Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– Auteursrechtvrij
[pagina 570]
| |
zaam. Diefstal, Moord, Roof, en dergelyke schreeuwende misdryven, zyn zeer zeldzaam by de Zweeden, en zelfs in den Oorlog betoonen zy zich niet bloedgierig. Elk Reiziger; die hun Land doortrekt, moet den Tol van dankbaarheid en hoogagting betaalen, voor hunne oplettenheid, belangloosheid en gastvryheid. Uit den aart ernstig en deftig, verstaan zy, en kweeken zy aan, de hoogschatbaare beginsels van zamenleevingsdeugden. Onder een allereenvoudigst uitwendig voorkomen, verbergen zy een gezond oordeel, een scherpzinnig vernuft, en menigwerf een werkzaamen en onverzaagden geest. Langen tyd maakten zy een schitterend vertoon door hunne Krygsverrigtingen, en hebben zints getoond, dat zy even geschikt zyn voor de Kunsten des Vredes. Groote lust tot reizen beheerscht hun; doch teffens beminnen zy hun Vaderland, vergeeten 't zelve nimmer, en voelen altoos een trek om het weder te zien. Met een onwederstaanbaare zugt voor Vryheid, zyn ze aan hunne Vorsten verknogt, en de Koning mag zich van hun eerbied, ontzag en liefde, verzekerd houdenGa naar voetnoot(*). Zy verdraagen ar- | |
[pagina 571]
| |
moede met moed en geduld; maar rykdom gaat by hun dikwyls met gevaaren vergezeld. 'Er zyn eenige Landschappen in Zweeden, waar de Volksstenden nog waarlyk Aardsvaderlyk mogen genaamd worden; onschuld en opregtheid heerschen daar. Dat Reizigers, met opregte en gevoelige harten zich haasten om dit belangvol tooneel te zien: het overtreft alles wat de kunst, wat de gedenktekens van grootheid en weelde, kunnen vertoonen. Doch, dat zy zich haasten. Het Zedenbederf begint 'er reeds zyn verdervenden invloed te verspreiden, en meer dan één teken van dit kwaad doet zich reeds op. Schadelyke grondregels, een' smaak voor beuzelingen, en de drift, om andere Volken, wier leevenswyze men hoog verheft, na te volgen, zullen ongemerkt eene omwenteling te wege brengen, welke ieder braaf Burger moet beweenen. Het buitenspoorig gebruik van sterken drank is gevaarlyk en bederslyk voor goede Zeden: het getal der plaatzen, waar dezelve verkogt wordt, neemt dagelyks toe; op de meest gebruiklyke wegen treft men ze overal in menigte aan. In die kroegen gaat de arbeider, de handwerksman; spilt 'er zyn geld, en bederft zyne gezondheid; onder het gebruik van dat vergift verzwakken hunne lichaams- en zielsvermogens. | |
[pagina 572]
| |
De Zweeden onderscheiden zich van alle andere Volken, in Europa, door eene Nationaale Kleeding, in den Jaare MDCCLXXVII ingevoerd, met het pryslyk oogmerk, om de Weelde in het stuk der Kleedinge te weeren. De Mannen draagen een naauwen Rok, wyde Broeken, Veters op de Schoenen, een Gordel, een ronden Hoed, en een Mantel. De gewoone kleur is zwart. In de Hofkleederen zyn de Mantel, de Knoopen, de Gordel en de Schoenriemen, met schitterende kleuren afgezet. Vrouwen draagen een zwart Opperkleed, met gepofte gaazen Mouwen, een gekleurde Gordel en Linten. Die ten Hove gaan, hebben de Mouwen van wit gaas. - Men heest ook een byzondere kleeding op Galadagen. De Mannen vertoonen zich alsdan in een blaauw Satyn Kleed, met wit geboord, en met Kant omzet; de Vrouwen in 't wit Satyn, met gekleurde Gordels en Linten. Twee dagen in 't Jaar zyn in Zweeden byzonder gewyd aan openbaare Vreugdebedryven, de eerste dag van Bloeimaand en de Middenzomer. Op den eersten van May, worden in de Velden groote Vuuren ontstooken, die schynen aan te kondigen, dat de natuurlyke Warmte welhaast de strengheid der Winterkoude zal verdryven: rondsom deeze Vuuren vergadert het Volk, terwyl anderen goeden cier maaken, en, met het glas in de hand, de Winterzorgen afspoelen. - De dag van den Middenzomer is beter geschikt, om vrolykheid en Feesthouding in te boezemen: het schoone Jaargetyde heeft dan plaats gegreepen; de Zon verspreidt allerwegen koesterende straalen; de Boschbewooners, van eene lange opgeslootenheid ontslaagen, heffen de Vreugdetoonen aan; het