Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijWeetenswaardig berigt van de gebruiken en zeden der Koriacs; een schatting schuldig volk van Rusland, aan de grenzen van Kamtschatka.‘De Heer de lesseps heeft, op zyne Reize door Kamtschatka, in de Jaaren MDCCLXXXVII en MDCCLXXXVIII, en geduurende zyn verblyf in dat Land als Fransche Consul, toen hy tot Tolk diende aan den Graaf de la perouse, wanneer die beroemde, doch zo te vreezen is ongelukkige, Reiziger, zich in dit naare Wereldöord onthield, kundigheden opgedaan, van een tot nog niet genoegzaam beschreeven Volk, op de Grenzen van Kamtschatka woonende. Wy twyfelen niet, of 't zal den Leezeren onzes Mengelwerks bevallen, het weetenswaardig Berigt, 't zelve betreffende, daarin geplaatst te vinden.’
* * * *.
Daar zyn twee soorten van Koriacs. Die bepaald en eigenlyk deezen naam draagen, hebben een vast verblyf, de andere zyn zwervend, en bekend onder den naam van Rendier Koriacs. Hunne kudden zyn zeer talryk, en zy onderhouden ze door ze te leiden in de streeken, die het overvloedigst Mosch, 't geliefde voedzel deezer Dieren, opleveren. Als de plaatzen afgeweid zyn, zoeken zy andere op. In deezer voege zwerven zy onophoudelyk rond, woonende in tenten van beesten-vellen, zy leeven van hunne Rendieren, die by hun van denzelfden dienst ter kleeding zyn, als de Honden voor de Kamtschatkaërs. | |
[pagina 292]
| |
In veele opzigten, doet 'er zich eene groote overeenkomst op, tusschen de Koriacs, die een vast verblyf hebben, en de zwervende: wy kunnen daarom niet nalaaten ons te verwonderen, over de weinige hartlykheid tusschen deeze beiden; of liever, over de strydigheid welke 'er plaats vindt, uit welken hoofde zy, als twee onderscheide Volken, mogen worden aangemerkt. Het Land, 't geen zy bewoonen, is nogthans 't zelfde, en zeer uitgestrekt. Ten Zuiden word het beslooten door het Schiereiland van Kamtschatka, en de Golf van Pengina, ten Oosten door het Land der Oluerianen, ten Noorden door dat der Tchoukckins, ten Westen door dat der Toungouses, der Lamouts en der Yakouts. Men verzekert zeer stellig, dat dit Land voorheen zeer Volkryk was; doch, dat de Kinderziekte, onder de Bewooneren, eene deerlyke slachting aangerigt heeft. Ik twyfel wel zeer, of deeze Kwaal meer Inwoonders heeft weggerukt, dan hunne geduurige Krygen met de Nabuurvolken en de Russen. Het getal der Koriacs, die een vast verblyf houden, is tegenwoordig naauwlyks meer dan negen honderd; en, schoon dat der zwervende Koriacs bezwaarlyk te bepaalen valle, gelooft men, dat zy de andere in aantal niet veel te boven gaan. De Zeden der eerstgemelden zyn het tegenbeeld van het agtenswaardige; het is een mengzel van dubbelhartigheid, wantrouwen en gierigheid. Zy hebben alle de Ondeugden der Noordsche Volken van Asia, zonder de Deugden te bezitten. Roovers uit den aart, zyn zy ergdenkend, wreed, onvatbaar voor goedertierenheid en medelyden. Om den geringsten dienst van hun te verwerven, moet men eerst eene belooning aanbieden en geeven. Niets dan een geschenk kan hunne aandagt opwekken, of hun in werkzaamheid brengenGa naar voetnoot(*). Uit hoofde van deezen trouwloozen en woesten aart, valt het hun bezwaarlyk in vrede te leeven, of eenige standhoudende verbintenissen met hunne Nabuuren aan te gaan. Een zo ongezellige geestgesteltenisse moet hun ook schuw maaken van alle vreemde beheersching. Van hier hun gestaage opstand tegen de Russen, hunne wreede rooveryen, hunne dagelyksche strooperyen op naby geleegene Volken, | |
