| |
Vervolg op M.N. Chomel, Algemeen Huishoudelyk, Natuur, Zedekundig en Kunst-Woordenboek, door J.A. de Chalmot. Verrykt met Kunstplaäten. Veertiende Stuk. Te Campen by J.A. de Chalmot, en te Amsterdam by J. Yntema, 1792. In gr. 4to.
Tot eene zeer verre uitbreiding is de aart deezes Vervolgs van het zo bekend en beroemd Woordenboek geschikt. Elk Stuk levert hier blyk by blyk van op. En de groote zaak, om, in een arbeid van zo langen adem, niet te verflaauwen, en daardoor eene oneenpaarigheid te verwekken, zo vaak het lot der Woordenboeken, welker eerste Letters meestal het rykst voorzien, en 't best uitgewerkt zyn, ontdekken wy, tot ons genoegen, dat de onvermoeide chalmot rustig te boven komt.
Keur baart angst. Onder de veelvuldige Artykelen, die dit XIVde Stuk aanbiedt, waarin de aan het Werk eigene verscheidenheid, reeds in zo veele aankondigingen door ons opgemerkt, blyft stand houden, en dus geene herhaaling behoeft, om het Leezeren van allerlei soort aan te pryzen, vinden wy ons, daar dit berigt met de verwisseling van het Jaar staat uit te komen, genoopt ons te bepaalen, tot het geen wy op het Woord nieuwjaarsdag aantreffen.
‘NEUWJAARSDAG, of eerste dag van 't Jaar, is altoos als eene plechtige dag aangemerkt, waar voor men grooten eerbied droeg, doch de tyd van derzelver viering is, by de onderscheidene Volkeren, zeer verschillende geweest.
By de Romeinen was de eerste en de laatste dag aan janus toegewyd; 't welk de oorzaak is, dat men hem met twee aangezichten afbeeld.
Ook is van de Romeinen tot ons het zo oude gebruik afgedaald, om malkanderen op dien dag complimenten te maaken. Vóór dat die verloopen was, bezochten zy
| |
| |
malkanderen, gaven zich wederzydsch geschenken, en verzelden die met gelukwenschingen. Lucianus spreekt van die gewoonte als zeer oud, en doet die opklimmen tot den tyd van numa.
Ovidius bedoelt dit zelfde gebruik in het begin van zyne Feestdagen:
Postera lux oritur, linguisque animisque fovete:
Nunc dicenda bono sunt bona verba die.
En plinius nog duidelyker, Lib. XXVIII. Cap. 1. Primum anni incipientis diem laetis precationibus invicem faustum ominantur.
Niet minder vindt deeze gewoonte nog onder ons plaats, doch welk een begrip moet men zich maaken van diergelyke heilwenschen, als het gebruik en de welleevendheid op dien dag van ons vordert? zyn het woorden zonder betekenis? immers neen; want als men over iemands persoon en familie, in dit en veele volgende jaaren, allerlei heil verklaart te wenschen, hebben die woorden eenen zin. Doch verba valent usu, “de woorden gelden alleen volgens 't gebruik,” en wie bekommert zich over de meening van een Nieuwjaars-Compliment, meer dan over den waaren zin van andere Complimenten, als van Myn Heer, ik ben uw ootmoedige Dienaar, ik heb de eer van u te verwelkomen, van u gezondheid te wenschen, van uwe vriendschap te solliciteeren, en van honderd diergelyke fraaije en beleefde gezegden? Niemand verstaat zulks kwalyk; niemand zal onderneemen zyn ootmoedigen Dienaar om een boodschap te stuuren, nog zich verbeelden dat de man 't in der daad een eer rekent zynen vriend te verwelkomen, gezondheid te wenschen, enz. Het is wel zeker, dat men zulke complimenten niet naar de letter der