| |
| |
| |
Eenige byzonderheden van het bezoek, door den kapten mr. Cluer, gegeven aan de Pelew-eilanden, met de O.I. Compagnies gewapende schepen de Panther en de Endeavour, welken, op order van bewindhebberen, uit Bombay zyn afgezonden, ter verder ontdekking dier eilanden, en ter overbrenging van zulke gedierten en andere geschenken als nuttig voor derzelver inwooneren, en aangenaam aan den koning Abba Thulle, konden wezen.
Het was op den 23 Augustus 1790, dat de Schepen de Panther en de Endeavour, op last van de Bewindhebberen der Engelsche Oostindische Compagnie, onder het bevel van den Kaptein m. cluer, van Bombay naar de Pelew-Eilanden vertrokken, ten einde aan abba thulle, Koning dier Eilanden, den dood van zyn Zoon lee boo bekend te maken, en tevens die Eilanden nader op te nemen, om dus de Bewindhebbers in staat te stellen van te kunnen besluiten over het plan door den Kaptein wilson ontworpen, om die Eilanden voortaan te doen dienen tot eene Ververschingsplaats voor de Schepen, welken de Compagnie Jaarlyks naar China zend.
Toen die Schepen de Pelew-Eilanden naderden, ontdekten zy twee Kanoes; doch die, in plaats van naar het Schip te komen, gelyk men verwagtte, naar het Strand terug keerden; zoo men naderhand begreep, om aan abba thulle tyding van de aankomst dezer Schepen te brengen. In die gissing bedroog men zich niet, want kort daarna zag men een groot aantal Kanoes aankomen, in een van welken zich die goede oude Koning bevond.
Zoo haast de Koning aan boord kwam, sloeg hy het oog op den Kaptein, welken hy, uit hoofde van zyne uniform, voor zyn ouden Vriend den Kaptein wilson aanzag; doch het teeken der orde van het been niet aan zyne hand ziende, vroeg hy, waar het gebleven was? dan zyn misslag, in den persoon van den Kaptein ontdekt, en men hem verteld, hebbende, dat Kaptein wilson zich noch in goeden welstand in Engeland bevond, betuigde hy deswegens zyne groote blydschap.
| |
| |
Kaptein m. cluer gaf hem vervolgens kennis van den dood van zyn Zoon lee boo, en van de ziekte, waaraan hy gestorven was, waarop die goede oude Koning ten antwoord gaf, dat hy zich, in zyne gedagten, reeds tot het ontfangen van die tyding bereid had; dat hy de Manen, die 'er moesten verschynen, geteld hebbende, en zyne rekening ten einde ziende, gewanhoopt had de Engelschen ooit weder te zullen zien; denkende dat zy, op hunne reis naar China, gebleven waren, of het voornemen niet hadden, om immer weder aan die Eilanden te komen. Hy toonde, egter, een volkomen vertrouwen in de Engelschen, en in de zorg, die Kaptein wilson voor zyn Zoon gedragen had. Hy berigtte hun vervolgens, dat madan blanchard (de Matroos, die Kaptein wilson, op zyn eigen verzoek, by hen gelaten had) was overleden aan de gevolgen van zyne bekomen wonden, in een gevegt tegen het Volk van Pelelew, welke dood hem sterk scheen getrossen te hebben, dewyl hy, uit hoofde van zyne aandoeninge, nog naauwlyks het verhaal daar van konde doen: ook verstonden zy van hem, dat zyne beide broeders, raa kook en arra kooker, groote Vrienden van den Kaptein wilson, insgelyks overleden waren.
