| |
| |
| |
Echte anecdoten, tot opheldering van de geschiedenis des mans met het yzeren masker.
Aan de Heeren Schryveren der Alg. Vad. Letteroefeningen.
myne heeren!
‘Onder de veelvuldige duistere gevallen der Geschiedenisse, en die met opzet verdonkerd zyn, moet gewis geteld, en mag wel eene eerste plaats toegeschikt, worden, aan dat des Mans met het Yzeren Masker; deeze heeft van voorlang gelegenheid gegeeven tot veelvuldige gissingen; zie prosper marchand, Dict. Historique. Art. bourbon, Vol. I. p. 140. By nadering komt men zomwylen tot Geschiedkundige Waarheid. De Echte Anecdoten, deezen Man betreffende, ons voorkomende in de onlangs uitgegeevene Memoires du Marechal Duc de richelieu, dagten ons van deezen aart, en geschikt om eene plaats te bekleeden in uw Mengelwerk; deels ook openstaande tot het ontvangen van Ophelderingen, byzondere stukken de Geschiedenisse betreffende. Te meermaalen mogt ik iets van deezen aart, van myne hand, geplaatst vinden, en verzoek voor het volgende dezelfde gunst; alleen heb ik daarby te berigten, dat het Gedeelte, de Geschiedenis behelzende des Tweeling-Broeders van lodewyk den XIV, door den Zamensteller der gemelde Memoires gezegd wordt, gekreegen te zyn van den Hertog van orleans, Regent van Frankryk, door eene der Dogteren van dien Prins; om daarmede haaren Minnaar, den Hertog de richelieu, te verpligten. - Ik ben, &c.
* * *
Berigt der Geboorte en Opvoeding van den ongelukkigen Prins, die door de Cardinaalen richelieu en mazarin, van de Maatschappy werdt uitgeslooten; en naderhand gevangen gezet op last van lodewyk den XIV. Geschreeven door den Gouverneur van dien Prins, korten tyd vóór zynen dood.
De ongelukkige Prins, door my opgevoed, en voor welken ik zorg gedraagen heb tot het einde myns leevens, werd, den vyfen van September, des Jaars MDCXXXVIII, 's avonds ten half acht gebooren. Zyn Broeder, de te- | |
| |
genwoordig regeerende Koning, kwam in den morgen van dienzelfden dag ter Wereld, omtrent den middag. De Geboorte dier beide Prinsen was zeer ongelyk; die van den oudsten vol luister en openbaar, die van den jongsten duister en geheim.
De Koning werd, door de Vroedvrouw, korten tyd naa haare voorspoedige verlossing van den eersten Prins, onderrigt, dat haare Majesteit nog in arbeid was. Deeze tyding ontzette hem grootlyks, en hy beval den Kanselier van Frankryk, den eersten Aalmoessenier,den Biegtvader der Koninginne, en my, in de Kamer der Koninginne te blyven, tot dat zy zou verlost weezen; dewyl hy wilde, dat wy getuigen zouden weezen van de stappen, welke hy zou neemen, indien zy een tweeden Dauphin mogt ter Wereld brengen; want eenige Schaapherders hadden voorspeld, dat de Koningin zwanger was van twee Zoonen, en gezegd, dit by Godlyke Inspraake te weeten. Het gerugt dier Voorspellinge liep welhaast door Parys, en het Volk, daardoor ontrust, verzekerde, dat, indien deeze Voorspelling bewaarheid wierd, dezelve de geheele omwenteling van den Staat zou naa zich sleepen. De Aartsbisschop van Parys kreeg ras de weet van dit alles, en, naa met de voorzeggende Schaapherders gesprooken te hebben, deedt hy hun wel naauw opsluiten in de gevangenis, Lazarus geheeten; want de sterke uitwerking, die hunne Voorspelling by het Volk gebaard hadt, verwekte by den Koning ongerustheid; op de bedenking van de onlusten, welke hy in zyn Ryk te vreezen hadt. Hy onderrigtte den Cardinaal van deeze Voorzegging; deeze antwoordde, dat de Geboorte van Twee Dauphins niet onmogelyk was, en dus, indien de gedaane Voorzegging vervulling bekwam, de laatst geboorene met alle behoedzaamheid moest verborgen gehouden worden; naardemaal hy, opgroeiende, mogt begrypen een Regt op de Kroon te hebben, en diensvolgens een Aanhang in het Ryk maaken.