[pagina 293]
| |
van hier de vyandlykheden en wraakneemingen die steeds onder hun plaats grypen. Deeze staat van Oorlog baart in elk der Koriacs een woesten geest. De gewoonte van aanvallen en verdeedigen verwekt in hun een onkreukbaaren moed, die vermaak schept in geduurig vegten, en roemt op veragting des leevens. 't Bygeloof leent de hand om in hunne oogen deeze Bloeddorst te veredelen, door hun eene wet voor te schryven, welke hun gebiedt te overwinnen, of te sterven. Hoe belangryker de zaak is, die hun tot het opvatten der wapenen aanzet, hoe gretiger zy na den dood haaken. Noch de krygsdapperheid, noch het aantal hunner tegenstanderen, kan hun afschrikken, 't is in dien uitersten nood, dat zy zweeren by de Zon niet meer te zullen zien. Zy vangen het volvoeren van dien Eed aan met hunne Wyven en Kinderen den hals af te snyden, hunne wooningen in brand te steeken, en doldriftig op het midden hunner Vyanden aan te vallen. Het gevegt kan alleen eindigen, door de geheele vernieling van een der strydende partyen. De Overwonnenen zoeken nooit hunne behoudenis in de vlugt, de eer verbiedt zulks, en geen Koriac zal de nederlaage zyner Landgenooten overleeven. De nabyheid der Russische vastigheden heeft, tot hier toe, geene verandering in de Leevenswyze der Koriacs, die een vast verblyf houden, te wege gebragt. Hunne Handelgemeenschap met de Russen maakt hun alleen vatbaar voor zugt tot overvloed, en begeerig na roof. Ongevoelig voor de voordeelen eener beschaafde Leevenswyze, schynen zy een wederzin te hebben van beschaasdheid, en hunne eigene Zeden en Gewoonten als geheel volkomen aan te zienGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 294]
| |
Hunne geregelde bezigheid is jaagen en vischen; doch alle jaargetyden laaten hun niet toe die bezigheden gestadig voort te zetten. Geduurende deeze tusschentyden, sluiten zy zich op in hunne diepe wooningen, slaapen, eeten, en drinken zich dronken. Bedagtloos omtrent het toekomende, zonder nadenken over het voorledene, komen zy uit hunne Yourts niet te voorschyn, eer de uiterste nood hun dringt. Deeze Yourts zyn ruimer dan die der Noordlyke Kamtschatkaërs, doch ze zyn bykans op dezelfde wyze verdeeld. Ik weet niet voor zeker te bepaalen of derzelver morssigheid niet nog walchlyker is; dewyl men geen deur, of Joupan, of Wind-gat, vindt, moet de rook onverdraaglyk weezen. Deeze Volken, vyanden van vlytbetoon, leeven, gelyk | |
[pagina 295]
| |
de Kamtschatkaërs, van gedroogden Visch, het Vleesch en Vet van Walvisschen en ZeewolvenGa naar voetnoot(*). De Walvisch wordt doorgaans raauw geëeten, de Zeewolf gedroogd en gekookt op dezelfde wyze als hun Visch, uitgenomen de Zenuwen, het merg en het brein, en nu en dan een stukje Vleesch, 't geen zy raauw, met eene groote gretigheid, na binnen slingeren. Rendieren-Vleesch is hun geliefdste Schotel. Gewassen maaken ook een gedeelte van hun voedzel uit; zy verzamelen in den Herfst veele soorten van Bessen, van een gedeelte derzelven maaken zy een verfrissenden drankGa naar voetnoot(†); de rest wordt tot poeder gewreeven en gekneed met traan van den Walvisch of Zeewolf. Deeze lekkerny heet in de landstaale Toltchouka, en wordt hier zeer hoog geagt; doch niets