Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijBrief van een lid uit het gezelschap van twyfelaaren.(Uit het Engelsch.)
myn heer!
Ik geloof, gy zult my wel willen toestemmen, dat 'er geen Land in de Christenwereld is, waar de Inwoonders eene grooter maate van gezelligheid bezitten, dan by ons in Engeland. - Groot-Brittanje is niet alleen het Land van Vryheid, maar ook van Vriendschap. Van hier die veelvuldige Gezelschapppen, Clubs geheeten, in elke Stad, Vlek en Dorp, welker optelling gewis zou verveelen, doch, in welke het genot | |
[pagina 578]
| |
plaats vindt van die Vryheid, waar op elk Brit roemt, van zyne gedagten te uiten zelfs over het Staatkundige. Maar te - waar ik woon, is een Gezelschap, 't welk op de bekende naamlyst van Clubs niet slaat, en waarvan men, zo ik vermoede, in de Hoosdstad nog niet gehoord heeft; ik heb de eere om 'er Lid van te weezen, en hoop, dat eenig Berigt van 't zelve uwe Leezers niet zal mishaagen. 't Gezelschap, 't welk ik voorheb te beschryven, heet het Gezelschap der Twyfelaaren; t zelve vergadert, waar de Wyze Mannen van GothamGa naar voetnoot(*) uithangen, in de Stad - het bestaat uit omtrent twaalf Leden. Dit algemeen vooraf gemeld hebbende, zal ik u eerst den aart beschryven van onze weeklyksche Zamenkomst; vervolgens u de Characters opgeeven van eenige der voornaamste Leden; eene zonderlingheid van Character is noodig om 'er in toegelaaten te worden. Weet dan, Myn Heer! dat ons Gezelschap den naam van het Gezelschap der Twyfelaaren draagt, uit hoofde van de natuurlyke neiging eigen aan elk Lid, om te twyfelen aan de waarheid van elk Voorstel, van ieder Gebeurtenis, hoe tastbaar ook, voor dat elk stuk het onderzoek doorgestaan hebbe, door eenigen beweerd, door anderen ontkend, en zo klaar gemaakt is, dat 'er geen grond van twyfel overblyve, zelfs voor den grootsten Twyfelaar onder ons. Door deeze handelwyze verzekeren wy ons van onafgebrooke belangryke Gesprekken, geduurende de uuren onzer Vergaderinge. In meest alle andere Gezelschappen, vinden veele stille vlaagen en pausen plaats, eenigen tyd naa dat men is zamengekomen, en by andere tusschenvallende gelegenheden; vlaagen, die zeer verveelend en hoogst onaangenaam zyn. Wanneer de gewoone groeten en pligtpleegingen zyn afgelegd, volgt 'er doorgaans een stilzwygen, 't welk duurt tot dat een der Leden, naa zyn harssens eenige minuuten gepynigd te hebben, de geeuwende menigte onderrigt van een Huwelyk, een Geboorte, of Begraafenis, voorgevallen zints zy de laatste keer by den anderen waren. Dit geest aanleiding tot berigtneemen en geeven van 't geen dagelyks gebeurd is. Het gesprek dus voet gekreegen hebbende, hoort men over den prys van 't Vee, Koorn, Hooi, Stroo, enz. Dit Onderwerp is haast uitgeput, en wordt vervangen door een gesprek over de Jagt, Wedloopen, en Haanen-Gevegten; omtrent den tyd der Verkiezing van Parlementsleden, geest dit eenige nieuwe stof; dan alles dient, om verdrietige uuren aan te vullen, en zouden dezelve naauwlyks op die verveelende wyze omkomen, kwamen 'er niet tusschen beiden lange haalen uit de Tabakspyp, en een verfrissenden Dronk. | |
[pagina 579]
| |