Geduurende de arbeid der Koninginne, welke verscheide uuren aanhieldt, werd de Koning, gedreeven door de angstigste voorgevoelens, dat hy Vader stondt te worden van Twee Dauphins. Hy verzogt den Bisschop van Meaux de Koningin niet te verlaaten voor dat zy zou verlost weezen, en vervolgens zich tot ons allen wendende, zeide hy, luide genoeg om door de Koninginne gehoord te kunnen worden, dat, indien 'er een tweede Dauphin kwam, en iemand
| |
| |
onzer het geheim ontdekte, het ons op onze hoofden zou te staan komen; want, voegde hy 'er nevens, zyne Geboorte moet een Staatsgeheim weezen, tot voorkoming der ongelukken, die blykbaar uit de ontdekking zouden ontstaan; dewyl de Salische Wet zwygt wegens de Erfopvolging der Koninglyke waardigheid, in gevalle van manlyke Tweelingen.
De voorspelde Gebeurtenis was welhaast daar; want de Koningin verloste, poen de Koning ten avondmaaltyd gegaan was, van een tweeden Zoon, veel kleiner en bevalliger dan de eerste; het arm Kind scheen, by deszelfs intrede in de Wereld, door een onophoudelyk schreijen, zyne Geboorte, die van zo veel ramps stondt gevolgd te worden, te bespeuren. De Kanselier stelde een Verbaal deezer zonderlinge Gebeurtenisse op; doch de Koning het eerste opstel niet goedkeurende, werd het, in onze tegenwoordigheid, verbrand; en het was niet, dan naa veel herschryvens, dat de Koning 'er genoegen in nam. De eerste Aalmoessenier poogde den Koning over te haalen, dat hy de Geboorte van een Prins niet moest verdonkeren; waarop de Koning antwoordde, dat Rede van Staat volstrekt de onschendbaarste Geheimhouding vorderde.
Kort daarop schreef de Koning den Eed van Geheimhouding voor, welken hy wilde, dat wy allen zouden tekenen; dit gedaan zynde, hegtte hy den Eed aan het Verbaal des Kanseliers, en nam het by zich. - Het Kind werd overgegeeven aan de Vroedvrouw; dan, om haar van de verbreiding des Geheims te rugge te houden, werd zy met den dood gedreigd, indien zy 'er het minste van liet uitlekken. Wy allen kreegen ook den striktsten last, om zelfs onderling van deeze gebeurtenis met elkander niet te spreeken.
Zyne Majesteit schroomde voor niets sterker dan voor een Burgeröorlog, en hy dagt, dat de oneenigheden, die zeker onstaan zouden tusschen twee Broeders, indien zy als zodanigen werden opgebragt, zeker een Burgerkryg zouden te wege brengen; de Cardinaal deedt ook alles, toen het opzigt over de opvoeding van den Prins aan hem was toevertrouwd, om deeze vrees leevendig te houden.
De Koning beval ons het Lichaam des jongst Geboorenen naauwkeurig te bezien, om te ontdekken of hy aan 't zelve ook eenig teken hadt, waaraan hy zou kunnen onderkend worden, ingevalle zyn Broeder mogt sterven; want de Koning hadt altoos ten oogmerke, den laatst Ge- | |
| |
boorenen alsdan in diens Regten te herstellen; waarom hy het Verbaal der Gebeurtenisse, door ons allen getekend, met zyn Koninglyk Zegel bekragtigde.
Staande de Kindschheid van den jongen Prins, behandelde peronnette, de Vroedvrouw, hem, als haar eigen Zoon; doch haare verregaande zorgvuldigheid, en wyze van leeven, deeden elk denken, dat het Kind de Zoon was van eenig ryk Edelman.
