Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791

Waarneeming en beschryving van een vry grooten steen, door den stoelgang geloosd.

Dat 'er in 's Menschen Lichaam, op verscheide plaatzen, zomtyds, aanmerkelyk groote Steenen groeijen, en nu eens op deeze, dan op geene, wyze, geloosd worden, is eene algemeen bekende zaak; zelden, echter, gebeurt het, dat, wanneer dezelve tot zulk eene grootte aangegroeid is, als die, waarvan ik in deeze Waarneeming eene korte beschryving zal geeven, dezelve alsdan zondere eenige moeite zich van zelven ontlast.

Mejuffrouw M. was, zedert verscheidene Jaaren, dikwyls aan herhaalde Kolykpynen onderhevig, de minste fout, in haare leefwyze begaan, wierd terstond, door daarop volgende verstopping, van den Stoelgang en geweldige Pynen in den Onderbuik, gevolgd, waarby dan nog menigwerf Galbraaking en hevige Koortzen zich vergezelden. Deeze hebbelykheid, (dat ik hier zulks met een nog byvoege) is haar tot aan haar dood toe bygebleven, en die is, naar myn vermoeden, ook veroorzaakt door verstoppingen, welke zo hardnekkig waren, dat dezelve naar niets wilden luisteren, en, eindelyk, eene sleepende Koorts

[p. 545]

te weege brachten, waardoor zy, in den gepasseerden Nazomer, uit den tyd gerukt is.

Deeze Vrouwe, vóór eenige Jaaren, een gelukkig Kraambedde gehad hebbende, bleef echter zeer kwynende, en verviel allengskens, door gestadig aanhoudende Koortzen, zodanig, dat men voor haar leeven bedugt wierd; haar toenmaalige Geneesheer diende haar alle gepaste Middelen toe, die in staat konden zyn, om de krachten te vermeerderen en de Koortzen tegen te gaan, dan, op een Nacht, gevoelde zy een vry sterke aandrang tot Stoelgang, en op een Bekken geholpen zynde, ontlastte zy, zonder de minste pyn, op het onverwachtst, een vry grooten Steen; na welke de Koorts haar verliet, en zy spoedig en gelukkig nerstelde.

Deeze Steen heeft volkomen de gedaante van een Bouteljekurk, is van boven en van onderen glad en effen, het lichaam rondom ruw, doch zonder scherpe kanten of hoeken; de uitwendige kleur is verschillende, boven en onder even als geele Wasch, de bovenhelft van het lichaam derzelve, half bruin, half kalksteenachtig, de onderste helft zweemt naar eene Key. Zyn gewigt beloopt drie Drachmen en zesentwintig Greinen, de hoogte één en een achtste duim, de bovenste omtrek drie en vyf achtste, en de onderste iets meer dan drie duimen.

De binnenste Kern is bruin en voos, (poreus) en word omringd door helder witte glinsterende, naar het midden tezamenloopende, straalen, veel gelykende naar een doorgesneeden Nootemuskaat, de buitenste omtrek is een donkerbruine harde steenen korst, ter dikte van een Kaarteblad.

Dat 'er tot deszelfs groei een vry langen tyd, ja misschien eenige Jaaren, nodig geweest zyn, is buiten allen twyffel; maar, waar heeft dezelve in het Darmkanaal, want dit is ontegenspreeklyk zyne zitplaats geweest, zich zoo lang kunnen ophouden, zonder hetzelve zodanig te verstoppen, dat 'er geheel geen Stoelgang konde passeeren, en zonder dat, daardoor, doodelyke toevallen ontstaan zyn? - Waar van daan die byzondere hebbelykheid in zommige Lichaamen, tot het voortbrengen van harde Steenen; - en, door welke Middelen, zoude zodanig eene kwaade gesteldheid kunnen verbeterd worden?

R.