is voor myn smaak onaangenaamer. Hun gesteldheid op sterke Dranken, aangewakkerd door de duurte van den Brandewyn, en de bezwaarlykheid om denzelven op dien verren afstand te krygen, heeft hun aangezet om een drank uit te vinden bykans even sterk, welken zy trekken van een rooden Paddestoel, in Rusland als een sterk vergif bekend, onder den naam van MoukhamorGa naar voetnoot(§). Zy doen deezen met zekere andere vrugten in een vat, en dit zetzel heeft naauwlyks tyds genoeg om klaar te worden, of zy noodigen hunne vrienden om 'er van te drinken. Een edele nayver zet de gasten aan, en men is, om stryd, bezig, wie best in staat is den Gastheer van zyn Nectar te ontlasten. Dit onthaal duurt één, twee of drie dagen, tot dat de drank op is. Dikwyls, op dat zy volzeker dronken mogen weezen, eeten zy alsdan den raauwen Paddestoel. 't Is hoogst te verwonderen, dat 'er geen meer voorbeelden zyn van de heillooze uitwerkzelen deezer onmaatigheid. Ik heb nogthans eenige liefhebbers zeer ongesteld gezien, en die zeer bezwaarlyk weder beterden; maar ondervinding verbetert hun niet, en, by de eerste gelegenheid, welke zich | |
[pagina 296]
| |
aanbiedt, keeren zy weder tot dat meer dan beestagtig bedryf. 't Is geen loutere zinnelyke lust, 't is niet uit begeerte om een drank te drinken, die, door deszelfs smaaklykheid, een onwederstaanbaare trek, om 'er meer van te gebruiken, baart; zy zoeken, in deeze overdaadigheden, enkel in een staat van vergetelheid en verdooving te geraaken, zo dat zy naauwlyks weeten dat zy bestaan, als ik my zo mag uitdrukken; dit is hun eenig genot, dit houden zy voor het hoogste geluk. De weezenstrekken van de meeste Koriacs zyn niet Asiatisch, en zy zouden als Europeaanen kunnen worden aangemerkt, hadden zy geene zo kleine gestalte, slegte statuur, en maakte de kleur van hun Vel geen onderscheid. De andere Koriacs hebben dezelfde kentekenende uitwendigheden als de Kamtschatkaërs. Onder de Vrouwen, inzonderheid, zyn 'er weinigen die geen diep ingezonke oogen, platte neuzen en uitsteekende kaaken, hebben. De Mannen missen meest allen den baard, en het hoofdhair is kort. De Vrouwen verwaarloozen het hair zeer, het hangt doorgaans langs de schouders af; eenige draagen het in een knots gebonden, of in een doek. De Vrouwen draagen haare Kinderen in eene soort van wieg, welker gedaante my zonderling voorkwam. Dezelve is eene soort van bak met een kap 'er over, waarin het Kind in eene zittende gestalte geplaatst, en tegen de ongemakken van het Weêr beschut, is. Onder de vreemde Gewoonten, welke by de Koriacs plaats vinden, moet ik meer byzonder gewaagen van de proeve, waaraan een Jongeling zich onderwerpt, als hy begeert te trouwen. Zo ras hy zyne keuze gevestigd heeft, maakt hy zyne opwagting by de Ouders zyner Vryster, en biedt aan als slaaf voor hun te zullen werken, gelyk zy het uitdrukken. De Vryster wordt terstond, met eene menigte van kleederen, omhangen, welke haar dermaate bedekken, dat het gelaat naauwlyks zigtbaar is. Zy wordt geen oogenblik alleen gelaaten. Haar Moeder en een aantal van oude Vrouwen vergezellen haar waar zy gaat, slaapen by haar, en verliezen haar, onder geen voorwendzel, welk ook, uit haar gezigt. De pooging van den Minnaar, het punt van geluk, waarop hy mikt, is haar bloote lichaam aan te raaken; dit is het eenig middel, waardoor hy haar kan bekomen. In dien tusschentyd voert hy alles met yver en onderwerping uit, wat de Bloedverwanten hem opleggen. Hy wordt, als 't ware, | |
