Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijOordeelkundige aanmerkingen over het schoone in de beeldhouw- en schilderkunde; geduurende eener reize, door het midden van Duitschland, gemaakt, door wylen den heere Francois Hemsterhuis, Commies van den Raad van Staaten.Medegedeeld in eenen Brief aan den Heere cornelis ploos van amstel, J. cz.
Aan de Heeren Schryvers der Alg. Vad. Letteroefeningen.
Misschien zal de nevensgaande Brief, door den WEd. Heer hemsterhuis, aan my, 31 Dec. 1785, geschreeven, voor het Publiek niet onaangenaam, en voor dezulken die reizen, om het Schoone te bewonderen, van gebruik kunnen zyn. Nuttig, wegens de juiste beoordeeling over eenige der voornaamste Schilderstukken, - zal dezelve ten minsten de aandacht der Kunstoefenaaren en Liefhebberen waardig zyn. - Allen, die de bestudeerde kundigheden in het Schoon der Antique Beelden en gegraveerde Steenen van deezen geleerden (nu onlangs overleedenGa naar voetnoot(*)) Heer kennen, zullen aan zyne beöordeeling niet twyfelen; - en voor anderen, onderschryf ik, dat ik, met zyne Vriendschap, geduurende meer dan een halve Eeuw, verëerd zynde, gelegenheid heb gevonden, door zyne bekwaamheden de mynen uit te breiden.
Ik blyf UEd. Geh. Dien. en Vriend,
c. ploos van amstel, j. cz. Mede Directeur der Stads Teken-Acad. te Amsterdam, en van die te Dusseldorp, &c. Amsterdam, den 27 Juny 1791. | |
[pagina 480]
| |
Wel Edele Heer en Hoogstgeëstimeerde Vriend.
Vóór drie Weeken te huis komende, vond ik my, onder veele andere Brieven, verëerd, met den Uwen, van den 16den Aug. deezes Jaars. Waarde Vriend, het verwondere UWE. niet, zo veele Maanden zonder antwoord gebleeven te zyn. Ik vinde my verpligt hiervan aan haar kortelyk de redenen open te leggen. Op den 14den Aug. jongstleden, vertrok ik van hier naar Geismar, zo, om aldaar de Baden ter betering myner gezondheid te gebruiken, als om eenige onaangenaame denkbeelden tegens andere te verwisselen. Ik vond aldaar de DiotimeGa naar voetnoot(*), by UWE. bekend, benevens den Graaf van furstenberg. Na aldaar drie Weeken, niet zonder vrugt, te hebben doorgebragt, beslooten wy, met meer dan één oogmerk, eene Reis door het midden van Duitschland te doen. Voornamentlyk noopte ons de liefde tot de Kunst, en de herïnnering van het vermaak, vóór drie jaaren, te Dusseldorp genooten, om niets, de Beeldhouw- en Schilderkunst raakende, onbezogt te laaten. Te Cassel, het welk een zeer schoone Stad staat te worden, verdient het Musaeum, om deszelfs Architectuur, Bibliotheek, en menigte van schoone Antiquiteiten, met aandagt bezigtigd te worden. De Galery, en verdere Schilderyen op het Hof, gingen myne verwagting te boven; de uitgestrektheid, menigte en waardy, zal, naar gissing, een derde uitmaaken van die te Dusseldorp. Ik heb nergens beter J. Jordaans nog Tenierssen gezien; de twee groote Rembrands en de groote Potter zyn aanmerkelyk. De vier Claude Lorrains, waarvan de eene, de dageraad verbeeldende, zo vermaard is, zyn schoon; doch ik heb ze overtroffen gezien, alhier, door de hand van Pynacker, en te Dresden door die van Ruysdaal. Daar is een vry goed Portrait van Titiaan, en eene Maria van Carlo Dolci; een zeer schoone Lairesse, de Dood van Germanicus; en wyders veele fraaije Stukken van Nederlandsche Meesters. Op de Academie zelve, heb ik twee jonge Lieden gevonden, die veel belooven. Van Cassel zyn wy gereisd over Eizenach, | |
[pagina 481]
| |
Gotha, Erfurt, Weimar, enz. naar Leipsich, een zeer schoone Stad, en, geduurende de Misse, ongelooflyk volkryk; hier hebben wy, onder anderen, den Heer euzen bezocht, hy is in Duitschland zeer vermaard, verstaat voorzeker de Schilderkunst grondig, heeft veel Poëzy, en is dikmaals ongemeen gelukkig in het Allegorische. Ik heb schoone Stukken, en voornaamentlyk Landschappen, te Weimar en elders, van hem gezien. Van hier zyn wy vertrokken naar Dresden. Dit is verre de schoonste Stad die ik immer gezien heb, de schatten, welke dezelve bevat, zullen yders verwagting, die ze voor het eerst van naby beschouwt, zeer verre te boven gaan; doch ze worden begrypelyk, wanneer men aanmerkt, de enorme sommen, die, geduurende anderhalve Eeuw, hier aan, door Koning augustus, en vyf Keurvorsten, alle kenners en liefhebbers, zyn te koste gelegd. Ik zal