| |
Aanmerkingen over de hedendaagsche gewoonte, om, by het maken van testamenten, de weeskamers, van de destuuring der goederen van onmondigen, uit te sluiten.
Het is buiten twyssel eene der moeilykste en onaangenaamste verrigtingen van het Leven, wanneer men zich in de noodzaaklykheid bevind, om, voor zyne Kinderen, Kindskinderen, of andere onmondige Nabestaanden, Voogden te moeten aanstellen. Men moet twee of meer Personen uitkiezen, aan wier deugd en kundigheid men de opvoeding zyner Nakomelingen betrouwen kan, en die daarenboven zich in zulke gunstige omstandigheden bevinden, dat men de goederen der Onmondigen, met gerustheid, in hunne handen kan stellen. Dit gaat by sommigen vry gemaklyk, zy vinden onder hunne Familien, of goede Vrienden, ras twee Personen, waarin zy de vereischte hoedanigheden meenen te vinden, stellen hen tot Voogden aan, en sterven daarop gerust; denkende hunne zaken wel bezorgd te hebben. Maar wat gebeurd 'er niet zelden? Naauwlyks hebben de aangestelde Voogden de aan hun toebetrouwde Administratie aanvaard, of een van beiden sterft, en dewyl de overblyvende, door den Testatenr, gemagtigd is, om, in dat geval, zich in deszelfs plaats een ander te assumeeren, verkiest hy daartoe eene van zyne goede bekenden, gemeenlyk iemand die jouger is, en welken hy, by gevolg, het werk van de Voogdy te welvoeglyker op den hals kan schuiven: maar, na ver- | |
| |
loop van tyd, sterft ook de andere Voogd, en de overblyvende assumeert zich, op zyne beurt, wederom een ander, en ziet, daar hebben de Onmondigen, dikwils binnen korten tyd, twee Voogden, die den Testateur nooit gekend heeft, of die hy by zyn leven 'er niet toe zoude hebben willen aanstellen: - dan, dit is het nog niet al, de overgebleven Voogd vind eens goed zich geen tweede Voogd te assumeeren, maar behoud de Voogdy aan zich alleen, en stelt zich dus in de gelegenheid, om der Weezen Geld, zonder tegenspraak, in zyne eigen zaken te kunnen gebruiken; maar ongelukkig loopt het hem tegen; doch hy weet, door het gebruik van het Geld, dat onder zyne administratie is, zyne zaken zoo te heelen, dat hy het, gedurende zyn leven, gaande
houd; doch, voor de meerderjaarigheid der Onmondigen stervende, vind men na zyn dood den Boedel insolvent, en weg is het Geld der Weezen; en daar die Ongelukkigen dagten ryk te wezen, zyn zy arm.
Men zal ligt zeggen, dat ik deze schets te sterk maak, en dat het ook altyd zoo niet gaat, dit beken ik; maar dat het meer dan te veel zo gebeurt, als ik hier opgeef, zullen weinigen, die ondervinding van wereldsche zaken hebben, tegenspreken, en gave God, dat onder de mynen niet waren, die 'er zelf de droevige ondervinding van hadden. Indien, ondertusschen, een Vreemdeling eens, hier te Lande, zulk een beklaaglyk geval van dien aart bywoonde, als ik bygewoond heb, zou hy, met reden, vragen: of 'er dan geen middel in dit Land was, om de Weezen voor zulk een smertlyk lot te beveiligen, en men zou hem moeten antwoorden, dat 'er wel deeglyk een allerbest en zekerst middel voor was; doch dat het schynt, dat de meeste Ingezetenen liever hunne Nakomelingen aan alle de voorgemelde gevaren willen bloot stellen, dan 'er gebruik van maken. Men zou dien Vreemdeling moeten vertellen, dat 'er in alle de Steden van ons Vaderland Weeskamers zyn opgerigt, in welken, onder het Opperbewind der Regeringe, of wel door eenige Leden van de Regeringe zelve, het goed der Weezen bewaard, geadministreerd, en hun, by derzelver meerderjarigheid, verantwoord, en ter hand gesteld word; doch dat het eene standvastige gewoonte is geworden, om, by het maken van Testamenten, de Weeskamers van alle beheering over de goederen der Weezen uit te sluiten.