[pagina 297]
| |
de slaaf van dat Huisgezin, en is bezig in alle huislyke zaaken, hout kappen, water putten, ys aanbrengen, enz. Liefde en de tegenwoordigheid van zyne Beminde bezielen hem met moed. Indien hy aflaat, is een enkele oogslag, hoe onverschillig, genoegzaam, om hem de vermoeienissen te doen vergeeten, en al den last zyner dienstbaarheid. De hoop, om den duur daarvan te verkorten, heeft invloed op alle zyne bedryven. Zyn oog is steeds gevestigd op de Godin van zyn hart, hy let op haare beweegingen, volgt haare schreden, en dringt zich onophoudelyk in, waar hy haar kan ontmoeten. Maar, hoe de Argusoogen van haare Oppasters te bedriegen! Het is een geduurige stryd van waakzaamheid tegen list. Ieder party gaat met gelyken yver en onvermoeidheid te werk. Uit zulke onvermoeide oppassingen, uit deeze ongerustheid des Minnaars, uit de voorzorgen, welke gedraagen worden om zyne kunstgreepen tegenstand te bieden, zou men welligt opmaaken, dat hy na de hand van eene uitneemende schoonheid dong. Wie zou zich verbeelden kunnen, dat het voorwerp van de gedagten en wenschen keezes Koriacs de Leelykheid zelve was, en dat hy geene andere belooning voor zo veele moeite te wagten hadt, dan een maager, geel en vuil, vel aan te raaken? In de oogenblikken, dat hy van slaafschen arbeid ontslaagen is, en vryheid heeft om zyne Zielsvoogdesse te zien en te naderen, tragt hy haare genegenheid te winnen, door eene vaardige pooging om tot het aanraaken te komen; doch het aantal, en de dikte, haarer kleeding is een onverwinnelyk bolwerk. Vergramd door zo veele hindernissen, plukt hy die benyde bedekzels af. Wee hem! indien hy verrast worde, in deezen gewaagden aanval! De Bloedverwanten, de onverbiddelyke Oppasters, vallen op hem aan, en dwingen hem zyn prooi te verlaaten. 't Is doorgaans met de welspreekendheid van schoppen en stokslagen, dat zy hem overreeden om af te laaten, en eene betere gelegenheid af te wagten. Indien hy wederstand biedt, wordt hy by de hairen weggesleept, of de nagels deezer Oude Wyven tekenen zyn aangezigt. Wanneer hy mismoedig wordt, of mort wegens deeze wreede behandeling, zendt men hem oogenbliklyk heenen, en hy verbeurt, voor altoos, alle aanspraak op het beoogde Huwelyk, 't geen voor het teken der grootste ongenade wordt aangezien, 't welk een Koriac kan ten deele vallen. | |
[pagina 298]
| |
Maar zwaarigheden ontsteeken alleen zyne begeerten te heftiger. Verre van klaagen, verre van zich mismoedig te betoonen over deeze ruwe behandelingen, merkt hy zich aan als te meer gerechtigd tot het geluk, 't welk hy bedoelt. Hy verheugt zich over, en roemt op, alle de tegenheden en kwellingen, welke hy moet uitharden, geduurende zyn verliefde en moeilyke dienstbaarheid. Het is doorgaans niet voor het verloop van twee of drie jaaren, meer of min, dat hy het bedoelde einde bereikt. Trotsch op zyne behaalde zegepraal, vliegt hy heen om de Bloedverwanten van zyn geluk te verwittigen. De getuigen worden opgeroepen, en de Vryster wordt ondervraagdGa naar voetnoot(*). Haar getuigenis is noodzaaklyk, zo wel als eenig bewys, dat ze aangeraakt is by verrassing, en vrugtlooze poogingen deedt om zich te verdeedigen. Haare hand wordt dan gegeeven aan den Overwinnaar; doch