UWE. niet lastig vallen, met een verslag van de Architectuur der Gebouwen, van de overgroote Rykdommen, edele Gesteenten en Juweelen, die zig in de vyf vergulde Zaalen der zogenaamde Schatkamer bevinden, nog van de grootsche schikking van het Natuur-Cabinet. - Sculptuur en Schilderkunst zyn onze eerste voorwerpen. Wat het eerste betreft, even buiten de Stad is een fraai Lusthuis, rondsom het welk vier Gebouwen, of Pavilloenen, geplaatst zyn, alle opgepropt met de schoonste marmre Beelden, Groepen, Busten en Altaaren, die ons van de oudheid zyn overgebleeven; deeze hebben veel by de Pruissische inwooning geleeden; doch zyn met groote kosten, door moderne Meesters, gelapt en hersteld; maar gelukkiglyk zo, dat niemand immer twyffelen zal, tusschen de lap en het gelapte. Het Thresoor en de Galery hebben niets in het geringste geleden, vermits de immense sommen die daar op geschooten zyn, het welk verscheide Vorsten en Natien raakte, en die door den Grooten frederik wat gerespecteerd behoorden te worden. In deeze Galery heb ik het eerste denkbeeld gekregen van Raphaël, Correggio, Titiaan, Carache, en andere Italiaansche Helden in de Kunst; want, indien men te Dusseldorp uitzondert de Maria's Hemelvaart van Guido Reni, dezelve van Carlo Cignani, de Kindermoord van Annibal Carache, de Susanna van de Dominicain, en weinige anderen, is aldaar niets van dat soort het welk te Dresden vertoonbaar zoude zyn. Indien ik tien Heilige Familien van Raphaël bezat, gelyk aan die te Dusseldorp, gaf ik ze gaarne alle voor UWEd's Tekening, in rood- | |
[pagina 482]
| |
aard, met het zittend VrouwtjeGa naar voetnoot(*). De groote Raphaël, met Maria, Paus Sixtus en St. Barbara, is niet te beschry- | |
[pagina 483]
| |
ven. De Correggios hebben my verbaasd. Het coloriet, in de St. Sebastiaan, is verre boven de natuur. Of schoon ik de berugte nagt wel tienmaal hebbe bestudeerd, kan ik my het principaalste van dat stuk niet meer verbeelden; vermits myn oog onwederstaanlyk telkens gevoerd wierd na den linker bovenhoek, alwaar een groep Engelen word verbeeld, die verwonderlyk is; echter dunkt my, dat, met opzigt tot het licht en donker, Rembrant geheimen heeft gehad, aan Correggio onbekend. De St. George is mogelyk van alle nog de beste en aangenaamste van tekening. De kleine Magdalena moet gevoeld worden. Ik zeg het zelsde van de zogenaamde Venus van Titiaan; het coloriet van 't geheele lichaam is niet vergelykelyk by dat van Correggio, en is verre onder de schoone natuur; doch zo veel uit te voeren, met zo weinig zigtbaaren toestel, genoegzaam zonder schaduw, gaat myn begrip te boven. Indien ik het hoofd van deeze Venus en de bystaande Moor getekend had, zoude ik my schaamen het zelve aan UWE. te vertoonen. Deeze byzonderheid, in dit Wonderstuk, houd zeker aan eene geheimenis, die niet tot ons is gekomen. Ik geloof dat eenig Rykäart het hoofd van zyn Meisje met dat van de Venus verwisseld heeft, en de Moorsche Knegt 'er heeft doen byschilderen; want Titiaan was andersins nog al een man die eenige kennis van Hoofden had. De Genie van de Glory van Annibal Carrache is uitmuntend; doch indien het my geoorloofd ware uit deezen grooten schat een stuk te kiezen voor myn vermaak, zoude het voorzeker zyn een agtkantig tafereel van Carlo Cignani, verbeeldende Joseph en de Vrouw van PotifarGa naar voetnoot(*). In dit Stuk verbeelden zich alle | |
[pagina 484]
| |
volmaaktheden, waarvoor het voorwerp vatbaar is, in den allerhoogsten graad. Deeze Galery is voorzeker niet minder | |
[pagina 485]
| |
ryk in Nederlandsche Meesters, dan in Italiaanen; want ik heb meer dan vyftig Wouwermans, twintig Potters, en Ber- | |
[pagina 486]
| |
chems, Ruysdaals, enz. enz. naar advenant, gezien. De van der Werven alleen, die zig hier bevinden, zyn alle, op één na, slegt, en die Meester moet alleen te Dusseldorp beoordeeld en zelf bewonderd worden. Franschen zyn hier genoegzaam niet, uitgezonderd eenige Poussins, en eenige Pourtraiten van Largilliere en Rigaut, die goed zyn. Ik heb in deeze Reize het vermaak gehad van, met eigen oogen, Mengs en Battoni te kunnen beöordeelen, en heb daartoe gekozen, aan de eene zyde, het groot Altaarstuk, de Hemelvaart, in de Groote Kerk te Dresden, en de slaapende Profeet in dezelfde Kerk, beide van Mengs; en, aan den anderen kant, de groote Magdalena in de Galery, en het Plafond te Verlisch (fraai Lusthuis by Dessau) Ganimedes verbeeldende; beide van Battoni. Ik heb | |