woorden kan aandringen: doch dat ze niets gerekend moeten worden te betekenen, en slegts voor bloote klanken te houden zyn, wil by my niet in. Alle zodanige beleefde uitdrukkingen vertoonen nederigheid, onderdaanigheid, dienstvaardigheid, liefde en toegenegenheid, jegens onze medemenschen. Zy vertoonen dierhalven zulke geestgesteldheden en neigingen, ten aanzien van anderen, als in ons behooren plaats te hebben, en in zommige menschen in der daad gevonden worden; en wanneer wy die uitdrukkingen met eene billyke verzagting, en in eenen redelyken zin willen opvatten, wordt 'er door te kennen
| |
| |
gegeeven, dat men gezind is elkanderen te dienen, door de liefde elkanderen onderdanig te zyn, en door ootmoedigheid de een den ander uitneemender te achten dan zich zelv, of liever, als ware hy uitneemender, te behandelen. Schoon men niet gewoon zy, zulke denkbeelden te hechten aan woorden, die ons zo gemeenzaam zyn geworden, dat wy ze gebruiken zonder dat wy 't zelv' weeten, acht ik evenwel dat een verstandig Man, en een liefhebbend Christen, 'er de gemelde betekenis zeer gevoeglyk aan geeven kan; vermits hy, 't zy hy zulks doe of niet, in der daad, die gesteldheden, ten aanzien van zyne medemenschen, in een meerder of minder maate bezit.
Doch wat men ook van zulk slag van Complimenten te houden hebbe, Heilwenschen kunnen niet als woorden zonder eenigen zin worden aangemerkt. Zulken, die het plechtigst en met den deftigsten ernst gedaan worden, schynt men voor eene soort van gebeden te moeten houden, die een stilzwygend opzicht hebben op den Allerhoogsten, den Geever alles goeds. Anderen, die gemeenzaamer geschieden, over geringer onderwerpen loopen, en meer by wyze van een compliment gedaan worden, geeven ten minsten te kennen, dat het den wenscher aangenaam zyn zal, indien het heil, welk hy eenen anderen toewenscht, denzelven in der daad te beurt valle. Dit laatste is onafscheidelyk van het denkbeeld van eenen wensch. Het eerste kan men niet wel onderstellen, de meening te zyn van alle heilwenschen in den dagelykschen omgang: maar zou het de meening niet weezen, of behooren te weezen, van eenen Nieuwjaarswensch? Wanneer men elkanderen allerlei heil, welstand, voorspoed, en alle bedenkelyke zegeningen, geduurende veele jaaren, met een taamelyk grooten omslag van woorden, en met eene plechtige houding, toewenscht, begeert men dan niet dat god, van wien alle heil moet nederdaalen, de gewenschte heilgoederen aan zynen evenmensch schenken zal? indien ja, dan behelst een Nieuwjaarswensch eene soort van bede aan den Allerhoogsten, die wel denzelfden eerbied niet eischt als een rechtstreeks gebed tot god, maar egter een ernstige zaak is, die een gewigtige betekenis heeft. Een Nieuwjaarswensch vertoont, volgens dit begrip, eene duidelyke erkentenis, niet alleen van ons onvermogen, om ons zelven, en om elkanderen, alle begeerlyk goed te bezorgen, (iets 't welk alle wenschen, hoe
| |
| |
men ze ook beschouwe, klaarblyklyk onderstellen,) maar ook dat wy allen geheel en al afhangen van het Opperweezen, dat wy ons geluk uit zyne hand hoopen te ontvangen, en voor anderen, zo wel als voor ons zelven, heil begeeren van Hem, in wien alle Gelukzaligheid oorspronglyk berust.
