Een trek van buitengemeene liefde, jegens zynen naasten.
(Naar het Hoogduitsch)
Een Landman op een Keursaxisch Dorp, aan de Boheemsche Grenzen, welken God geene Kinderen, maar wel een zeer aanzienlyk vermogen, een schoon nieuw Huis, welk hy zelve, daar hy het timmeren geleerd had, gebouwd had, en goede vruchtbaare velden, weilanden en hoven gegeven had, woonde meer dan een uur van het Bedehuis af, waaronder zyn Dorpje behoorde; dan, hy was evenwel op alle Zon- en Feestdagen, ook by de weeklyksche Preekbeurten, benevens nog een ander oude, hem geheel gelyk zynde, Gods-vereerer, de eerste en laatste, zoo des Zomers als des Winters, in de Kerk, en hoorde, van zyne eerste jeugd af, Gods woord, met de grootste onderzoekende opmerkzaamheid, hoogachting en eerbied. In bergachtige Oorden, valt de sneeuw, door den wind voortgedreeven, dikwils zoo hoog als de huizen, en deeze twee christus-vereerers moesten niet zelden met veel moeite daar door waaden, wanneer zy hunne Kerk zien wilden; dan niets was in staat om hun te rug te houden.
Nu preekte de Predikant eens, zonder opzigt op byzondere omstandigheden, over 1. joan. III:16.-18. Deze lieveling Gods hoort, denkt en word buitengemeen geroerd. Op zynen vetren hoogstbezwaarlyken Kerkweg, overdenkt hy deeze gedaane Leerreden naauwkeurig, op deeze wyze: ‘uw Broeder is zoo arm, heeft eene zieke Vrouw, veele goede Kinderen, welken niets dan werk, en het vermogen tot eene goede opvoeding, ontbreekt. Gy hebt het goed der waereld. - Hoe, wanneer gy, om uwen Broeder en zyn Huisgezin te redden, hem uw bestaan overgaast? Gy hebt immers met uwe Vrouw nog overvloedig genoeg, om gerust en gemaklyk te leeven, kunt God nog redelyk dienen, enz.’ Om kort te gaan, het resultaat zyner onderzoeking was dit: myn Broeder zal door my nu ook gelukkig zyn, op dat hy God, eenschaplyk met my, nog meer kan liefhebben!
Het geschiedde! Het goede voorneemen wierd gelukkig uitge-