Zo ras zyne kindsche Jaaren verstreeken waren, gaf de Cardinaal mazarin, wien de Opvoeding van dien Prins was aanbevolen, hem aan myne bezorging over; met last, om hem op te brengen, op eene wyze, voegende aan zyne hooge afkomst; doch alles in 't geheim. De Vroedvrouw peronnette bleef by hem, ten mynen huize in Bourgondie, tot haaren Dood. Zy en de Prins waren zeer aan elkander gehegt.
Ik had verscheide gesprekken met de Koninginne, geduurende de opeenvolgende onlusten in dit Koningryk. Zy verklaarde my een en andermaal, dat, indien 's Prinsen Geboorte bekend wierd, staande het leeven van den jongen Koning, zyn Broeder, de Misnoegden, zo zy vreesde, zich daarvan zouden bedienen, om eenen opstand onder het Volk te verwekken; want, voegde zy 'er nevens, het was het gevoelen van veele bekwaame Geneesheeren, dat de laatst Geboorene van Tweelingen, de eerst Ontvangene was, en, by gevolge, de oudste. Deeze vrees belette egter de Koningin niet, om de geschreevene Getuigschriften van 's Prinsen Geboorte, met alle zorgvuldigheid, te bewaaren; want, zy hadt ten oogmerke, om, indien zyn Broeder iets menschlyks overkwame, hem te erkennen, schoon zy eenen anderen Zoon hadt.
De jonge Prins ontving eene Opvoeding, zo goed, als ik zelve, in dergelyke omstandigheden, zou hebben kunnen wenschen; en een betere, dan de erkende Prinsen ten deele viel.
Omtrent negentien Jaaren bereikt hebbende, groeide zyne begeerte, om te mogen weeten wie hy was, sterk aan, en hy viel my lastig, met geduurige aanzoeken, om hem te zeggen, wie zyn Vader was; hoe sterker hy 'er op aandrong, hoe volstrekter myne weigeringen waren, en als hy zag dat zyne aanzoeken niets baatten, poogde hy my te overreeden, dat hy my voor zyn Vader aanzag. Dikwyls, wanneer hy my den tederen naam van Vader gaf, zeide ik hem, dat by mistastte; maar, in 't einde, ziende
| |
| |
dat hy in dit gevoelen volhardde, liet ik af van hem tegen te spreeken; en gaf hem eenige reden om te gelooven dat hy myn Zoon was. Hy geliet zich dit te gelooven, met oogmerk, buiten twyfel, om my, door dit middel, te dringen tot het openbaaren der waarheid; dewyl ik naderhand ontdekte, dat hy, ten deezen tyde, alles aanwendde wat hy kon, om te weeten te komen wie hy was.
Twee Jaaren verliepen 'er op deeze wyze; toen een onvoorzigtige daad, welke ik my zelve altoos zal verwyten, hem het gewigtig geheim zyner Geboorte ontdekte. Hy wist, dat ik, op dien tyd, veele Booden van den Koning ontvangen hadt, en deeze omstandigheid deedt waarschynlyk eenig vermoeden by hem ontstaan, 't welk hy zogt op te klaaren, door myne papieren te doorsnuffelen, waar onder ik, onvoorzigtig, verscheide Brieven van de Koningin, en den Cardinaal, gelaaten hadt. Hy las dezelve, en de inhoud was, voor iemand van zyne natuurlyke schranderheid, genoeg, tot ontdekking van 't geheele Geheim.
Ik nam ten dien tyde waar, dat hy geheel van gedrag veranderde; want, in stede van my te bejegenen met de gewoone blyken van hoogagting en genegenheid, werd hy trotsch en stuursch. Deeze verandering verbaasde my in den beginne; maar ik ontdekte maar al te ras de oorzaak.