Ik wil egter niet sterk dringen op deeze meening van eenen Nieuwjaarswensch, die veelen van myne Leezers, buiten twyfel, al te ernstig weezen zal. Laat zulk een wensch meer niet betekenen dan eene verklaaring, dat het ons aangenaam zal zyn, indien anderen 't Nieuwjaar, en veele volgenden, gelukkig slyten; dan hebben de woorden waar van men zich bedient, egter eenen zin, en men behoort elkanderen geen Nieuwjaars-Compliment te maaken, zonder 'er dien zin aan te hechten. Men geeft dan ten minsten te kennen, dat men zich de welvaart zyner medemenschen aantrekt, dat men eenige begeerte heeft tot hun heil, en liever heeft dat het hun wel dan kwalyk gaa; zo dat 'er eene waare goedgunstigheid in ons behoort gevonden te worden, als wy elkanderen op eenen Nieuwjaarsdag, of by andere gelegenheden, eenen heilwensch doen. Kwaadaartigheid en vyandschap, haat en wrok, worden hier door niet alleen uitgeslooten, maar zelfs onverschilligheid en belangeloosheid in 't geen een' ander' betreft. Die zynen medemensch wat goeds wenscht, moet 'er ten minsten eenig belang in stellen, dat dezelve 't gewenschte goed verkryge of behoude.
Menschen van eene bekrompene geestgesteltenis mogen het ongerymd houden te vorderen, dat alle Nieuwjaarswenschen zulk eenen zin hebben, om dat zy niemand dan zich zelven, en hunne byzondere goede vrienden of bloedverwanten, eenige waare genegenheid toedraagende, ten opzichte van de rest des menschdoms volstrekt onverschillig zyn. Zuike laage zielen mogen denken, dat men op dien voet zyne zegenwenschen tot weinige persoonen zou moeten bepaalen, en zich wel wagten van elk dien men kent, en in den aanvang van een Nieuwjaar aantreft, te feliciteeren. Maar zy, die weeten wat uitgebreide liefde, wat algemeene goedwilligheid, zy, en zich dat beminnelyk karakter eenigzints hebben eigen gemaakt, zullen, vertrouw ik, hier in geene zwaarigheid vinden. Zy, die liefhebbers zyn van het menschdom, die allen welken nevens hen naar gods beeld geschaapen zyn, beminnen, en niet nalaaten zouden dezelven allen geluk- | |
| |
kig te maaken, zo 't in hun vermogen was; die hunne Medechristenen, Medevaderlanderen en Medeburgeren, zonder uitzondering, een goed hart toedraagen, en genegen zyn, ieder een te helpen, en dienst te doen daar zy kunnen, bevinden zich, by alle bekwaame gelegenheden, bereid en geschikt, om elk, die hun voorkomt, met eene oprechte en hartelyke meening heil te wenschen. Zy verklaaren dan door woorden, hoe zeer zy hunnen Medemenschen het goede gunnen, en zy zouden het zelfde door daaden toonen, indien zy 'er gelegenheid toe hadden; en, schoon zy den eenen mensch boven den anderen beminnen, gelyk natuurlyk en redelyk is, niemand ondertusschen van hunne liefde uitgeslooten zynde, kunnen zy ook niemand aantreffen in 't begin van een Nieuwjaar, dien zy niet gaarne gelukkig zouden zien.’
Te meermaalen geeft de Heer de chalmot, op een Woord, in stede van veel om te haalen, alleen van een enkel Schryver, die 'er best over geschreeven heeft, het voornaamste op. Ten blyke hier van leeze men, wat hy op het Woord nagt-merrie aantekent.
NAGT-MERRIE, in het latyn Incubus, is een ongemak waar van de Heer john bond, Med. Docter te Londen in zyn Essay on the Incubus, or Nigtmare, 1753, ingevolge het getuigenis van des kundigen, het beste bericht geeft; dus wy niet beter kunnen doen, om een begrip van dit lastig ongemak aan onze Leezers te geeven, dan een zaaklyk uittrekzel hiervan mede te deelen.