hy vindt zich verpligt te wagten, tot men ziet, dat zy 'er aan kan gewennen om met hem te leeven. Van dit oogenblik af, speelt hy, bevryd van den slaasschen arbeid, den Vryer by zyne aanstaande Vrouw, die misschien niet moeilyk is, om dat zy zich ontslaagen vindt van zulk een lastigen opschik. Deeze tweede trap van Vryery duurt zelden lang, de Vryster geeft, in tegenwoordigheid der Familie, schielyk haare toestemming, en niets meer is 'er noodig om hem alle de regten eens Egtgenoots te vergunnen. De Huwelyksplegtigheid en het Bruiloftsfeest bestaan enkel in het zamenroepen der wederzydsche Familiën, die 'er om stryd op uit zyn om zich dronken te drinken, in naavolging van het nieuw getrouwde Paar. Veelheid van Vrouwen is niet gemeen onder de Koriacs; nogthans heb ik voorbeelden gezien dat men 'er geene zwaarigheid van maakt. De Lykplechtigheden, onder de Koriacs, hebben een treffende gelykvormigheid met de oude Instellingen des Heidendoms, nog waargenomen door verscheide onbeschaafde Volken onder het nieuwe Halfrond. Als een Koriac sterft, komen de Bloedverwanten en Naabuuren om hem het laatst vaarwel te zeggen. Zy regten een Lyk-houtstapel op, waarop zy een gedeelte der goederen des Over- | |
[pagina 299]
| |
ledenen plaatzen, en eenigen leeftogt, bestaande uit Rendieren-vleesch, Visch, Brandewyn, met één woord, uit alles wat zy veronderstellen, dat hy, op zo lang een reis, noodig hebbe, en hem voor sterven in de andere wereld kan behoeden. - Indien het een zwervende Koriac is, brengen zyne Rendieren hem tot den Houtmyt; een vaste wooning houdende Koriac wordt door zyne Honden derwaards gebragt, of door zyne Bloedverwanten gedraagen. Het Lyk is gedoscht in de beste kleeding, en ligt in een soort van kist. Daar in liggende, ontvangt de Overledene nogmaals het vaarwel van de Omstanderen, die, met toortzen in de hand, het eene eer rekenen, hun Bloedverwant of Vriend schielyk tot assche te doen verbranden. Zy voelen alleen het leedweezen eener korte afweezigheid, en niet van eene eeuwigduurende scheiding. Zy draagen geen rouwe, en de Lykstatie eindigt in een tooneel van Onmaatigheid, waar de dampen van sterken drank en tabak welhaast het denken aan den Gestorvenen verdryven. Naa eenige weinige maanden Weduwe geweest te zyn, mogen de Vrouwen weder trouwen. De bygeloovige gebruiken by hunne Begraafenissen, en hun schielyk voorbygaande rouwe over het verlies van Persoonen by hun allerdierbaarst, zyn, myns oordeels, een overtuigend bewys van hunne onverschilligheid omtrent dit leeven, welks kortheid hun noch verbaast, noch bedroeft. Hun Godsdienststelzel brengt hun waarschynlyk tot de vertroostende hoope van een voortduurend bestaan. De Dood is, in hunne oogen, slegts de doorgang tot een ander Leeven. By het verlaaten deezer Wereld verbeelden zy zich niet dat hunne vermaaken eindigen; doch dat andere genietingen hun wagten. Dit streelend vooroordeel, 't welk ik vermeldde in myn onderhoud met oumiavin, geeft oplossings genoeg, wegens zyne Godsdienstige verlegenheden en den woesten moed van zyne Landgenooten. Maar hunne ongerymde Leerstellingen verdienen een omslagtiger ontvouwing, schoon de Dienst, op welken zy gegrond zyn, zeer eenvoudig is, en 't wonderbaare daarin by lange na niet aantrekkelyk. Het geheele Godsdienststelzel der Koriacs is in de volgende byzonderheden begreepen. Zy erkennen een Opperst Weezen, den Schepper aller dingen. Hy woont in de Zon, wier brandende Schyf zy aanmerken als den Throon of het Paleis van den Heer der Natuure, dien zy waarschynlyk verwarren met dat Hemelsch Vuur, 't welk verondersteld wordt zyne Woonplaats te | |