Myn agterdogt werd eerst gaande, doordien hy my met ernst verzogt, hem de Afbeeldingen te bezorgen van den laatst overledenen, en den thans regeerenden, Koning. Ik zeide hem, dat 'er tot nog geene goede Afbeeldingen van waren; en dat ik zou wagten, tot dat een voornaam Schilder ze vervaardigd hadt. - Dit antwoord, 't geen hem geheel niet voldeedt, werd gevolgd, van een verzoek, om na Dijon te mogen gaan; de groote verwondering welke hy betoonde, toen ik dit weigerde, ontzette my, en ik lette naauwkeuriger op zyne stappen. Vervolgens ontdekte ik, dat hy na Dijon hadt willen trekken, om eene Schildery des Konings te zien; en dat hy ook ten oogmerke hadt, om vandaar na het Hof te gaan, toen te St. Jean-de-Las gehouden, om den Koning te zien, en zich te vergelyken by zynen Broeder.
De jonge Prins zag 'er toen zeer wel uit, en hy wist een Kamer-meid te beweegen, dat zy, ondanks de strikte bevelen, welke alle de Huisbedienden ontvangen hadden, om hem niets te geeven, wat hy ook mogt eischen, buiten myne toestemming, hem 's Konings Portrait ter hand stelde.
| |
| |
Zo ras de ongelukkige Prins het oog daar op sloeg, voelde hy zich getroffen door de juiste gelykenis met zyn eigen; en in de daad, de Afbeelding zou voor beider hebben kunnen dienen. Dit gezigt bevestigde alle zyne lang gekoesterde twyfelingen, en maakte hem woedend. Hy kwam terstond na my toevliegen, met veel drists uitroepende: “Dit is de Koning! en Ik, Ik ben zyn Broeder! hier is 'er een onwederspreekbaar bewys van!” Hier op toonde hy my een Brief van den Cardinaal mazarin, uit myne Papieren genomen, waarin van zyne Geboorte gerept werd.
Ik vreesde nu dat hy middelen zou beraamen om te ontkomen, en ten Hove te verschynen, staande de Feesten by het Huwelyk zyns Broeders: tot voorkoming deezer ontmoeting, waar voor ik zeer vieesde, vaardigde ik in alleryl een Bode aan den Koning af, met berigt, dat de Prins, myn Secretaire opgebrooken hebbende, het geheim zyner Geboorte ontdekt hadt; hem tessens onderrigtende van de uitwerking dier ontdekking op den Prins. - Op het ontvangen van deezen Brief gaf zyne Majesteit terstond bevel, dat wy beiden gevangen zouden gezet worden. De Cardinaal hadt dien last, en betuigde den Prins tessens dat zyn onvoegelyk gedrag oorzaak was van ons beider ongeluk.
Ik ben, zints dien tyd, Medegevangene met den Prins geweest, en thans voelende dat het ontzaglyk vonnis van myn scheiden uit dit leeven uitgesprooken is door mynen hemelschen Regter, kon ik het niet langer weigeren tot geruststelling van myn eigen gemoed, en dat myns Kweekelings, eene Verklaaring te geeven van deeze gewigtige Gebeurtenisse, welke hem in staat zal stellen, om zich te redden uit deezen luisterloozen toestand, indien de Koning zonder Kinderen stierf. Behoorde ik door een afgepersten Eed verpligt te worden, een Geheim te bewaaren, waarvan de Naakomelingschap kennis diende te hebben!’
Dus verre het Geschiedverhaal, 't welk de Regent aan de Prinfes overleverde. Hetzelve maakt, 't is waar, het niet volstrekt zeker uit, dat deeze Prins de Gevangene was, bekend by den naam van den Man met het yzeren Masker; maar alle de voorgaande Gebeurtenissen komen zo wel overeen met de zeldzaame verhaalen, loopende wegens deeze geheimzinnige Persoonadie, dat het bykans geen twyfel overlaate, om vast te stellen, dat dit Verhaal het ledig tydvak van den aanvang zyns Leevens aanvult. - Ik zal, derhalven, hier by voegen eenige Echte Anecdoten, gegeeven van den Man met het yzeren Masker, zints hy met den Heer
| |
| |
de saint mars in de Staatsgevangenis omkwam, op het Eiland St. Marguerite.