‘De Schryver zegt, dat hy zelv' dikwils overvallen wordende van het gebrek, 't welk in 't gemeen Nagtmerrie genoemd wordt, zich aangespoord vondt dit ongemak met naauwkeurigheid te onderzoeken, of hy, hier door, in staat mogt geraaken zich van het zelve te bevryden. By oude Schryvers vondt hy weinig het geen tot opheldering hier van kon dienen; en by de hedendaagschen ook niet dan gebreklyke verklaaringen. De reden hier van is, naar alle waarschynlykheid, om dat niemand van deeze Schryvers het gebrek, in zich zelve, zal ondervonden, of in anderen, onder het overval zynde, gezien hebben. Het laatste kan niet ligt gebeuren, om dat het iemand altyd in den slaap overkomt, en hy, zo dra hy ontwaakt, 'er van bevryd wordt; dat geen Geneesheer by den Lyder kan geroepen worden, vóór dat het overval reeds geweeken zy. De Heer bond, een Geneesheer zynde, en zelv' het gebrek onderworpen, is, hier door,
| |
| |
dubbel in staat, om 'er een goede beschryving van te geeven.
De naam van deeze kwaal is, waarschynlyk, zynen oorsprong verschuldigd aan zekere bygeloovigheid: doch dit is van weinig aanbelang. Van meerdere aangelegenheid is de beschryving of afbeelding van dezelve, welke van den Heer bond opgegeeven wordt, gelyk hy ze dikwils gevoeld heeft. “Zy overvalt de menschen in den slaap, op den rug liggende; begint veelmaalen met verschriklyke droomen, waar op, schielyk, een bezwaarde ademhaaling volgt, met een zwaare drukking op de borst, en een volslaage belemmering van de vrywillige beweegingen. In deeze doodlyke benaauwdheid geschied een luid gezugt en gesteen, en een verward geluid. Op deeze wyze wordt zulk een Lyder als in de kaaken van den dood gehouden, tot dat hy, door de alleruiterste worstelingen der natuure, of door eenige bykomende hulpe, uit dien naaren doodslaap ontkome. Zo dra hy de zwaare drukking op de borst eenigzins ontworsteld is, krygt hy een sterke hartklopping, groote beangstheid, ongemaklykheid en krachteloosheid; welke toevallen trapswyze wederom verminderen, en gevolgd worden van vergenoegde gedachten, van uit zulk een groot gevaar ontkomen te zyn.”
Aangaande de oorzaak van deeze kwaal, wordt, in 't algemeen, erkend; dat dezelve bestaat in zekeren stilstand, of beletzel, van den omloop des bloeds: het komt 'er maar op aan, hoe zulk een stilstand veroorzaakt worde. Om dit te verklaaren, merkt de Schryver, vooraf, aan, 't welk van veelen erkend wordt, dat, in een liggenden staat van het lighaam, meer bloed naar het hoofd gaat, en ook traager naar het hart te rug keert, dan in een opgerechten stand; dat hier door slaap, en door agteroverligging op den rug, zwaare slaap en droomen veroorzaakt worden. Hier na neemt hy in aanmerking, 't geen, van hem, van het meeste aanbelang geoordeeld wordt, de natuurlyke plaatzing van het hart. Het zelve is, met het grootste gedeelte, gelegen in de slinker holligheid van de borst; aan de longen vast door de groote bloedvaten, en aan het middenrif (Diaphragma) gehecht door het hartezakje. Het hart moet, by gevolg, aangemerkt worden als een lighaam in de borst eenigzins vry hangende (Corpus pendulum), en, gelyk andere hangende lighaamen, plaats-verandering onderworpen. Als het lighaam in
| |
| |
een opgerechten stand gehouden wordt, moeten de deelen van het hart, welken doorgaans het slinker en rechter genoemd worden, begreepen worden als voorste en agterste. Maar het lighaam op den rug gelegen zynde, worden deeze deelen de bovenste en onderste van het hart. Dat het hart plaats-verandering onderga, naar den verschillenden stand van het lighaam, volgens de richting van het middenpunt der zwaarte van het hart, bewyst de Schryver dus: men behoeft maar, zegt hy, den vinger te houden op de plaats der ribben, waar deszelfs klopping gevoeld wordt, in een opgerechten stand; en zo ras dan het middenrif, door inademing, sterk samengetrokken wordt, en hier door naar beneden wykt, zal de klopping flaauwer gevoeld worden, om dat het hart naar beneden getrokken is door het middenrif. Hier komt by, dat men de klopping, als iemand op de slinker zyde legt, nader by den ruggraat gevoelt; en, op den rug liggende, naauwlyks kan voelen, en, op de rechter zyde gelegen zynde, geheel niet kan gewaar worden. De Schryver bekent egter, dat deeze veranderingen, in alle lighaamen, niet even blykbaar zyn. Hier op wordt nu, vervolgens, de verklaaring van de oorzaak der kwaale, naar de onderstelling van den Heer bond, gevestigd.