De twee voorgemelde Schepen ankerden vervolgens in eene naauwe Haven van een dezer Eilanden, genoemd Arrakappasang, in welke abba thulle verzogt, dat de Kaptein m. cluer het levend Vee, dat hy voor hem aan boord had, wilde aan land zetten, waar mede hy zeer ingenomen scheen; zynde hetzelve ongemeen fraai en tam, vooral de Stieren en Koeijen. Met het aanbreken van den volgenden dag, werd al het Vee, in goede orde, aan land gebragt, te weten, vier jonge Koeijen, die men onderstelde, dat alle met Kalf waren, - twee jonge Stieren, - tien Schapen en een Ram, - zeven Geiten en een Bok, - zeven zwangere Zeugen en een Varken, - een paar Ganzen, - drie Wysjes en een Mannetjes Eend, - een tamme Haan en twee Hennen, om de wilde Hoenders van dat Land te lokken; ook lieten zy in de lugt vliegen vier paar Duiven, en een paar Papegaijen. Gelyktydig deden zy aan abba thulle een ryk Geschenk van Europeesche Geweren en Sabels, welken hy terstond onder de voornaamste Rupacks verdeelde, met aanmaning om dezelven blank te houden, ten einde ze te kunnen gebruiken als de nood het zoude vereisschen.
Twee dagen daarna, werden de andere geschenken, be- | |
| |
staande in allerhande Yzerwerk, Zagen, Schuppen, enz. in Kisten aan land gebragt, en voor den ouden Koning en zyn Volk geopend. Toen zy alle deze goederen voor den dag zagen komen, stonden zy zoodanig verbaasd, dat zy geen woord tegen elkander konden spreken, maar hunne verwondering, door het telkens roepen, ha! by elk stuk dat uit de Kisten kwam, te kennen gaven. Na dat alle deze dingen omtrent een uur lang ter bezigtiging gelegen hadden, scheen de oude Koning van zyne verwondering een weinig bekomen te wezen; althans de Rupacks, en de voornaamsten van zyn Volk, rondom zich geroepen, en eene lange redevoering gedaan, hebbende, waarin het woord Engelschen dikwils gehoord werd, deelde hy, met eigen handen, alle die goederen onder hen uit, naar gelang van een yders rang en bekwaamheid. De vierhonderd yzeren Schuppen, die onder deze geschenken waren, schenen hunne opmerking byzonder naar zich te trekken, zynde net van dezelfde grootte als die zy gewoon waren te gebruiken: men gaf ook aan de voornaamsten, onder de Opperhoosden, eenige Handbyltjes; maar de Koralen van Europa bevielen hun niet, doch eenige blaauwe en groene van Bombay waren naar hunnen smaak. Porcelein, en voornaamlyk Terinen, schenen zy veel van te houden.
Den volgenden dag, kwam de Koning, met zyn gevolg, aan Boord, om het ten anker liggende Schip te bezigtigen, 't welk hy zeer naauwkeurig in alle deszelfs gedeelten beschouwde, en een Kanon, met scherp geladen, afgeschoten zynde, verwonderde hem ten hoogsten, dat hy de Kogel, op zulk een verren afstand, zag in het water vallen; maar bovenal keek hy vreemd op, toen men hem de Scheepspompen, en derzelver werking, toonde. De Kaptein schonk hem vervolgens een Ruiters Sabel en een ouderwets Schild, van welk laatste hy hem het gebruik aanwees, door een van zyn volk te verzoeken, dat hy 'er, uit al zyn magt, een Speer of Pyl op zoude werpen, dan dit doende, brak de Speer, terwyl de punt 'er van in het Schild bleef steken, het geen hun byzonder wel aanstond. Wyders bood de Heer wesbrough den Koning een klein Schrynwerkers Gereedschaps-kistje aan, het welk zeer volledig en met een Slot en Sleutel voorzien was, waarin hy grooten zin had; ook gaf hy hem nog een geborduurde rood scharlaken Muts, welke hy met groot genoegen scheen te zullen dragen. De Heer proctor, een Steentje hebbende, met een hoofd van Alexander, vereerde het aan den ouden Koning, die 'er
| |
| |
zoodanig mede in zyn schik was, dat hy het niet uit zyn hand wilde geven, om het aan iemand van de zynen te laten zien. De Kaptein gaf ook aan den Zoon van arra kooker een Mahratten Zwaard van eene ongemeene lengte, en deed een van de aan Boord zynde Sapoys daar mede, naar de manier der Mahratten, schermen, het welk den Koning zeer behaagde, uit hoofde van de gelykheid, die hy 'er in vond, met hunne manier van vegten met de Speer. Laatstlyk maakte men een einde van het geven der geschenken, door den Koning, en een of twee der Opperhoofden, een groot stuk Laken te vereeren, over welks maaksel of weefsel zy geen begrip schenen te kunnen krygen, en 't welk men hun niet konde beduiden, om dat de Maleytsche tolk niet aan land was.