De eerste, die van deezen Man met het yzeren Masker gewaagt, is een naamloos Schryver van een Werk, getyteld, Memoires secretes pour servir a l'Histoire de Perse; hy vermeldt verscheide echte Anecdotes den Gevangenen betreffende, doch tast geheel mis in zyne gissingen over diens Rang. Deeze Memoires zagen het licht niet, of eene menigte van Geleerden poogden te bewyzen, wie de Gevangene was, wiens buitengewoone behandeling zulk eene algemeene nieuwsgierigheid verwekt hadt. Deeze beweerde dat het de Hertog van beaufort was, die zeker gedood werd door de Turken, toen hy Candia in den Jaare MDCXCIX verdeedigde; want, in de eerste plaats, is het wel bekend dat de Man met het yzeren Masker te Pignerol gevangen zat, eer hy op het Eiland St. Marguerite kwam, in den Jaare MDCLXII; daarenboven, hoe was het mogelyk dat de Hertog zo heimlyk zyn Leger ontnomen kon worden, dat men zulks niet ontdekte? Waarom zou hy gevangen gezet weezen? en waarom moest hy altoos gemaskerd gaan? - Anderen hielden voor dien Gevangenen den Graaf de vermandois, een Natuurlyken Zoon van lodewyk den XIV, die in den Jaare MDCLXXXIII aan de Kinderziekte overleedt. - Een ander Schryver wil dat het de Hertog van monmouth was, die in 't Jaar MDCLXXV te Londen onthoofd werd: zelfs eens toegestaan zynde, dat Koning lodewyk, om Koning jacobus te verpligten, toegestaan hadt om den Hertog gevangen te houden, is het dan waarschynlyk, dat hy de veragtlyke post van Stokbewaarder, naa diens dood, zou hebben willen bekleeden, ten gevalle van een Vorst, met wien hy in oorlog was?
Alle deeze harssenschimmen worden verdreeven door het even bygebragte Geschiedverhaal; en de uiterste behoedzaamheden in 't werk gesteld, om 't Gelaat van den Man met het yzeren Masker te bedekken, is een verdere proeve dat hy de eigenste Prins was, in dat Verhaal vermeld: want het werd hem nooit vergund in den hof van de Bastille te wandelen zonder zyn Masker; hem werd verboden 't zelve af te neemen, zelfs in tegenwoordigheid zyner Doctoren. Zou men deeze voorzorge gedraagen hebben, indien zyn Gelaat geene treffende gelykheid gehad hadt op een Gelaat, geheel Frankryk door bekend? En welk Gelaat kon dit weezen dan dat van zyn Broeder lodewyk den XIV, op wien deeze ongelukkige Prins zulk
| |
| |
eene gelykheid hadt, dat een enkel vlugtig gezigt van hem, zo men vreesde, het Geheim, 't welk men zo gaarne wilde bewaaren, zou verraaden hebben? Waarom ook werd hem een Italiaanschen Naam gegeeven, schoon hy niets vreemds in zyn tongval hadt? Want in het Register van de Lyken in St. Pauls Kerk wordt hy marchialdi geheeten. - Voltaire schynt de éénige Schryver geweest te zyn, die kennis hadt aan de verborgenheid van de Geboorte deezes zeldzaamen Gevangenen van Staat, schoon hy dezelve, veele byzonderheden hem betreffende verhaalende, zorgvuldig verbergt.
Wy zullen hier byvoegen een kort berigt van den Man met het yzeren Masker, getrokken uit voltaire, en eenige andere Schryvers van naam. Eenige weinige maanden naa den dood van den Cardinaal mazarin, kwam 'er een jong Gevangenen op het Eiland St. Marguerite, wiens voorkomen eene algemeene nieuwsgierigheid gaande maakte; zyn houding was bevallig en deftig, zyn persoon meer dan middelbaar van langte, hy zag 'er zeer wel uit. Op den weg derwaards, droeg hy bestendig een Masker met yzeren veeren, zo dat hy eeten kon, zonder het zelve af te leggen. Men geloofde, in den beginne, dat dit Masker geheel van yzer was; vanwaar hy den naam kreeg van den Man met het yzeren Masker. Zyne Oppassers hadden bevel om hem te dooden, indien hy pooging deedt om het Masker af te ligten, of zich zelven te ontdekken.