Zulks kan het geval niet weezen in ons Gezelschap: want de Leden zyn niet gezeten, of het eerste dat 'er beweerd wordt, 't moge weezen wat het wil, strekt ten onderwerp van geschilvoering. De waarheid in 't zelve wordt bevestigd, of ontkend, met een hevigheid, die geen oogenblik verveelens gedoogt. Zomtyds vangen deeze twistgedingen aan, naa de eerde groete, en eer wy gezeten zyn; zo greetig betoonen wy ons gesteld, op ons geliefde vermaak. Want, wanneer wy eenige verandering bespeuren, in 't gelaad van een der Leden, en iemand opmerkt, dat hy 'er zo wel niet uitziet als gewoonlyk, vestigt zich de aandagt van allen oogenbliklyk op dit onderwerp. Het gestelde wordt door zommigen ontkend, door anderen verdeedigd, en, naa veel voor- en tegenspraake, door de meerderheid bepaald. - Alsdan komt het aan op de hoeveelheid der bespeurde veranderinge, en den aart der kwaale, welke men daar uit te dugten heeft, enz. enz. dit ondergaat een dergelyk onderzoek, elk betwist zyn grond voet by voet. - Welhaast komt 'er een ander onderwerp ter baane, 't geen op dezelfde wyze bepleit en beoordeeld wordt. Elk Lid is zo zeer ingespannen op de behandelende zaak, dat, daar in andere Gezelschappen, eeten en drinken het hoofdvermaak opleveren, wy, veel meer bezorgd om den Geest voldoening te geeven dan het Lichaam, dikwyls ons eeten koud laaten worden, en onze glazen laaten staan: op dat 'er geene gelegenheid voorbyglippe, om ons aandeel in het geschil te neemen. Maar het onderwerp, 't welk ieder onzer de gunstigste gelegenheid aanbiedt, om onze bekwaamheden in het twyfelen en twisten ten toon te spreiden, is de Godsdienst. Hierop vallen wy doorgaans in 't laatst van den avond, naa dat alle andere voorkomende onderwerpen afgehandeld zyn. Het ergst van allen is, myn Heer! dat wanneer de Godsdienst op het tapyt komt, 'er naauwlyks iemand gevonden wordt, die de post van verdeediger op zich wil neemen: want wy zyn allen lieden van één gevoelen in dit stuk, en teffens allen Mannen van Eer, die schroomen iets te zeggen wat wy niet meenen; van hier neemt niemand, dan met wederzin, die post op zich. Nogthans, om de geestige slagen, en schitterende bewyzen, te hooren die de minste onzer op zyn duim heest, neemen wy beurtlings het op ons, om den Godsdienst te verdeedigen; en schoon wy onze wapens niet gebruiken met die vaardigheid en behendigheid, als wy zouden doen, ware het onze beurt om denzelven tegen te spreeken, weeren wy egter, om te toonen, dat wy niet onbedreeven zyn in elk deel van ons gelieskoosd vermaak, de aanvallen, op denzelven gedaan, af, in zulker voege, dat wy den tegenstanderen gelegenheid geeven, om geen geringe zegepraal te behaalen. U dus een Berigt gegeeven hebbende, van de natuur en het oogmerk onzes Gezelschaps, zal ik u eenige der voornaamste Leden doen kennen, die, gelyk ik reeds aanduidde, niet met de | |
[pagina 580]
| |
Menschen, zo als men ze doorgaans ontmoet, in eenen rang moeten gerangschikt worden. Doch, staa my toe, myn Heer! dat ik u vooraf waarschuwe, tegen het vormen van een ongunstig gevoelen, van wegens ons Gezelschap, uit de plaats waar wy vergaderen. De Wyze Mannen van Gotham, op het Uithangbord aan de deur, belooven zeker niet, dat 'er veel wysheid zal gevonden worden: maar hoe dikwyls pleegt men kunstenaryen van dien aart! Fronti nulla fides. Een schoon uitwendig voorkomen bedekt dikwyls het inwendig leelyk. En worden, in tegendeel, veelen niet op 't aangenaamst verrast, als zy onverwagt een goed onthaal vinden in een huis, 't geen, ten uiterlyken aanziene, weinig beloofde? De oorspronglyke Leden des Gezelschaps, zegt men, bedienden zich van deeze streek, om verwondering te verwekken, en de verbaasheid van ieder nieuw Lid grooter te doen worden. Door dit Uithangbord te plaatsen, wilden zy, wy twyselen 'er niet aan, zeggen, dat men, oordeelende uit dit Teken by den ingang, zou verwagten, om eene soort van beuzelachtige Praaters te vinden, met geen grooter maate van wysheid bedeeld, dan de Mannen van Gotham, die spotwyze beroemd zyn, van wegens hunne doordringende schranderheid; maar gy ziet, Heeren, dat gy deerlyk misleid zyt, en gy ontdekt dat wy 'er het tegenbeeld van opleveren. Gy zult dit zeker een byzondere wyze van denken en doen keuren; doch gelieft u te herinneren, dat wy, zo als ik reeds gezegd heb, een vreemd soort van Weezens zyn, die niet denken of doen gelyk het Gemeen. Eenig blyk van Vernuft en Twyfelaary kenmerkt elk woord en daad. 