Den volgenden dag, stierf 'er een van de Geiten, waarschynlyk door het eten van eenig vergiftig kruid, doch hiermede was zy niet geheel verloren, want de Koning beval, dat dezelve gevild en gebraden zoude worden, en toen dit nog maar half gedaan was, deed de Koning, met zyne Grooten, daarvan een keurigen Maaltyd; schynende dit hun, schoon zy niet gewoon waren vleesch te eeten, ongemeen te smaken, gemerkt zy onder het eten telkens hunne vingers en lippen likten.
Des anderen daags 's morgens, stelde de Koning hun voor, om een togtje te doen naar Coroora, zyn voornaainste Eiland, waarby alle de Engelsche Officieren, die daarin door geen noodzaaklyke bezigheid verhinderd werden, hem vergezelden, het welk eene aanzienlyke vertooning maakte. De Boot van het Schip de Panther voer vooruit, en hierop volgde de Kanoe van den Koning, en alle de andere, ter regter en ter linkerzyde, naar derzelver rang, terwyl de kleiner Kanoes, yder afzonderlyk, agteraan volgden. By de landingplaats te Coroora komende, werd 'er op den Hoorn geblazen, om zyner Majesteits aankomst bekend te maken, en de eerste Linie begon een Gezang, 't welk door alle de oude Mannen opgeheven werd. Toen dit Gezang geëindigd was, beantwoordden zy het allen met een algemeen geklets der Roeispanen op het water, 't welk eene aartige beweging veroorzaakte. Zoo dra de Boot aan het strand kwam, schreeuwden de Engelschen driemaal Houzee! dat door de Inlanders beantwoord werd met het geroep van Wheel! vervolgens ging men van den waterkant, langs een breeden weg, naar een Dorp, het welk zonder eenige orde of regel was aangelegd, staande alle Huizen overal tusschen de Boomen in.
| |
| |
Het groot Speel- of Vergaderings-Huis, behoorende aan den Koning, is van een verwonderlyk maaksel, indien men in aanmerking neemt de menschen, die het gemaakt, en het gereedschap, dat zy daar toe gebruikt, hebben. Sedert de Schipbreuk van de Antelope, hadden zy zulk een nieuw Huis gemaakt, het welk 60 voeten lang is, en by toeval hebben zy het juist in de evenredigheid van een Schip gebouwd; zynde de breedte omtrent een derde van de lengte: de Vloer is van het eene eind tot het ander volmaakt waterpas; verscheiden planken zyn 'er in van drie en vier voeten breed, en zoo digt gewerkt, dat het niet mooglyk is 'er een pen tusschen in te dryven: de vensters zyn volkomen gelyk aan de schietgaten ter zyde van een schip, zes of agt regt tegen over elkanderen, en een aan yder eind: de binten van de zoldering zyn omtrent zeven voeten van den grond, en zeer kunstig besneeden: de staande stukken, waarop derzelver einden rusten, zyn zoo digt aan dezelven gewerkt, dat men ze voor een en het zelfde stuk hout zoude aanzien. Het dak was ongemeen hoog en schuins gespannen, en zeer kunstig digt gemaakt met de bladen van Kokosboomen; van binnen was het zelve met figuren van Bloemen als anderzints fraai besneden, zoo dat dit Huis, by het inkomen, veel geleek naar een Heidenschen Tempel, opgepronkt met de afbeeldsels van Mannen en Vrouwen. Yder Rupack, of Opperhoofd, had voor zyn Huis een vierkant bestraat stukje grond, en nog een klein asgezonderd hok, in de manier van een Duivenhok, 't welk hun tot een Voorraadplaats voor hunne Patatten diende. Het voorgemelde groot Gebouw zag men in het eerst voor een Kerk aan, doch het is duidlyk gebleken, dat zy wel eenige bygeloovige vooroordeelen, maar geen Godsdienst, hoegenaamd, hebben.