Billyk mag men vragen, wat toch de reden van die uit- | |
| |
sluiting is? Dan, die vraag weet ik niet te beantwoorden. Wat onderzoek ik deswegens gedaan, en wie ik 'er ook naar gevraagd heb, nimmer heb ik eene voldoende reden voor die gewone uitsluiting kunnen vinden. Het eenige voorwendsel, dat ik gehoord heb, is, dat de Weeskamers gewoon zyn te veel voor hare administratie te rekenen; maar ik heb Ordonnantien van Weeskamers gezien, agter welken een lyst geplaatst was van het geen 'er mogt gerekend worden, voor alle de bedryven, die 'er door de Secretarissen dier Kamers gedaan worden, en welke bepalingen in de daad zeer matig gesteld waren. Maar boven en behalven, dat de Administrateurs of Voogden, die men voor zyne Nakomelingen, uit zyne goede Vrienden, verkiest, zich ook laten betalen, zal ik eens onderstellen, dat het waar is, dat de Weeskamers meer, ja veel meer, rekenen, dan particuliere Voogden doen en mogen doen. Is dit dan nog reden genoeg om de Weeskamers uit te sluiten? Ik voor my, meen van neen. Dat meerdere administratie-loon, het welk men onderstelt, maar nog niet bewezen is, dat aan de Weeskamers moet betaald worden, strekt, naar myn inzien, voor Assurantie; want immers weet ik dit zeker, dat zoo lang die Stad in wezen blyft, op welker Weeskamer ik het Geld van myne onmondige Erfgenamen gesteld heb, zy vast staat kunnen maken, dat zy het, by hunne meerderjarigheid, ontfangen zullen, en is zulk eene zekerheid voor Kinderen, die eenig goed hebben, en wier tydlyk geluk van deszelfs goede bestiering en bewaring afhangt, niet wat waard?
Ondertusschen heeft men, door die ingevoerde gewoonte, om de Weeskamers by alle gelegenheden uit te sluiten, zulk eene nuttige en hoogstnoodzaaklyke inrigting niet alleen veelal nutreloos gemaakt, maar men heest zelf daardoor het algemeen een schrik voor de Weeskamers ingeboezemd, zoo dat men dikwils hoort, dat men elkander aanraad, om eene dispositie te maken, met geene andere drangreden, dan om dat anders de Weeskamer in den Boedel zoude vallen, even als of dit het grootste onheil ware, dat een Onmondigen bejegenen konde; daar ondertusschen, terwyl ik dit schryf, my het hart nog breekt, over het beklaaglyk lot eens Jongelings, waarvan ik niet meer kan of mag zeggen, dan dat het hem zeer zeker nimmer zoude overgekomen zyn, als zyne Ouders de voorzigtigheid gehad hadden, om te belasten, dat hunne nalatenschap op de Weeskamer moest gebragt worden.
| |
| |
Myne meening is egter geenzins, om hen, die, onder hunne Familien of goede bekenden, bekwame, kundige en eerlyke vrienden hebben, afte raden, om dezelven tot Executeurs van hunne Testamenten en Voogden over hunne natelaten Onmondigen aan te stellen, ten einde dezelven hunnen Boedel zouden kunnen vereffenen, en de zorg over de opvoeding op zich nemen. Integendeel, ik acht hen gelukkig, die Vrienden genoeg hebben, waarin zy dat vertrouwen kunnen stellen; maar ik wil alleenlyk aan alle Ouderen en anderen, die in het geval zyn, om, ten behoeve van minderjarigen, Administrateurs over hunne nalatenschap te moeten aanstellen, in bedenking geven, welk eene verandering 'er, in 10, 15 of 20 jaren, in de wereldsche zaken kan voorvallen, en of het derhalven wel wys en voorzigtig is, dat zy, daar 'er in dit Land een zekere weg is, om voor de goederen hunner Kinderen te zorgen, een onzekeren in te slaan, en aan het wisselvallig leven en omstandigheden van byzondere personen betrouwen, waarvoor zy eene gansche Stad tot hunne borg kunnen krygen; en of zy dus niet alle de gevaren, die hunne Nakomelingen dreigen, kunnen afwenden, door by hunne dispositie te bevelen, dat de Executeurs en Voogden, na den Boedel vereffend te hebben, de overgebleven Gelden ter Weeskamer moeten brengen, om aldaar bewaard en geadministreerd te worden.
Ik wenschte wel, dat het, in dit Land, door de Wetten, tot een pligt der Practizyns gesteld was, om hen, die een Testament wilden maken, alvorens te moeten onderrigten, van alle de voor- en nadeelen hunner ontworpen schikkingen, dewyl het toch zeker is, dat de meeste Menschen in dat slag van zaken onkundig zyn, en hierdoor zouden veele onbillykheden en processen voorgekomen worden. Wat redelyk Mensch zou het zich niet tot een groot genoegen rekenen, wanneer hy, door zyne kundigheid, een Zeeman had kunnen waarschuwen, voor onbekende klippen en ondiepten, en hem daardoor voor zyn ondergang bevryd had; maar even dat zelfde genoegen zoude hy smaken, die door een goeden raad, by tyds gegeven, zyn medemensch waarschuwde voor alle de ongelegenheden, waarin, door zyn verkeerd beleid, zyn onschuldig kroost gebragt zoude kunnen worden.
Ik zal myn oogmerk bereikt hebben, indien deeze Aanmerkingen hen, die in het geval zyn om Voogden te moeten aanstellen, tot eene bedaarde overweging opwekken,
| |
| |
alvorens zy in een gebruik toestemmen, het welk, naar myne gedagten, noch door de reden, noch door de ondervinding, gebillykt word.
R.A. |
|