Deeze Staatsgevangene bleef op dit Eiland tot het Jaar MDCXC, wanneer de Gouverneur van Pignerol, tot het Gouvernement van de Bastille bevorderd, hem met zich na die Sterkte voerde. Op den weg derwaards hieldt hy met hem stil op zyn Landgoed by Palteau. De Gevangene kwam daar in een draagstoel, omringd door een talryke wagt te paard. De Heer de saint mars at met hem aan dezelfde tafel, al den tyd dat zy zich te Palteau onthielden; doch de laatstgemelde was altoos met zyn rug na de glazen geplaatst, en de boeren, wier nieuwsgierigheid alles gade sloeg, merkten op, dat de Heer de saint mars altoos tegen hem over zat met twee pistoolen naast zyn tafelbord. Zy werden bediend door één enkelen knegt, die de schotels ontving in de voorkamer, en altoos de eetzaal zorgvuldig agter zich digt sloot, als hy uitging. De Gevangene was altoos gemaskerd, zelfs als hy over het voorplein ging; de Gouverneur sliep in eene bedstede
| |
| |
met hem in dezelfde kamer. - Onder den weg hoorde men den Man met het yzeren Masker, op zekeren dag, zynen Oppasser vraagen, of de Koning eenigen toeleg hadt op zyn leeven? Deeze gaf daar op ten antwoord, neen, myn Prins, indien gy u zonder wederstreeven laat overbrengen, is uw leeven in volmaakte veiligheid.
Hy werd, zo goed als in de Bastille mogelyk was, opgepast, en alles wat hy verlangde, kreeg hy onmiddelyk. Zeer was hy gesteid op fyn linnen, 't geen niet aan grootsheid moet worden toegeschreeven; hy hadt het zelve met de daad noodig: dewyl zyne bestendige gevangenis en zittend leeven hem zo teder van vel maakte, dat het linnen, zo het niet zeer fyn was, hem zeer hinderde. Gaarne speelde hy op de Luit. Nimmer klaagde hy over zynen gevangen staat, noch gaf iets te kennen van zyn rang; hy zong zeer aangenaam en inneemend. Steeds werd hy uit zilver gediend, en de Gouverneur zette zelfs de schotels op tafel; en in- of uitgaande, sloot hy de deur agter zich toe. Hy behandelde den Gouverneur op eene gemeenzaame wyze, die, in tegendeel, hem met diep ontzag bejegende, en nooit den hoed opzette, of in zyne tegenwoordigheid ging zitten, indien de Gevangene zulks niet verzogt.
Toen hy nog te St. Marguerite zat, schreef hy zyn naam op een Tafelbord, en wierp het uit een venster na een boot, liggende aan den voet des toorens. Een Visscherman raapte het op, en bragt het by den Gouverneur. Deeze stond versteld op het zien hier van, en vroeg den Visscher met veel schrooms of hy kon leezen? en of iemand, behalven hy, het Tafelbord gezien hadt? Ik kan niet leezen, antwoordde de Visscher, en niemand anders heeft het Tafelbord gezien; dewyl ik het op dat eigen oogenblik gevonden heb. De Visscher werd egter gevangen gehouden tot dat de Gouverneur wel verzekerd was van de waarheid zyner betuigingen.
De Gevangene deedt eene andere pooging om zich bekend te maaken, die even ongelukkig asliep. Een Jongeling, die op het Eiland woonde, ontdekte, op zekeren tyd, iets dryvende onder het venster van den Gevangenen; het opvissende, zag hy dat het een fyn hembd was, geheel en al beschreeven: hy bragt het onmiddelyk by den Gouverneur, die, het ontvouwende, eene groote ontsteltenis liet blyken. Hy vroeg den Jongeling of de nieuwsgierigheid hem bekroopen hadt om dit schrift te leezen?
| |
| |
Hy antwoordde neen; maar, niettegenstaande dit antwoord, werd hy eenige dagen daar naa dood in zyn bed gevonden.