“Als iemand op zyn rug ligt, valt het hart, noodzaaklyk, op de lighaamen der wervelbeenderen van den rug, en moet, bygevolg, door zyn eigen zwaarte, het slinker oor van het hart, en de longader, welken, dan, recht onder deszelfs grondstuk, of breedste gedeelte, liggen, drukken; en hier door zal de beweeging van het bloed, door de longen, gestuit worden. Het bloed zal, derhalve, opgehoopt worden in de longvaten; en de rechter, of liever, in deezen stand, de bovenste holligheid van het hart, zich niet kunnende ontlasten in de long-slagader, zal, door het bloed, van de uiterste ledemaaten te rug komende, overkropt worden; het welk, zich ophoopende in de bloedvaten by het bovenste gedeelte van het hart, het zelve zwaarder zal doen worden, en, dus, de oorzaak van de belemmeringe te grooter maaken. Op deeze wyze zal ook de te rugkeering van het bloed, uit het hoofd, belet, en de tedere en ligt rekbaare bloedvaten der herssenen, meer dan gemeen, uitgezet worden; de invloed der dierlyke geesten, door de zenuwen gestopt; en de leevensbeweegingen (Motus Vitalis), voor een
| |
| |
gedeelte, indien niet geheel en al, gestremd worden.” Zie daar de eigentlyke en natuurlyke oorzaak van de zogenaamde Nagt-merrie, of Nagt-drukking.
Nu valt het den Schryver gemaklyk, alle de byzondere toevallen, welken dit overval, altyd, of doorgaans, verzellen, te verklaaren. De verschriklyke droomen ontstaan uit de geweldige uitzetting van de bloedvaten der herssenen: de bevinding leert dat zodanige droomen meest volgen op het liggen slaapen op den rug. De zwaare drukking op de borst, en onvermogen van zich te kunnen beweegen, ontstaan uit de overmaat van bloed in de longen, de hol-ader, de rechter holligheid en het rechter oor van het hart; welke, de spieren geene gelegenheid laatende van te kunnen werken, een gelyke aandoening maakt, als of, inderdaad, de borst door eenig zwaar lighaam gedrukt wierd. Het verwerd geluid moet, waarschynlyk, van dezelfde oorzaak afgeleid worden; dewyl de beweegspieren van de tong, en het strottenhoofd, spieren zyn van de vrywillige beweeging, welke belemmerd is: ook zal de onbeweegbaarheid van de longen, welken met bloed overkropt zyn, de lugt, welke noodzaaklyk is tot de stem, uitsluiten. Het zugten en steenen zyn jammerende uitdrukkingen, dat de natuur in lyden is, en ontstaan, gelyk doorgaans ook hier, uit verstopping en ophooping van bloed in de longen. De benaauwdheid en hastklopping worden insgelyks, gemaklyk, uit dezelfde oorzaak verklaard.