Het Gezelschap verliet, by Zons ondergang, het Eiland Coroora, en keerde naar Arrakappasang terug. Des anderen daags 's morgens, werden de beide Detachementen Sapoys, die zich, ten getale van 40, aan Boord bevonden, op het strand gewapenschouwd, welk gezicht eene allervreemdste uitwerking op de Inboorlingen had, en waarover de Koning als opgetoogen stond. Zy begonden hunne Exercitie eerst op het woord, en vervolgens op den Trommelslag, waarna zy regts en links swenkten, by Polotons vuurden, en eindelyk eene generale Decharge deden; schoon dit Volk nog maar onlangs Recruten waren geweest, kreegen de Inboorlingen gansch andere gedagten van hun, als zy te
| |
| |
voren gehad hadden. De Koning beval dat men hun een grooten tob van den zoeten Drank zoude geven, en vroeg of zy Engelschen waren? Men antwoordde hem hier op, dat zy geen Engelschen, maar Volk van Bombay, waren, doch by de Engelschen het gebruik van het Geweer geleerd hadden; met byvoeginge, dat zy dit in korten tyd zoo goed konden leeren als de Engelschen zelve; dit wekte de Krygsmoed van den ouden Koning dermate op, dat hy terstond met hen op die van Artingall wilde losgaan; doch men bragt hem van dat voornemen af, door hem te zeggen, dat de nood hem niet drong; gemerkt de Artingallers gaarn zyne vrienden zouden willen zyn, als zy hoorden, dat de Engelschen wedergekomen waren, om vrienden van abba thulle te wezen.
Op een sein, dat daartoe van Land gegeven werd, deden de beide Schepen het Koninglyk salut, waar op de groote Engelsche vlag op het Eiland geplant, en den eersten steen voor het Fort Abercrombie gelegd werd; wordende dat Fort met dien naam genoemd, ter eere van den Gouverneur van Bombay, en het Eiland, met toestemminge van abba thulle, door de Engelschen in bezit genomen.
Het Eiland heeft byna vier mylen in den omtrek, en is, door Rivieren en Beekjes, wel bewaterd. De grond is zeer vrugtbaar, zoo dat 'er alles in kan geplant en aangekweekt worden. Kaptein m. cluer besloot, om, terwyl hy met het Schip de Panther naar Canton zoude gaan, de Endeavour daar te laten, ten einde de Inwoners te onderrigten aangaande het gebruik der Gereedschappen, die hun door de O.I. Compagnie gezonden waren, en hun te leeren hoe zy het Land moesten bebouwen, het welk door de Engelschen met ryst en tuinzaden bezaaid werd, en men hoopte, dat, door het verblyf, het welk de Schepen van tyd tot tyd daar zouden houden, de Inwoners langzamerhand aan de Europasche manieren zouden gewennen, en dus in 't vervolg van nog meerder nut kunnen wezen. De Kaptein van de Endeavour, die 50 Mannen op zyn Schip had, werd gelast, dat hy moest zorgen om de levensmiddelen en krygsbehoeften toch wel te bewaren, agter de van Bamboes gemaakte verschanzingen van het Fort Abercrombie, en om geene reden, hoegenaamd, zich met de Oorlogen der Inboorlingen in te laten, maar alles te doen wat mooglyk was, om hen onderling te bevredigen; doch zich in allen gevalle gereed te houden tegen alle beledigingen, die hem door de vyanden van abba thulle mogten wor- | |
| |
den aangedaan. Hem werd wyders gelast om zorgvuldig de verschillende Kanalen, om over de Bank te komen, op te nemen, en daarop de noodige teekens te stellen, ten einde de aanlanding aan het Eiland gemaklyker te maken.
Vóór dat de Panther onder Zeil ging, begaf abba thulle zich in persoon op eene Vischparty uit, enkel ten voordeele der Engelschen. Hy werd verzeld door den Heer white, die zyn gunsteling was, en altyd met hem, op zyne togten op het Eiland, medeging; zynde dees Heer, zoo door het geen hy 'er van geleerd had, toen hy zich met Kaptein wilson op het Eiland bevond, als door zyn tegenwoordig verblyf, ver genoeg in de Taal van het Land gevorderd, om met den Koning over alles te kunnen spreken. Des avonds kwamen zy, met eene goede ladinge terug, hebbende van ydere Boot, die op de vangst geweest was, een gedeelte gekregen, van welk alles zy twee derde aan de Engelschen gaven, die dezelve terstond inzoutten, om ze voor Scheeps-provisie mede te nemen.