Het lot van den Man met het yzeren Masker verwekte groote nieuwsgierigheid, en een jong Officier die den Heer de saint mars, toen hy te St. Marguerite woonde, bezogt, was zo begeerig om hem te zien, dat hy een wagt, aan de gaandery onder het venster van den Gevangenen geplaatst, omkogt, om voor eene korte poos zyn post te bekleeden. Deeze zag hem van daar volkomen: dewyl hy zonder zyn Masker was. Zyn Gelaat was welgedaan, zyn Persoon lang, en welgemaakt; zyn Hair was volkomen grys, schoon nog in den bloei zyns leevens. Hy bragt den geheelen nagt door met de kamer op en neder te wandelen.
Vader griffit zegt in zyn Journal de Bastille, dat, op den achtsten van September, des Jaars MDCXCVIII, de Heer de saint mars, toen onlangs aangesteld tot Gouverneur van die Sterkte, daar aankwam, met zich brengende een oud Gevangene, door hem opgepast te Pignerol, en op het Eiland St. Marguerite. Zyn Naam werd niet genoemd, en hy altoos gemaskerd gehouden. Op last des Gouverneurs was 'er vóór diens aankomst eene kamer voor hem gereed gemaakt, en op de beste wyze gemeubileerd. Als hy vryheid kreeg om ter Misse te gaan, werd hem strikt verboden te spreeken, of zyn Masker af te ligten: de Soldaaten hadden last om op hem te vuuren, indien hy een van beiden bestondt. Als hy over het plein ging, hielden zy altoos het geweer op hem aangelegd.
Deeze ongelukkige Prins stierf den negenden van September des Jaars MDCCIII, naa eene korte ziekte, en werd in de St. Pauls Kerk begraaven. De kosten van zyne begraafenis bedroegen slegts veertig Livres. Men hieldt zyn waaren naam en ouderdom verborgen voor de Priesters, die hem ter aarde bestelden: want, in het Register van zyne begraafenisse staat, dat hy meer dan veertig Jaaren oud was, en hy hadt zyn Apothecar, eenigen tyd vóór zyn dood, gezegd, dat hy dagt zestig Jaaren oud te weezen.
't Is eene welbekende zaak, dat elk ding, 't welk hy gebruikt hadt, naa zyn dood verbrand of verdelgd werd, zelfs tot de deuren zyner gevangenisse toe. Men smolt het zilveren vaatwerk, de wanden van zyn vertrek werden afgeschraapt en overgewit. Ja, zo groot was de vrees dat hy ergens eenige letters of merktekens mogt naagelaaten hebben, die tot ontdekking zouden kunnen dienen,
| |
| |
wie hy geweest ware, dat de vloer van zyn kamer op-, en het verwelfzel weg-genomen werd. Met één woord, men liet niets onbezogt of onbeproefd, op dat 'er geen gedagtenis van hem mogt overblyven.
't Gevolg van alle deeze zonderlinge berigten is, dat de Man met het yzeren Masker een Persoon van zeer veel aangelegenheids moet geweest zyn; en welke Persoon kon van zo veel belangs weezen, dan die Prins, om aanleiding te geeven tot alle de gemelde voorbehoedzelen, om alle ontdekking van zyn Gelaat en Rang te voorkomen. Want, op de minste waarschynlykheid eener ontdekkinge, liet de Gouverneur de grootste ontsteltenis blyken: en de daadlyke stappen door hem gedaan, om allen die ongelukkig genoeg geweest waren van iets te vinden, waar op de Gevangene geschreeven hadt, dienen tot een bykomend bewys dat het bedekt houden van hem van het uiterste aanbelang was voor den Koning, en de Staatsdienaaren. |
|