Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1792
(1792)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijObservationes in Euripidis maxime Hippolytum; Exercitationum Academicarum Specimen primum; quod praeside Joanne Luzac, J.U.D., & in Academia Batava Linguae Graecae & Hist. Patriae Professore ordinario, die 21 Januarii MDCCXCII, publice defendit Abraham Blussé. Lugd. Bat. apud H. Mostert, MDCCXCII. 58 pagg. in 8o maj.
| |
[pagina 607]
| |
zaaklykheid ophoude van het wegschenken der gewigtigste ambten in Kerk en Staat, by gebrek van waardiger voorwerpen, aan dezulken, die van alle die kundigheden ontbloot zyn, welken den mensch waarlyk beschaaven, welken ons alleen den toegang tot gegronde kennis in alle zoorten van Weetenschappen openen, en welken zo veel toebrengen om ons hart te vormen, en het geluk van ons leven te vermeerderen. Om deze hoop meer en meer te voeden, en op te wekken, besloot de Hoogleeraar luzac, de waardige opvolger van den grooten valckenaer, eenige zyner aanmerkingen over oude Grieksche en Latynsche Schryvers zo in het licht te geven, dat zy tevens dienen voor Academische Dissertatien, welken hy van tyd tot tyd door zyne Leerlingen opentlyk zal laaten verdedigen, en welken vervolgens in éénen bundel by elkanderen gevoegd zullen kunnen worden. De twee eerste van deze Academische Verhandelingen hebben wy thans voor ons. De eerste van dezelven gaat, voornaamlyk, over den Hippolytus van euripides, van welken een aantal plaatzen verbeterd en opgehelderd worden, deels uit gissingen van de Heeren valckenaer en van eldik, welken door den eerstgenoemden op den rand van het exemplaar, dat hy na de uitgave van den Hippolytus gebruikte, by geschreven waren, deels en voornaamlyk door het vernuft en de geleerdheid van den Heer luzac zelven. In het voorbygaan behandelt de Hoogleeraar nog een aantal andere plaatzen, zo uit de overige Tragoediën van euripides, of derzelver Fragmenten, als uit andere oude Schryvers, waarin hy of den door de afschryvers verminkten tekst poogt te herstellen, of de duisterheid van zommige spreekwyzen te verklaaren. Voorts is deze verhandeling vol van de gewigtigste aanmerkingen, over een aantal onderwerpen, die by de verklaaring van de Schriften der ouden van zeer veel gebruik zullen zyn; by voorbeeld, over de noodzaaklykheid, die 'er is, om euripides dikwyls uit de Wysbegeerte van socrates op te helderen; over het gevoelen van plato, dat de ziel in twee of drie deelen verdeeld moet worden; over de benaamingen ψνχιϰοι en πνευματιϰοι ανθρωποι, die in het Nieuwe Testament tegen elkanderen over gesteld worden (onze Vertaaling heeft natuurlyke en geestelyke menschen) enz. enz. De tweede Verhandeling gaat voornaamlyk over die | |
[pagina 608]
| |
plaatzen der ouden, waarin van de wreekende geregtigheid Gods over de boozen; van de belooningen der vroomen in een ander leven; van de geesten, die deze aarde doorzweven, om als gezanten der Godheid op de daaden der menschen te letten; van het boek van jupiter, waar in deze daaden aangeschreven worden, en dergelyke onderwerpen meer, gehandeld wordt. De Heer luzac brengt echter geenszins alle plaatzen by één, welken hier toe behoren, maar bepaalt zich voornaamlyk tot de zodanigen, die door de afschryvers bedorven zyn, en de hulp van den oordeelkundigen beoefenaar nodig hebben. In het herstellen der waare lezing is de Hoogleeraar allergelukkigst, en geen wonder, daar hy, by zyn vernuft, oordeel, en bondige geleerdheid, eene maate van bescheidenheid bezit, die maar zeer zelden het eigendom van die geenen is, die zich met de verbetering van de Schriften der ouden bezig houden. Het zou de meesten onzer Lezers weinig bevallen, wanneer wy alle de plaatzen optelden, die door hem verbeterd