de zelfde begrippen over persoonen en zaaken, de zelfde warmte van vriendschap, bezit. De menschen van alle plaatzen en standen hebben veelvuldige overeenkomsten, met betrekking tot het uiterlyke, onder zich ingevoerd, over welker waarneeming zy meer bezorgd zyn, dan over het volgen der zedelyke instellingen. Alle menschen handelen, meer of minder, volgens vooroordeelen; dat is, naar begrippen, om welke te onderzoeken zy noch tyd, noch lust, noch kracht, noch gelegenheid, hadden, en die men evenwel, zonder genoegzamen grond, voor waarheden aanneemt. De menschen, hoe zy ook van elkanderen verschillen, door opvoeding, klimaat, Godsdienst en levenswyze, in ligchaam en ziel, in geest en hart, in kundigheden, bekwaamheden, neigingen en afkeerigheden, hebben allen echter, meer of minder, zedelyk gevoel, een overblyfzel der edele en reine menschheid behouden, welke hun ingeschapen was. De menschen zyn voor verhevener deugden, grootere verloocheningen en opofferingen, vatbaar.’ Alle deeze Waarneemingen worden, door den Schryver, afzonderlyk, uitgebreid of gestaafd, met bedenkingen, die het wonderspreukige, 't geen in zommigen derzelven mogt voorkoomen, doen wegvallen. Wy hebben deeze Waarneemingen in haar geheel willen mededeelen, omdat des Schryvers algemeene Theorie der Menschkunde uit dezelve kan worden afgeleid.
Vervolgens handelt de Schryver, onder deeze Afdeeling, over de onderscheidene Hartstogten, zo die ten goede, als de zulke, welke ten nadeele, werken. Doch in deeze opgave, en in de uitbreiding daar van, hebben wy niets ontmoet, 't welk niet meermaalen, ook in zommige onlangs uitgekoomene Schriften, breedvoeriger is voorgedraagen. Het zelfde mogen wy ook aanmerken omtrent het verhandelde in de tweede Afdeeling, loopende over 's Menschen Verstandige Gesteldheid. Het Voorgevoel, de Geestdryvery, en soortgelyke onderwerpen, zyn zo menigmaalen beschouwd in het licht, waarin zy hier geplaatst worden, dat wy geene reden zien voor deeze herhaaling. Had de Schryver zich bepaald tot de voorgestelde Waarneemingen, en tot eene meer uitgewerkte opheldering en staaving van dezelve, zyn Werk zou meer het voorkoomen van Oorspronklykheid gehad hebben, en voor de beoeffenaars van het zeer belangryk vak van menschelyke Weetenschap, de Menschkunde, van uitge-