Star van de 9de grootte, omringd met een melkagtigen Nevel van omtrent drie minuuten over 't kruis. Deeze Nevelagtigheid is zeer zwak, en een weinig uitgebreid, of ellipticaal; de uitgestrektheid niet verre zynde van den Meridaan, of een weinig van het Noorden na het Zuiden gaande. De hairige Nevel bedekt een kleine Star, omtrent een en een halve minuut ten Noorden van de Nevelagtige Star; andere Starren van gelyke grootte zyn geheel vry van dit verschynzel op te leveren.’
Dit tekende de Heer herschell, ten tyde dat hy deeze Waarneeming deedt, als iets om in gedagten te houden, op: zyn tegenwoordig denkbeeld, des betreffende, na herhaalde proefneemingen, komt hier op neder. Dat de Nevelagtigheid zeker behoort tot de Star, in het middenpunt gelegen; de kleine Star, die voorkomt als met den Nevel overtoogen, heeft 'er, in tegendeel, geene gemeenschap altoos mede; eene Star zynde, die inkomt tusschen ons Planeetstelzel en de Nevelagtige Star, en daarom zich by dezelve vertoont, schoon mogelyk op een onmeetlyken afstand van dezelve gelegen.
Op den dertienden van November des Jaars 1790, ontdekte hy ‘Een allerzeldzaamst Verschynzel! te weeten, een Star van omtrent de 8ste grootte, met een zwak lichtgeevenden Dampkring van eene ronde gedaante, en omtrent 3′ diameter. De Star staat volmaakt in 't middelpunt, en de Dampkring is zo dun, zwak, en overal zo gelyk, dat 'er geen vermoeden kan opryzen, dat dezelve uit Starren bestaat; en kan 'er geen twyfel vallen, wegens het blykbaar verband tusschen den Dampkring en de Star. Eene andere Star, niet veel minder in helderheid, en in 't zelfde veld met de bovengemelde, was geheel vry van dusdanig een vertoon te maaken.’
Deeze soort van Starren, denkt Dr. herschell, mogen eigenlyk Nevel-Starren geheeten worden: naamlyk Starren omgeeven van een glinsterende vloeistoffe, verschillende van 't geen doorgaans licht genaamd wordt; en gevolglyk van eene natuur, ons geheel onbekend. Deeze lichtgeevende vloeistoffe, denkt hy, is niet zo weezenlyk verbonden met de Star in 't middenpunt, of dezelve kan zonder de Star bestaan; hy denkt verder, in verscheide uitgestrekte streeken daarvan ontdekt te hebben, in veele deelen der Hemelen, die, allengskens, by elkander in een vry naauwen omtrek zullen kunnen getrokken worden, en de Planeet-Nevels vormen: en dat de Planeet-Nevels, in een punt zamengebragt, een Vaste Star zullen vormen.