zyn, en van deze verbeteringen zelven verslag deden. Wy twyfelen niet, of een ieder, die in dit zoort van Studiën belang stelt, zal zich deze Verhandelingen aanschaffen. Aan de meesten onzer Lezers, ondertusschen, denken wy dienst te zullen doen met eene Nederduitsche Vertaaling van het Fragment, uit het boek de mulieris harmonia, het welk aan perictyone, eene navolgster van pythagoras, toegeschreven wordt. Dit Fragment, dat ons door stobaeusGa naar voetnoot(*) bewaard is, heeft de Heer luzac vooral allerzorgvuldigst behandeld; verscheidene plaatzen in hetzelve allergelukkigst verbeterd en opgehelderd; en eindelyk eene schoone Latynsche Overzetting daar van gegeven, volgens welke het in onze taal aldus luidt: ‘Men moet zyne Ouders noch door woorden, noch door daaden, beledigen; maar hun en in groote en in kleine dingen gehoorzaamen. Men moet ook by hen woonen, en hen nimmer ontvluchten, in welken toestand zy zich ook bevinden, het zy van ziel, het zy van lighaam, het zy van uitwendige omstandigheden; in vrede en in oorlog; in gezondheid en ziekte; het zy, zy ryk of arm, aangezien en geëerd, of gering en onaanzienlyk, hoofden van het gemeenebest of ambtelooze burgers, zyn. Men moet hun gehoorzaamen, en hunnen | |
[pagina 609]
| |
wil doen, zo zy maar niet uitzinnig zyn. Want dit is billyk en betaamelyk voor alle braaven. Maar, zo iemand zyne Ouders veracht, tegen dezen Zondaar wordt, en geduurende zyn leven, en na zynen dood, eene actie van kwaade behandeling by de Goden ingesteld. Hy is by de menschen gehaat, en wordt onder de aarde, in de plaats der elenden, in het gezelschap der boozen, eeuwig gebonden bewaard, door de Goddelyke Wraak, en door de onderaardsche Goden, die tot wreekers dezer schenddaaden aangesteld zyn. Want het beschouwen van onze Ouders is een goddelyk en schoon gezicht. Ja hunne beschouwing en vereering is zodanig, hoedanig zelfs niet de beschouwing der Zonne is, noch die van alle de overige Sterren, welker lichtende choren den hemel omringen, of zo men nog iets grooter mogt achten onder die wezens, die men met een' heiligen eerbied beschouwt. Ik althans ben van gedachten, dat de Goden nimmer eenig verzuim van de plichten jegens Ouders ongestraft zullen laaten. Dierhalven moeten wy de persoon onzer Ouders, zo lang zy leven, en hunne gedachtenis, na hunnen dood, met een vroom hart eerbiedigen; en nooit tegen hen morren; maar indien zy iets misdoen, het zy door hunne zwakheid, of door misleiding van anderen tot dwaaling vervoerd, moeten wy hen vriendelyk vermaanen en te regt brengen, maar nooit met hun in onmin leven. Want zwaarder zonde, of grooter ongelyk, kan door de menschen niet bedreven worden, dan, wanneer zy zich slecht tegen hunne Ouders gedraagen.’ De Hoogleeraar geeft voorts een schat van de gewigtigste aanmerkingen, waar door en dit uitmuntend Fragment, en andere plaatzen der Ouden, die hy 'er mede vergelykt, opgehelderd worden; onder anderen ook over de διϰη ϰαϰωσεως, of actie van kwaade behandeling, welke, volgens het Attisch regt (een vak, waar in de Heer luzac ten hoogsten bedreven is) in drie gevallen, en, onder die, in het geval van slechte behandeling van Ouders, verleend werdt. Doch wy moeten dit uittrekzel sluiten, na 'er alleen dit nog bygevoegd te hebben, dat ook de Theses, achter beide deze Verhandelingen gevoegd, ten hoogsten merkwaardig zyn, en dat veelen van dezelven van de opgeklaarde en vrye denkwyze des Hoogleeraars getuigenis draagen. | |
[pagina 610]
| |
Wy wenschen, dat het getal der Leydsche Studenten, die van zulken uitmuntenden meester naarstig gebruik maaken, verder moge toenemen, en dat de vereenigde hulp van schultens, rhunkenius, en luzac, aldaar de fraaije Letteren en waare geleerdheid verder moge doen herleven! |
|