De Heer bond maakt, vervolgens, gewag van eenige aanleidelyke en bykomende oorzaaken; als, een bloedryke gesteldheid, en alles wat, in den tyd, te veel opvulling kan maaken; opstopping van gewoone bloedloozingen; onmaatig eeten en drinken tegen den nagt: want hy beweert, tegen Dr. stuart en den Baron haller, dat de maag, meer dan gemeen opgevuld zynde, de groote slagader (Aorta), in een leevend lighaam, kan drukken en vernaauwen, (schoon dit in een dood lighaam anders moge schynen, om dat de spieren en het buikvlies (Peritonaeum) dan doorgesneeden zynde, de maag naar buiten kan uitwyken, 't welk in leevenden niet geschieden kan,) en dus den doorgang van het bloed, door dezelve, naar beneden, voor een gedeelte verhinderen, en meer naar het hoofd doen gaan; waar door toedrukking in de tusschenribbige, en het agtste paar zenuwen, by derzelver oorsprong, kan veroorzaakt worden; en het gevolg hier
| |
| |
van zal zyn eene verlamming van de spier-vezelen van het hart. Behalven dit zal ook een zeer opgevulde maag de vrye zamentrekking van het middenrif verhinderen; waar door de holte van de borst niet zo groot kan gemaakt worden, als vereischt wordt: en het middenrif aangemerkt als een hellend vlak, schuins opgaande naar het borstbeen, rust de overlaaden maag hier eenigzins op en tegen, inzonderheid het lighaam op den rug liggende, en de zwaarte derzelve zal de drukking van het hart op de long-aderen vermeerderen, wyl het, aan de andere zyde, hier aan vast is door het hartezakje. Dit wordt ook van den Heer riga, gelyk van onzen Schryver, als de oorzaak van de Nagt-merrie aangemerkt. De Sympath. pag. 112.
De ontkoming uit, of redding van, dit overval, geschied, doorgaans, door de natuur. De longen verstopt zynde, moet de rechter holligheid van het hart geweldig uitgezet worden, en zeer sterke aandoening (Irritatio) lyden, welke het zelve tot een sterke zamentrekking aanzet, 't welk alles is het geen vereischt wordt, om het geheele werktuig wederom in voorgaande beweeging te brengen. Want zo dra zich de rechter holligheid ontlast in de long-slagader, zal het bloed, in de long-aders, ook wederom in beweeging geraaken, en de drukking van deeze vaten overwonnen worden. En zo haast deeze beweeging hersteld is, zal 'er eene pooging ontstaan, om, door beweeging van het geheele lighaam, te maaken, dat de ongemaklyke stand veranderd worde; en hier door zal ook verandering geschieden in het middenpunt der zwaarte van het hart, en, gevolglyk, alles overgaan. Uitwendige hulp kan hier toe van merklyken dienst zyn, om het schielyker te doen overgaan; als is, iemand op den rug liggende op zyde te haalen, te schudden, en sterke aandoeningen op het lighaam te maaken, door prikken, steeken, geluid te maaken, enz. om hem wakker te doen worden. De Schryver zegt, dat hy, op zekeren tyd, in een zwaar overval van de Nagt-merrie liggende te worstelen, zyn knegt in de kamer kwam om vuur aan te leggen, en den bak met koolen liet vallen, 't welk zulk een geraas maakte, dat hy zeer gelukkig ontwaakte, en van zyn overval verlost wierd.
Schoon nu dit ongemak zelden lang duurt, is het egter niet alleen zeer lastig, maar ook dikwils een voorlooper van kwaade gevolgen; naamlyk, krankzinnigheid, vallen- | |
| |
de ziekte, beroerte, en een haastigen dood. De Schryver houdt het voor waarschynlyk, dat zommige menschen, die, 's avonds gezond naar bed gegaan zynde, 's morgens dood gevonden worden, in zulk een overval gestorven zyn.
Tot voorkoming van het zelve wordt, boven alles, aangeraaden, niet op den rug te gaan liggen slaapen; geen bezwaarlyke maaltyd te doen, of veel te drinken, kort voor dat men naar bed gaat. En, zo 'er voorafgaande oorzaaken in aanmerking komen, hier tegen, volgens de gewoone wyze, in andere gevallen, te voorzien; in een bloedryke gesteldheid aderlaatingen te doen; in te groote zwakheid versterkende middelen te gebruiken, en zo in andere omstandigheden.’ |
|