Vaderlandsche letteroefeningen. Jaargang 1791
(1791)– [tijdschrift] Vaderlandsche Letteroefeningen– AuteursrechtvrijMerkwaardig berigt van de schaapherders, een volk in Abyssinie; nevens een verslag van een hun plaagend, tot nog onbeschreeven, insect, Zimb geheeten.(Ontleend uit bruces Travels.)
In Arabie treft men twee Volken aan, 't een eene vaste woonplaats houdend en handeldryvend, Cushiten genaamd; het ander zwervend, 't welk zints langen tyd het eerstgemelde tot Lastdraagers gediend heeft. De eigen aart van der Cushiten handel, het verzamelen van Goud, het vergaderen, en toebereiden der Droogeryen, noodzaakt hun bestendig t'huis te blyven; doch het voordeel ligt in het verspreiden van deeze Droogeryen, door het Vaste-land, anderzins zouden hunne Goudmynen, en de handel uit derzelver bezit ontstaande, voor hun luttel beduiden. De Cushiter hadt een Lastdraager noodig; en de Voorzienigheid heeft 'er hem een beschikt in een nabuurig Volk. Zy verschillen van de Cushiten in veele opzigten, daar zy lang hair, Europische Gelaatstrekken, en een donkere kleur | |
[pagina 288]
| |
hebben, doch niet gelyk de Neger. Zy leeven op 't land, in vervoerbaare hutten, vergezeld van talryke kudden, en zwerven rondsom, naar dat de noodwendigheden, en omstandigheden des lands, verplaatzing vorderen. De Hebreeuwen noemden dit Volk Phut, in alle andere taalen draagen zy den naam van Schaapherders: zy zyn nog, dewyl zy tot deezen dag bestaan, van dat beroep; zy leeven van die bezigheid, en hadden nimmer eenige andere. Men kan zich derhalven hierin niet misneemen. De Arabische en Africaansche goederen over het Vasteland, te verspreiden, is staag hun bedryf geweest: zy zyn, door 't zelve, een groot Volk geworden; naar gelange die handel toenam, vermeerderde ook hunne veelheid van Vee; zy wieschen aan in aantal, en besloegen meer gronds. Niets staat lynrechter tegen elkander over, dan de zeden en de leevenswyze der Cushiten, en dat Herdersvolk. De eersten, schoon zy hunne spelonken verlaaten hebben, en nu leeven in Steden door hun gebouwd, worden t'huis gehouden door hun handel; Goud verzamelende, Droogeryen schikkende, en in het daartoe geschikte jaargetyde jaagende, om zich van voedzel tegen den Winter te voorzien. De bergen, door hun bewoond, en de Steden naderhand daar gebouwd, leggen op een zwarte aarde: waardoor, zo ras de Keerkring-regens beginnen te vallen, een zeldzaam verschynzel hun van hun Vee berooft. Groote zwermen van Vliegen komen te voorschyn, overal waar deeze aarde wordt aangetroffen: dit deed hun, in dit opzigt, geheel van de Schaapherders afhangen; maar door die Vliegen vinden deezen zich ook geplaagd. Dit Infect, Zimb geheeten, tot nog door geen Natuurkundigen beschreeven, is wat grooter dan een Honig-by, ook dikker naar evenredigheid: de vleugels zyn ook breeder en van elkander af geplaatst, gelyk die der vliegen; ze zyn als een helder gaas, zonder kleur of eenige vlek: de kop is groot, de bovenkaak of lip scherp, en heeft aan 't einde een scherp gepunt hair, omtrent een vierde van een duim lang; de onderkaak heeft twee van deeze gepunte hairen, die, zamen gevoegd en aan den vinger gebragt, bykans denzelfden weerstand bieden als een styve varkensborstel. De pooten zyn aan den binnenkant gezaagd, en geheel overdekt met een bruin hair of dons. Zo ras deeze Insecten zich vertoonen, en het geruisch, 't welk zy maaken, gehoord wordt, laat het Vee af van eeten, en loopt wyd en zyd in de velden om, tot het sterft van | |
[pagina 289]
| |
vermoeienis, schrik en honger. Geen middel blyft 'er over, dan deeze zwarte aarde te verlaaten, en zich te haasten na de zanden van Atbara: daar blyven zy zo lang de regentyd duurt; dewyl deeze wreede vyand hun niet verder durft vervolgen. Het Dier, 't welk den Schaapherder in staat stelt om de lange en moeilyke reistochten door Africa af te leggen, is de Kameel, door de Arabieren, met veel nadruks, het Schip der Woestyne geheeten. Dit Beest schynt tot deeze tochten geschaapen, en voorzien van hoedanigheden en leden, geschikt, om dezelve te volbrengen. De droogste Distel, de schraalste Doorn, is al het Voedsel, 't welk dit nuttig Viervoetig Lastdier noodig heeft, en deeze zelfs kaauwt hy, om geen tyd te verliezen, terwyl hy zynen weg vervordert, zonder stil te staan, of een