voorwaards te zien, en dus het schot van den snaphaan, of den steek der Baijonet, meer onzeker maaken. Wanneer men de orde eens omkeerde, en de kleine persoonen voor, en de grootere agter, zich stelde, zou men dan niet geschikter handelen? Zekerlyk zouden de Vyanden dan geene Dwergen agter Reuzen vermoeden; maar de kleine lieden zouden hun geweer veel gemakkelyker kunnen gebruiken, en van zich kunnen zien; terwyl de grootere met minder moeite over de kleinere zouden kunnen heen schieten. Voeg hier by, dat de trapswyze opklimming van de gelederen zelve aau hen oog dan veel beter voldoen zouden.
Het betrekken der Winterkwartieren wordt, op de volgende wyze, door frederik aangeraaden.
't Is noodig dat uw volk, dat veel in 't krygsveld lyd,
In ongestoorde rust den guuren Winter slyt':
Te veel vermoeijing doet hen lust en kracht ontbeeren:
De kunst kan hier 't gevaar van overrompling weeren.
Zorg dat een goed deel volks, strydvaardig op uw' wenk,
Des vyands magt bedwing', dat hy uw rust niet krenk':
Een trouwe en sterke wacht moet icder voorpost dekken,
En, als een keten, zich langs 't front uws legers strekken;
Elke engte, elk bosch of spoor, zy daadelyk bezet
Met een gedeelte uws heirs, dat op den vyand let;
| |
| |
Een kundig Oorlogsman moet gy den post betrouwen.
Om op dees keten steeds een waakend oog te houën.
Uw ligte ruitery, dragonder en huzaar,
Zy telkens op de been, ter weering van 't gevaar,
Bespiede 's vyands heir, ontruste 't, doe het schroomen,
En van zyn' minste stap de tyding u bekomen:
Door hun herhaald bericht, word all' wat hy besluit
U daadelyk gemeld en daadelyk gestuit.
De Heer doornik, die, als dichterlyk Vertaaler van deeze Krygskunst des grooten frederiks, de toegeeflykheid van het Publiek, op deezen moeijelyken arbeid, verwagt, heeft onze Natie eenen wezenlyken dienst gedaan, met haar dit Leerdicht, in zulke vloeijende Verzen, in handen te geeven. Het afbeeldzel van den Oorspronglyken Dichter versiert het eerste blad van dit zeer net gedrukt Werkje. |
|