Den volgenden morgen, kwamen 'er twee Opperhoofden van het Eiland Medeg, welken als vrienden van abba thulle by den Kaptein werden ingeleid. Hy bragt hen aan Boord, en liet hen het Schip bezien, het welk zy, met veel nieuwsgierigheid en oplettendheid, deden: een groote Spiegel, die in de Kajuit hing, deed hen verbaasd staan: zy maakten 'er allerlei Apen-grimmassen voor, staken 'er hunne handen agter, en bevoelden dezelve overal; het welk de andere Indianen, die deze Spiegel meer gezien hadden, gelegenheid gaf van hen hartlyk uit te lachen. Men beschonk hen met eenige Koralen en Messen, waarmede zy zoo blyde waren, dat ze terstond naar het Dek liepen, om de anderen, die in de Boot gebleven waren, te laten zien wat zy gekregen hadden. De Inboorlingen van het Eiland, ondertusschen, ziende wat men hun gegeven had, vertelden het aan abba thulle, die daarop, door den Maleytschen Tolk, den Kaptein liet onderrigten aangaande het karakter van het Volk van Medeg: ‘Toen hy alleen was, (liet hy zeggen,) en de Engelschen niet tot zyne Vrienden had, waren zy nooit by hem gekomen, of hadden hem ooit eenigen bystand verleend tegen die van Pelelew; maar nu de Engelschen gekomen waren, kwamen zy ook, en wilden Vrienden met hem wezen, om ook van hun te krygen, het geen hy van hun gekregen had.’ Dan de Kaptein stelde den ouden Man gerust; zeggende, dat terwyl de Engelschen zyne vrienden waren, hy niets te vree- | |
| |
zen had, en dat zelf zyne grootste vyanden, de Artingallers, zyne vriendschap zouden komen verzoeken. Dit behaagde hem zoo zeer, dat hy 'er op ten antwoord gaf: ‘dat deze Eilanden niet meer aan hem, maar aan de Engelschen, toekwamen, en dat, als zy hem wilden helpen om de Artingallers te overwinnen, hy hun insgelyks die Eilanden geven zoude.’
Noch vóór het vertrek van de Panther kwamen 'er twee Kanoes van Artingall in Gezantschap aan abba thulle, om zyne vriendschap te verzoeken; brengende hem eene groote Koraal ten geschenk tot een teken van Bevrediging, welke de oude Koning zeer koel ontsing; willende hun ook niet toestaan zich aan Boord van de Engelsche Schepen te begeven.
De Artingallers vreesden, dewyl de Engelsche Schepen daar zoo lang bleven, dat zy gekomen waren, om hen te bevegten, en abba thulle, zyne Vyanden een schrik willende aanjagen, verzogt dat de Kaptein twee stukken, maar met los Kruid geladen, wilde doen afschieten, 't welk by deedt, en de verlangde uitwerking op de Artingallers had.
Dit alles waren de voornaamste bedryven van den Kaptein m. cluer, gedurende zyn verblyf aan de Pelew-Eilanden, van waar hy sedert naar Canton zeilde, met oogmerk, om, binnen 3 a 4 Maanden, te Arrakappasang terug te komen, en te gelyk met de Endeavour, ingevolge derzelver Instructien, de verdere ontdekking dezer Eilanden te ondernemen. Om recht te doen aan het karakter van abba thulle, moet men hier nog byvoegen, dat 'er, na het vertrek van Kaptein wilson, wederom een Maleytsch Vaartuig aan de Pelew-Eilanden gestrand was, waarvan het Volk, zich vyandig gedragende, door de Inboorlingen was afgemaakt, uitgezonderd eenige weinigen, die door het Volk van Coroora gered, en by abba thulle gebragt, zynde, door hem met alle herbergzaamheid behandeld waren. |
|