't Is waar, door lieden, die beter onderrigt waren, wordt gezegd, dat de strydigheid, tusschen het Uithangbord en de Gesteltenis van het Gezelschap binnens huis, alleen toevalligerwyze ontstaan is. De Schilder, wien, by de eerste oprigting, bevolen was, een meuw Uithangbord te vervaardigen, (want ten dien tyde was de Herberg bekend, onder het Uithangbord van het Hoefyzer, een Uithangbord geenzins voegende, aan eene plaats, waar een geleerd Gezelschap zou vergaderen,) en daar op de zeven Wyzen van Griekenland te schilderen, geene bekwaamheid of kunde hebbende, om een zo groot Werk uit te voeren, plaatste Drie, in stede van Zeven, Mannen op het Bord, waar onder hy, met groote Letteren, zette: de wyze mannen van gotham. Dit Uithangbord werd, door de nieuwlings opgerigte Societeit, ter zyde gezet, en verworpen; doch, na dat zy hun misnoegen tegen den Schilder betoond hadden, die ondertusschen een spotboef was, gaven zy 'er de even gemelde verklaaring aan; en, volgens hunne doorgaande handelwyze, om alles goed of kwaad te maaken, veranderden zy den misslag des Schilders in een kunstgieep, om, zo als boven is aangeduid, de nieuwe | |
[pagina 581]
| |
Leden een hooger denkbeeld van hunne schranderheid in te boezemen. Maar, om tot myne beloofde beschryving der Leden te komen. De eerste plaats bekleedt de Heer cassock, de Predikant van de Stad, een man vol geest; en die, was hy in Oud Griehenland gebooren geweest, onder de eerste Sophisten van dat Gewest, eene waardige plaats zou bekleed hebben. Toen hy zich te Oxfort onthieldt, gaf hy reeds de eerstelingen van zyne bekwaamheid, in het redentwisten. Nimmer hoorde hy iets beweeren, of hy viel 'er op in, en poogde het tegendeel staande te houden. Geordend zynde, kreeg hy zyn standplaats in onze Stad; een standplaats, zeer geschikt, om zyne natuurlyke scherpzinnigheid voor verstompen te bewaaren: want schoon de wedde meer dan 300 Ponden Sterlings 's jaars waardig is, kan de Eerw. Rector niet besluiten, aan hem meer dan 30 Ponden te geeven, waarvoor hy veel werks verrigt, en, met dit kleine inkomen, moet hy eene Vrouw en vier Kinderen onderhouden. - Deeze bekrompenheid der omstandigheden, van den Eerw. cassock, houdt zyne Geestvermogens in eenen bestendigen staat van scherpheid, en hy is daardoor altoos gereed, om zyne natuurlyke neiging op te volgen, zo dat hy, zelfs in zyne ongelukkigste oogenblikken, daar op roemt; en, wanneer hy zyn jammerlyke met todden omhangen Familie, en zyn eigen gelapten Mantel, ziet, agt hy zich een grooter Man, dan de Rector, die hem zo kort houdt. Gy moogt u verzekerd houden, dat onze twistredenen van zo veel levendigheid en scherpheid van geest geen geringen glans ontvangen; alle de Leden merken hem aan als hun Hoofd. - Eéne omstandigheid, den Eerw. cassock betreffende, moet ik niet vergeeten te melden; dewyl dezelve, naar veeler oordeel, hem tot eere strekt: namelyk, dat hy, wanneer de Godsdienst ten voorwerpe onzer twistende Gesprekken strekt, schoon niemand 'er sterker bewyzen tegen kan inbrengen, of de zwakke zyde beter vertoonen, nogthans voor zyn Kerkelyk gewaad zo veel eerbieds heeft, en teffens voor 's Rectors misnoegen zo zeer vreest, dat hy dan altoos zwygt, en geen deel neemt in het geschil. Het is, echter, zeer duidelyk te zien, aan welke zyde hy overhelt. In Twyfelaary, stellen wy allen onzen roem; en Twyfelaary en Ongeloof, gy