Vee loopt vrolyk in de Grasryke Weiden, en de Mensch, als ontwaakt uit den Winterslaap, waarin hy met de geheele Natuur gevallen was, schynt op nieuw te leeven, terwyl zyne vermogens de oude veerkragt aanneemen, en zyn hart open staat voor de zagte indrukken der gevoeligheid. - Op den avond vóór het aanbreeken van dit gelukkig tydperk, komt het Volk te gader; de Huizen zyn met Kranssen vercierd; de Jongelingen en de jonge Dochters rigten een Stok op, rondsom welken zy tot den morgenstond dansen. Met eenige uuren rustens weder kragten gekreegen hebbende, gaan zy ter Kerke, en, naa de bescherming des Hemels afgesmeekt te hebben, hervatten zy de gestaakte vrolykheid. Op deeze twee Feestdagen betoonen de Zweeden hunne vreugd door Zang en | |
[pagina 573]
| |
Dans, die beide voor 't grootste gedeelte landeigen zyn, en smaaken naar de Lugtstreek. De Inwoonders van de Zuidlyke Landen zoeken zich tegen de Hette te beschutten, en die der Noordlyke doen alles om zich voor de Koude te beschermen. Deeze kunst is in Zweeden verre gebragt. Pelsen, Mantels, Laarsen met bont gevoerd, doen grooten dienst. De meeste Huizen zyn van hout; doch wel gebouwd zynde, en goed onderhouden wordende, zyn ze warmer dan die van steen: zy neemen minder vogtigheid aan, en behouden die voedsler der koude zo lang niet. De reeten der Vensteren worden met pik of kalk toegemaakt, zomtyds heeft men dubbele Vensterraamen; doch hoe zeer ook dienstig voor de warmte, hebben zy in den Winter het lastig ongemak, van de vertrekken te zeer te verdonkeren. De Kachels zyn vervaardigd op eene wyze, meest overeenkomende met de koude van deezen Oord; de Kachelpypen zyn geslingerd, zo dat zy de hette doen omloopen, en het te schielyk vervliegen voorkomen; door middel van een klep kan met de lugt naar welgevallen verdikken of verdunnen. Het Hout is in Zweeden niet duur, en men heeft weinig moeite om het te bekomen. De prys der Leevensmiddelen is desgelyks gemaatigd, doch het arbeidsloon loopt hoog, zo ook alles wat tot weelde behoort. - De gemeene lieden leeven meest van hard Brood, gezouten of gedroogden Visch, en Meelpap. Bier is hun gewoone drank, en dit kunnen zy voor weinig gelds bekomen. Op de tafels der Ryken en Aanzienlyken, is altoos overvloed van Vleesch. Vóór de maaltyd gaat altoos een Collation, met Boter, Kaas, gezouten Spyzen en sterke Dranken. Vreemdelingen staan altoos versteld, als zy zien dat de Vrouwen met dezelfde gereedheid, als de Mannen, goede teugen sterken drank neemen. Veel Wyns wordt 'er in Zweeden gedronken, maar zelden in buitenspoorige maate. Het gebruik van Koffy en Thee verspreidt zich van tyd tot tyd verder. Men kan in Zweeden niet reizen, zonder zich te verwonderen over de goede schikkingen door het Staatsbestuur voor de Reizigers gemaakt. Die schikkingen zyn zeer zamenstemmend met het Volks-Charakter. De Boeren verschaffen Paarden; elk Paard kost vier Engelsche Schellingen voor een myl, uitgezonderd in de Steden, waar men 'er zes voor moet betaalen. Op ieder Post-pleisterplaats, staan 'er altoos eenige in gereedheid; zyn ze niet genoeg in getale, men zoekt andere in de nabuurschap. De Man, die de | |
[pagina 574]
| |
Paarden levert, geeft aan den Reiziger een boek, welks bladen in verscheiden kolommen verdeeld zyn. In deeze schryst de Reiziger zyn naam, en met zyn waardigheid of bedryf, den dag en 't uur van zyne aankomst, en de plaats vanwaar hy kwam en werwaards hy heen gaat; het getal der Paarden door hem gebruikt, en, de wyze op welke hy bediend is. By het einde van elke maand, word dit Boek aan den Landrigter ter hand gesteld. De Paarden zyn klein, en vertoonen weinig; maar zy loopen zeer snel, bovenal in den Winter. De sleede mag gezegd worden, de lugt te klieven; zy snellen over de Meiren met ys en sneeuw overdekt, en men heeft het einde zyner reize bereikt, als men misschien denkt de helft eerst afgelegd te hebben. Indien men de Boeren met zagtheid behandelt, kan men van hun krygen wat men begeert; 't