[pagina 300]
| |
weezenGa naar voetnoot(*). Ik hel over om dit te gelooven; dewyl zy hem noch vreezen, noch dienen. Zy draagen hem geen gebeden op. Goedheid, zeggen zy, is zyn weezen; al het goede, 't welk in de Wereld is, daalt van hem af, en 't is onmogelyk dat hy eenig kwaad zou doen. Mogen wy uit deeze stelling niet besluiten, dat het gezigt van de bestendige en algemeene weldaaden, toegebragt door deezen Koning der Hemellichten, die leeven, werkzaamheid en kragt geeft aan alle Aardsche dingen, welken hun dit Licht der Wereld doet aanzien voor hun Beschermgod, hun vervult met het bovengemelde blinde vertrouwen? Het Beginzel des Kwaads houden zy voor een Boos Weezen, 't welk met het Goede Weezen de Opperheerschappy der Natuure verdeeltGa naar voetnoot(†). De Magt deezer twee Weezens is even groot. Gelyk het een bedagt is op 't geluk des Menschdoms, zo is het ander 'er op uit om het ongelukkig te maaken. Ziekten, Onweeren, Hongersnooden en rampen van allerlei soort, zyn het bedryf van het laatste, en de werktuigen zyner wraake. 't Is om de wraak van dat Weezen te bevreedigen, dat zy hun persoonlyk belang opöfferen en Godsdienst pleegen. Hun Eerdienst wordt enkel door schrik voorgeschreeven, waarmede deeze dreigende Godheid elks hart vervult, en bestaat in Zoenöfferanden. Zy offeren 't zelve verscheidenerlei Dieren op, zo als zy gebooren zyn, Rendieren en HondenGa naar voetnoot(§), alsmede de eerste vangst van hun Jagt en Visschery, en wat zy dierbaars bezitten. Hunne Godsdienstverrigtingen bestaan in gebeden en dankzeggingen. Geen Tempels of Heiligdommen treft men by hun aan. Deeze ingebeelde Godheid wordt gelykerhand op alle plaatzen gediend, en hoort den Koriac, die haar alleen in | |
[pagina 301]
| |
de Woestyn aanroept zo wel als het vergaderde Gezin, 't welk in de verbeelding is, dat zy dezelve gunstig en geneegen maaken, door zich Godsdienstig in hunne Yourts dronken te drinken: want dronkenschap is by dit Volk een Godsdienstbedryf geworden, en de grondslag van alle hunne plechtigheden. Deeze Demon, deeze gedugte Geest, is zeker het zelfde Weezen als de Koutka der Kamtschatkaërs, voor wiens Dienaars en Verklaarders de Chamans zich zelven uitgeeven. Hier, even als op dat Schiereiland, werkt de geheimzinnige taal deezer toveraaren op de ligtgeloovigheid, en verwerft de eerbiedenis der menigte. Zy verrigten de Genees- en Heelkunde met gelyk geluk. Deeze verrigtingen, hun, by uitsluiting van alle anderen, eigen, daar zy verondersteld worden veeleer het hulpbiedend vermogen door Inblaazing dan door Ondervinding verkreegen te hebben, schenken hun een onbeperkten invloed. Men zendt om hun uit alle de deelen des Lands, en de bewyzen van dankbaarheid zyn vooräf in gereedheid gebragt. Zy vraagen met trotsheid wat zy willen hebben, en merken alles wat hun gegeeven wordt aan als een schatting aan hun verschuldigd. 