weet het, myn Heer! zyn altoos onafscheidbaare Gezellinnen geweest. De naaste in rang en bekwaamheden, aan den Heer cassock, is de Rechtsgeleerde stamp, een der voornaamste Wetkundigen in de Stad, die, by des Predikants geneigdheid om te vitten, die van harrewarren voegt, als men het zo mag noemen. Hy wederspreckt niet alleen, maar hy vaart uit; inzonderheid, als het een onderwerp is, 't welk eenige betrekking tot de Rechtsgeleerdheid heeft. Dan, zich bedienende van zyne meerdere kundigheden in dat vak, velt by alles, wat hem tegenstaat, neder: | |
[pagina 582]
| |
doorspekkende zyne bewyzen rykelyk met die wartaal, zo zeer in gebruik by de Rechtsgeleerden, en vinnig aanvallende op zyne tegenstanders. Derwyze, dat hy teffens bewondering verwekt, en onderwerping afperst. Terwyl wy ons over zyne groote talenten verbaazen, vreezen wy hem. Nogthans zyn wy 'er grootsch op, dat wy een zo groot vernuft onder onze Leden tellen, en wy merken hem aan, als een der steunpylaaren van ons Gezelschap. De Heer sarsnet, een Koopman, volgt, en schiet maar weinig, zo eenigzins, te kort, by de twee voorgaanden in scherpzinnig redentwisten. Niemand kan zyne bewyzen beter omkleeden, dan de Heer sarsnet. Gelyk de Zyde, waarin hy handelt, zyn ze zagt, schitterend, en brengen doorgaans overtuiging mede. Het zou u goed doen, myn Heer! indien gy hem hoorde iemands Character doorstryken, of de Godsdienstbegrippen van alle Eeuwen, en van alle Aanhangen, in een belachlyk licht stellen. Hy draagt zyne vittende aanmerkingen voor, met zulk eene geestige spotterny, dat men niet kan nalaaten, 'er genoegen in te neemen, schoon men niet altoos met hem instemme. Kwaadneemende lieden, zullen u zeggen, dat het hem, met deeze begaasdheden, aan beginselen van eer en eerlykheid ontbreekt, en dat hy niet kieskeurig valt, omtrent de waarheid van 't geen hy zegt, of agter den toonbank, of in 't gezelschap. Wy, nogthans, daar niemand onzer op deeze punten zeer teder valt, en meest gesteld zyn op scherpzinnig redentwisten, merken hem aan als een waardig Lid, en scheppen groot vermaak als hy zyn rol laat afloopen. De laatste onzer Leden, waar van ik thans verslag zal doen, (want myn Papier is byna vol, en de opgegeevene kunnen tot genoegzaame staalen strekken, van ons geheele Gezelschap,) is Mr. gradus, de Schoolmeester van onze kleine Stad: het uitmiddelpuntigst vernuft, 't welk men immer aantrof. Men weet niet, myn Heer! dat hy ooit, in zyn leeven, eenig bewys opgaf. Den Partheren gelyk, vegt hy altoos, schoon hy zich genoodzaakt vindt, de vlugt te kiezen: eene uitsteekende begaafdheid voor een Lid van 't Gezelschap der Twyfelaaren, waar ieder zich te hooger acht, naar maate hy het langer uit kan houden, en, om zo te spreeken, zich dood vegt. Mr. gradus heeft meenig een bekwaamen Knaap in de Wereld doen verschynen. - Wanneer ik van een bekwaamen Knaap spreek, meen ik daar mede geen Knaap voor den Predikstoel, de Pleitzaal of het Koopkantoor; maar een Knaap, bekwaam om te zintwisten; een Character, 't geen, volgens ons denkbeeld, alleen waardig is aangekweekt te worden, als 't welk alleen een schitterenden glans byzet, aan lieden in alle Beroepen. Mr. gradus doet ons de eer aan van onzen Secretaris te weezen, en schoon hy nu dan eens tegen de Taalregelen zondigt, schryft hy onze Resolutien met een fraaije hand. | |
[pagina 583]
| |
Indien 't geen ik u thans geschreeven heb, uwe goedkeuring wegdraagt, waarvan uwe plaatzing my ten blyke zal strekken, zal ik u, misschien, in 't vervolg, eenig berigt laaten toekomen van de overige Characters van het Gezelschap der Twyfelaaren, en blyf intusschen, UE. D.W. Dienaar
sophisticus. |
|