is alleen omstreeks de Hoofdstad, dat zy zich inhaalig en min schiklyk aanstellen. Zeer jammer is het, dat eene inrigting, zo gemaklyk voor den Reiziger, nadeelig is voor den Landbouw. Dit zyn de voornaamste omtrekken van het Charakter, de Zeden, en Gewoonten der Zweeden, in 't algemeen. Wanneer wy ieder Gewest in 't byzonder beschouwen, zullen wy, egter, verscheide hoogsels en diepsels aantreffen. De Scandinavier, die een vrugtbaaren grond bebouwt, en doorgaans in goeden doen leeft, gevoelt zyn geluk, en deelt het anderen mede. - De Smolander, zyn nabuur, gehuisvest te midden van barre Rotzen en naare Bosschen, is nederig, goedaartig en onderdaanig; de geringste belooning voldoet hem, en hy betuigt zyne dankbaarheid, op de eenvoudigste en aandoenlykste wyze. - De Westrogoth, die desgelyks een Landstreek bewoont, weinig door de natuur begunstigd, is kundig in 't geen vlytbetoon hem kan verschaffen, en stelt het te werk; hy is op allen handwerk afgerigt. - De Ostrogoth heeft niets tegen zich, dan zyn naam; hy steekt uit in beschaafdheid, gespraakzaamheid, en onbedwongenheid in 't voorkomen; hy gelykt naar de natuur, welke hem omringt, en zich overal onder de aantreklykste gedaanten vertoont. - De nabyheid der Hoofdstad geeft aan den Uplander een tweevoudig aanzien; zyne natuurlyke trekken zyn misvormd. - De Westmanlander neemt iemand ten zynen voordeele in, door een edele houding, door de vastheid van zyn Charakter, door zyne eenvoudige maar zagte zeden. - De Inwoonder van Nordland is ryzig van gestalte, onverschrokken van opslag; openhartigheid en getrouwheid is uit zyn gezigt te lee- | |
[pagina 575]
| |
zen. - De Finlander is eerlyk, vlytig, gehard tot den arbeid, en in staat om veel leeds te verduuren; doch hy wordt beschuldigd van slyszinnigheid en koppigheid. - De Laplanders, die aan de Grenzen van Nordland woonen, beginnen beschaafd te worden; maar een groot gedeelte is nog in eenen wilden staat, en kent geen anderen regel des gedrags, dan het natuurlyk Instinct. Met meer onderscheidings moet ik gewaagen, van dien opmerkenswaardigen stam, wiens naam alleen het denkbeeld van Moed en Vaderlandliefde ons voor den geest brengt. Onder een strengen Hemel, te midden van Bergen, acht maanden van 't Jaar met sneeuw overdekt, gewennen zich de Dalecarliers aan den hardsten arbeid, en schroomen voor geene vermoeienis. Gelyk de Rotsen, die hun omringen, trotseeren zy allen aanval: stout en onverschrokken, gelyk alle Bergbewoonders zyn, versoeijen zy de slaaverny, en wederstaan de onderdrukking; vastgehegt aan hunne zeden en gewoonten, geeven zy dezelve, onveranderd, van geslacht aan geslacht over. Korte kleederen, alle zwart os wit, een lange baard, en een onbeschaasde doch kragtige, uitspraak, onderscheiden de Dalecarliers van alle andere Inwoonders des Zweedschen Ryks. Woonende op een dorren grond, hebben zy dikwyls geen ander voedzel dan Brood, gebakken van het grofste Meel, gemengd met Boombast, een Meelpap van Water en Zout, of gedroogden Visch. - De Dalecarliers trekken in grooten getale uit hun land, om onderhoud te zoeken in ryker Gewesten van Zweeden, en bovenal in de Hoofdstad: zy worden gebruikt tot openbaare en andere Werken, en, in alles, wat zy ter hand neemen, betoonen zy veel verstands en eerlykheids. Wanneer zy zich buiten Dalecarlie onthouden, neemen zy de striktste zuinigheid in hunne leevenswyze in agt; en tragten genoeg over te houden, om, weder t'huis keerende, genoeg te hebben tot vervulling hunner behoesten, die niet groot zyn. Eenvoudig, openhartig en opregt, zyn de Dalecarliers niet genoegzaam op hun hoede tegen verleiding en bedrog; de gesleepenheid van eenige afgerigte Gelukzoekers heeft hun te meermaalen ingewikkeld in onderneemingen, zo strydig met hunne belangen als die van den Staat; doch de blaam hiervan moet hun niet aankleeven; nooit koesterden zy misdaadige oogmerken; zy bedoelden alleen de Voorregten des Volks te handhaaven. Het schitterendst tydvak van hunne Geschiedenis is, buiten twyfel, dat der Krygsverrigtingen, waarin zy proeven van hunne dapperheid gaven, | |