't Is onder voorwendzel van aan de Godheid, wier mond zy zyn, een aangenaam offer toe te brengen, dat zy zich alles toeëigenen wat de Inwoonders kostlyks en schoons bezitten. Men behoeft niet te denken, dat deeze Bedriegers hunne volgzaame Aanhangers aanlokken door een vertoon van deugd, door strikte uitwendige waarneemingen, en een streng leeven: integendeel zy overtreffen hun in ondengden, en zyn min maa tig. Als zy hunne tover-plegtigheden zullen volvoeren, geeven zy voor, den geheelen dag gevast te hebben; doch zy maaken deeze onthouding 's nagts goed, door ryklyk te drinken van den Moukhamor, de dronkenmaakende vergiftige drank hier boven beschreeven, waar van zy in de ruimte gebruiken, en ook, tot dronkenswordens, de vrugt eeten. Deeze voorbereidende dronkenschap merken zy aan als een pligt. 't Is waarschynlyk dat zy de uitwerkzels den volgenden dag voelen, en van daar die verheffing van geest gewaar worden, welke veel toebrengt om hun verstand te verwilderen, en hun de noodige sterkte te geeven tot de buitenspoorigste vervoeringenGa naar voetnoot(*). | |
[pagina 302]
| |
De taal der Koriacs heeft geene verwantschap met die der Kamtschatkaërs; hun uitspraak is scherper en langzaamer, doch min lastig, en heeft die vreemde klanken, die sissingen niet, zo moeilyk uit te spreeken als te schryven. Schoon de naam dezelfde zy, is 'er geen soort van gelykheid tusschen de Wooningen van de zwervende, en de onder den grond vervaardigde verblyfplaatzen der op hun plaats blyvende Koriacs. De Russen, niet weetende hoe de verschillende Woonplaatzen van deeze Volken te onderscheiden, hebben aan allen den naam van Yourt gegeeven, zonder zich te bekommeren over de oorspronglyke betekenis van het woord, 't welk een onderaardsch verblyf aanduidt. De Yourts der Zwervenden zyn eigenlyk Tenten, in de gedaante van Hutten, op den grond geplaatst. Geen andere voorzorg wordt 'er omtrent den grondslag gedraagen, dan het aftekenen van den omtrek, en het wegwerken van de sneeuw daar binnen. Rondsom den omtrek wordt een aantal stokken, op gelyken afstand, gestooken, die, in den top vereenigd, elkander onderschraagen. Dit ruwe timmerwerk heeft een jammerlyk bekleedzel van getaande Beestenvellen, van het voetstuk af tot den afstand van twee voeten van den top loopende: dit wordt opengelaaten om lugt te scheppen, en tot een gat voor den rookGa naar voetnoot(*). Hier uit ontstaat een vry groot ongemak: dewyl 'er niets is om het middelste gedeelte der Wooning voor den regen en sneeuw te dekken; intusschen is dit de plaats waar zy hun vuur stooken, en hun eeten toebereiden. De Familie en de Knegts die op het Vee passen slaapen onder Pologs, eene soort van Hutten of laage Tenten, in verscheide afdeelingen geplaatst, rondsom de Yourt, zeer gelykende op de vierkante Tenten der Tchouktichis. De onvaste staat van dit zwervend Volk deedt hun deeze soort van Wooning uitvinden. De zamenstelling van hun geheele Wooning, zeer ligt en gemaklyk zynde, maaken zy weinig zwaarigheid om van plaats te veranderen. Zo ras zich eenige de minste noodzaaklykheid opdoet, of zy eenige ongelegenheid ontwaar worden, pakken zy de Tenten op, leggen de Stokken in de langte op hunne Sleeden, en de Dekvellen by hunne andere Goede- | |
[pagina 303]
| |
ren. Zy slaan de Tenten op een andere plaats neder, en verlaaten die binnen kort op nieuw, zo dat zy, om zo te spreeken, alle dagen van plaats verwisselen. Hunne Sleeden staan gevolglyk altoos gelaaden naast hunne Wooningen; de voorraad en andere noodwendigheden worden 'er uitgehaald, naar gelange zy dezelve behoeven. |
|