[pagina 487]
| |
het gevoelen van wylen mynen Vriend fagel bewaarheid gevonden, en stel Battoni verre boven Mengs, waarmede ik echter niet wil zeggen dat Mengs geen zeer groot Schilder is geweest. Battoni heeft zeer veel van Carlo Cignani, die my byzonder gevalt in eenige zyner Stukken die ik gezien heb, en waarin ik meen te ontdekken een mengsel van zekere deugden van Raphaël, en van anderen van Corregio. Te Leipzich terug komende, heb ik het Cabinet van den Heer winkler, vermaard Bankier aldaar, gezien. Deeze verzameling is zeer groot voor een particulier, en bevat schoone, zo Italiaansche als Nederlandsche, Meesters. Te Gotha heeft de Hertog my een Stuk vertoond van eenen jongen thisbein, die thans in Italien is; verbeeldende Conradyn en Frederik. Indien deeze Schilder zo voortgaat, zal hy Mengs in veele zaaken overtreffen. Ik heb te Dessau een jong Schilder gezien, rebergh genaamd, en die bereids in Italien geweest was; hy heest my eenige van zyne Tekeningen vertoond die zeer schoon waren, en had, buiten dat, eene grondige en uitgestrekte kennis van alle de Weetenschappen die tot zyne Konst eenigzins behoorden. Een zaak heest my in Duitschland, en byzonder te Dresden, verwonderd, namentlyk, van bykans alle Schilderyen te vinden zonder vernis, of alleenlyk gedekt met het oorspronkelyk vernis des maakers. Wanneer ik aan den eersten Professor te Dresden (een zeer kundig man) de reden hier van vroeg, met byvoeging dat eenige zyner Stukken, vernist zynde, meer kragts zouden vertoonen, antwoordde hy met de vraag, of 'er eenig goed vernis in de waereld was? en duwde my wyders toe, dat de Hollanders en Franschen, met al het schoonmaaken en vernissen hunner Schilderyen, te weeg bragten, dat, binnen vyftig jaaren, de kostbaarste Stukken niets meer van den oorspronglyken Meester zouden vertoonen dan het bloote paneel. Ik heb hier de meeste Stukken van de Hollandsche Meesters zo vet in de verf gevonden als of ze zo even uit 's maakers handen waren gekomen, en ik beken dat dit een gansch ander uitwerksel te weeg brengt dan de Stukken van dezelfde Meesters, doch van laater inkoop, die veele vernissen hadden ondergaan. Hy heeft my van beide soorten naast elkander vertoond. Na dat ik thans zo veele wonderen in de Schilderkunst naauwkeurig heb- | |
[pagina 488]
| |
be gezien, zoude ik niets liever wenschen dan om de groote van der Helst, van Amsterdam, te Dresden te mogen beschouwen in de Groot-agtbaare tegenwoordigheid van zo veele Raphaëls, Correggios, Titiaanen en anderen, wanneer ik UWE. verzekeren durf dat zulks geenzins tot onëer van onze Natie zoude uitkomen; hoe zeer ook de voorwerpen, door de Italiaanen behandeld, in hun voordeel zouden mogen pleiten. Waardste Vriend, ik zal UWE. niet lastig vallen met een verder Verhaal in hoe verre wy de overige oogmerken onzer reize hebben bereikt; namentlyk het van naby beschouwen van eenige Hoven, het leeren kennen van de Doorluchtigste Géesten van Duitschland, en het opneemen van den staat der Universiteiten, en van alle Instellingen, welke betrekking hebben tot de Opvoedingen, het formeeren van menschen, waardoor men eenigzins zig een denkbeeld zoude kunnen vormen van het toekomende Geslagt. In het algemeen kan ik zeggen, dat, terwyl alle de andere Natien van Europa bereids haare Eeuwen hebben uitgeleefd, Duitschland de haare begint, en wel met een luister die veel belooft; doch de loop van haare ontwikkeling kan veel versneld of vertraagd worden door de menigvuldige toevallen, waaraan een zo grof samengesteld lichaam noodzaakelyk onderhevig is. UWEd. gelieve deeze niet aan te merken als een Nieuwjaarsbrief, vermits ik oordeel, dat wy, beide op onze jaaren, deeze staatige pligtpleeging ontwassen zyn, en dezelve, nevens de St. Nicolaas Schoenen, aan een zyde kunnen stellen. Ik wensch, dat deeze UWEd. in volmaakten welstand moge aantreffen, en hebbe de eer, na myne ootmoedigste groete aan Mevrouwe UWEds. Beminde, met de gevoelens, by UWEd. bekend, te zyn, en te blyven,
Wel Edele Heer, en Waardste Vriend,
UWEds Ootmoedigste en Gehoorzaamste
hemsterhuis. 's Hage 31 Dec. 1785. |
|