[pagina 576]
| |
onder de Banieren van gustavus den I. Zy onthieven hunne Medeburgeren van het juk der onderdrukking, en behielden ten zelfden tyde hun Vaderland. De Hoofdstad van Zweeden deelt in het lot van alle groote Steden, werwaards de Rykdommen van den Staat toevloeijen, waar dezelve worden opeengehoopt. Uitgenomen eenige weinige trekken, ontstaande uit de onderscheide graaden van Rykdom en Volkrykheid, levert Stokholm dezelfde tooneelen op als andere Steden van gelyke soort. Hier ziet men de dwaasheid der Weelde van de hoogere tot de laagere rangen afdaalen; een smaak tot vermaak, een afkeer van arbeid, en het volvoeren van weezenlyke bezigheden, verwekken; en de verleiding een aantal ongelukkige slachtoffers oposteren aan de voldoening van ongeregelde lusten. Hier ontmoet men, in overvloed, Grofspeelders, Heertjes en Dames van den eersten smaak, goedslag van Mannen, en Vrouwen naar de Mode, die van de eenvoudigheid en toegeeflykheid hunner Echtgenooten misbruik maaken. De gebruiken, herwaards uit Frankryk overgevoerd, vinden steeds den meesten ingang: dit brengt, by wylen, zonderlinge uitwerkzels voort, die een vreemde strydigheid opleveren met de Lugtsgesteltenisse, en onuitwischbaare trekken van het Volks-Charakter. Onder de openbaare Vermaaklykheden te Stokholm verdienen die van het Tooneel de voornaamste aanmerking. De Opera heeft hier eene maate van volkomenheid bereikt, welke de bewondering der Vreemdelingen wegdraagt. Men speelt zomtyds oorspronglyke Stukken; de overige zyn uit het Fransch vertaald: doch de voorrang wordt altoos gegeeven aan die, welker Muzyk gecomponeerd is door den Heer gluck. Het Tooneel, het Dramatike geheeten, is geschikt voor Treur- en Blyspelen; het Tooneel, 't Comike genoemd, dient alleen voor stukjes van min ernstiger aart, en klugten; dan, schoon deeze Tooneelen vry goede vorderingen gemaakt hebben, hebben zy nogthans veel verbeterings noodig. De Fransche Schouwburg was voortyds alleen voor 't Hof geschikt; maar, zints de laatste jaaren, heeft dezelve voor allen opengestaan. De smaak voor Tooneelvertooningen is van de Hoofd- tot andere Steden overgeslagen. Te Gottenburg, Nordkiöping, Carelskroon, Obo en Taklin zyn Schouwburgen, en men heeft my verzekerd, dat de Onderneemers 'er veel voordeels van trekken. Te Stokholm is een Gerechtsbank van Politie opgerigt, | |
[pagina 577]
| |
naar het plan van dat te Parys; dezelve wordt zeer ontzien, en de Gouverneur der Stad zit 'er in voor. Wagten zyn in alle de Wyken der Hoosdstad verspreid; die 's Winters van negen, en 's Zomers van tien uuren, 's avonds de ronde doen, tot 's morgens ten vier uuren. Zy roepen hoe laat het is, en, den geheelen nagt door, wedergalmen de Straaten van een geroep, ‘dat de groote en almagtige hand van god onze Stad voor vuur en vlam bewaare!’ De uuren worden desgelyks aangekondigd van de toppen der toorens, door zeker werktuig, waarvan het naar geluid verre van aangenaam is, voor hun die de gaaf van slaapen missen. Voorzigtige inrigtingen voorkomen hier de vernielingen, die brand zouden kunnen veroorzaaken; en men zal hier voor minder vreezen, wanneer de Houten-huizen geheel weg zyn. 'Er is een Bevel uitgevaardigd, 't welk verbiedt nieuwe Houten-huizen te bouwen, of de oude te herstellen. De Assurantie-Compagnie, tegen brand, heeft credit gekreegen, en de andere Steden, zo wel als de Hoofdstad, kunnen zich bedienen van deeze inrigting. De Straaten te Stokholm zyn 's nagts in den Winter verlicht, en eenige Steden hebben dit voorbeeld gevolgd. Ten dien einde branden 'er Lantaarens aan de huizen, of op Lantaarnpaalen; doch deeze verschaffen slegts een zwak licht. - Hoewel de Straaten in Stokholm runn en breed zyn, ware het voor de Voetgangers zeer te wenschen, dat men bestraatte voetpaden hadt. De openbaare Wandelplaats, 's Konings Tuin geheeten, zou men veel kunnen uitbreiden. |
|