oogenblik vertoevens te veroorzaaken. Dewyl het zyn lot is onmeetelyke Woestynen te doorkruissen, waar geen Water gevonden wordt, en landen zelfs door den Dauw des Hemels niet verkwikt, heeft hy het vermogen, om op eene waterplaats een voorraad van Water in te neemen, die hem dertig dagen kan dienen. Om deeze verbaazende hoeveelheid vogts te bergen, heeft de Natuur aan dit Beest waterbergingen gegeeven, waar uit het, dezelve eens gevuld zynde, naar welgevallen, de noodige hoeveelheid neemt, en in de Maag uitstort, 't welk dezelfde uitwerking heeft, als of hy 't zelve versch uit een Waterbron dronk. Zo wel ter reistocht voorzien, gaat hy geduldig en moedig den ganschen dag voort, belaaden met een zwaare vragt, door Landen, bezogt van vergiftigende Winden, en gloeiende van heet nooit bekoeld Zand. Schoon zyne grootte zo verbaazend is, als zyne sterkte, schoon hy het lichaam bedekt hebbe met een dikke huid, met zwaar hair bezet; kan hy, nogthans, de vinnige steeken van 't gemelde Insect niet verdraagen. De Kameel moet geen tyd verzuimen, om de zanden van Atbara te bereiken; want eens aangetast zynde door de Zimb, wordt zyn lyf, kop en pooten met puisten; die zwellen, openbreeken, rotten en in den onvermydelyken dood van het Dier eindigen. Zelfs de Olyphant en Rhinoceros, die, uit hoofde van hunne ontzaglyke grootte en de verbaazende hoeveelheid voedzels en waters, welke zy dagelyks behoeven, niet na woeste en drooge plaatzen de wyk kunnen neemen, als het Jaargetyde zulks vordert; moeten zich in slyk en modder wentelen, die, gedroogd zynde, hun als een wapenrusting | |
[pagina 290]
| |
dekt, en in staat stelt, om de beeten deezes gevleugelden moordenaars af te weeren: nogthans, heb ik eenige van die puisten gevonden, op bykans elken Olyphant en Rhinoceros die ik zag, en schryf dezelve aan die oorzaak toe. Alle de Inwoonders van de Zeekust van Melinda, van Kaap Gardefan af tot Saba toe, als mede van de Zuidkust van de Roode Zee, moeten zich in beweeging brengen, en na het digtst by gelegen Zand begeeven, met den aanvang van het Regensaisoen, willen zy hun Vee voor de vernieling behoeden. Dit is geene gedeeltelyke verhuizing. De Inwoonders van alle de landen der gebergten van Abyssinie, noordwaards tot den zamenloop van den Nyl en de Astaboras, zyn verpligt, éénmaal in 't Jaar, van verblyf te veranderen, en beschutting te zoeken in de Zanden van Beja; 'er is geen ander hulpmiddel of keuze, om dit leed te ontwyken; zy moeten dien weg neemen, schoon 'er zich eene bende roovers bevondt, sterk genoeg, om hun van de helft hunner haave te ontzetten. Van allen, die over deeze landen geschreeven hebben, is de Propheet jesaia de eenige, die een berigt geeft van dit Insect, en de wyze waarop het vernieling aanrigt. Want het zal ten dien dage geschieden, dat de Heere zal toe-sitszen de Vliegen die aan het einde der Rivieren van Egypte zyn; - en zy zullen komen, en zy allen' zullen rusten in de woeste dalenGa naar voetnoot(*), en in de klooven der steenrotzen, en in alle doornhagen, en in alle gepreezene plaatzenGa naar voetnoot(†). De bergen, die door het land der Schaapherderen heen loopen, verdeelen de Jaargetyden, door een lyn over derzelver top getrokken, zo naauwkeurig, dat, terwyl de Oostzyde, na de Roode Zee, voor zes maanden, 't welk onze Winter in Europa uitmaakt, door den Regen overstroomd wordt, de Westzyde na Atbara, een geduurigen Zonneschyn en weeligen groei geniet. In tegendeel is, de andere zes maanden, of als wy in Europa onzen Zomer hebben, Atbara, of de Westzyde van deeze bergen, steeds bedekt met wolken en regen; terwyl, in dien zelfden tyd, de Schaapherder, aan de Oostzyde na de Roode Zee, zyne | |
[pagina 291]
| |
kudden dryft in de overvloedigste weiden, schoon weêr heeft, en bevryd is van de Vliegen, en allen anderen overlast. - Deeze groote voordeelen hebben natuurlyk te wege gebragt, dat de Landen van Atbara en Beja, de voornaamste verblyfplaatzen geworden zyn van de Schaapherders en hun Vee; en hun in de noodzaaklykheid gesteld, om geduurig van woonplaats te verwisselen. Dit gaat egter met zo weinig moeite vergezeld, en de reis is zo kort, dat een Man, in den tyd van vier uuren, den regen aan de Westzyde kan ontloopen, en aan de Oostzyde een ander Jaargetyde, met aangenaamen zonneschyn, vinden. |
|